In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2022, staat de WIA-uitkering van eiser centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, heeft een beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het UWV, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw, naar aanleiding van een eerdere tussenuitspraak van 26 september 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3798). In deze tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het UWV de duurzaamheid van de aan eiser toegekende WIA-uitkering onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank gaf het UWV de kans om dit gebrek te herstellen door binnen acht weken met een nadere motivering te komen.
Het UWV diende een aanvullend rapport in op 11 oktober 2022, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vooruitzichten van de behandeling van eiser uiteenzette. Eiser betwistte echter de adequaatheid van deze onderbouwing, met verwijzing naar een brief van zijn GZ-psycholoog die de prognose als onduidelijk bestempelde. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid op de datum in geding (3 november 2021) moest plaatsvinden, en dat latere diagnoses niet meegewogen konden worden in de beoordeling.
De rechtbank concludeerde dat het UWV met het aanvullend rapport het eerder geconstateerde gebrek had hersteld. De verzekeringsarts had voldoende concrete verwachtingen geformuleerd over de verbetering van de klachten en beperkingen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiser had per 3 november 2021 geen recht op een IVA-uitkering. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.897,50 bedroegen.