ECLI:NL:RBMNE:2022:5394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en duurzaamheidseisen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2022, staat de WIA-uitkering van eiser centraal. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, heeft een beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het UWV, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw, naar aanleiding van een eerdere tussenuitspraak van 26 september 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3798). In deze tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het UWV de duurzaamheid van de aan eiser toegekende WIA-uitkering onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank gaf het UWV de kans om dit gebrek te herstellen door binnen acht weken met een nadere motivering te komen.

Het UWV diende een aanvullend rapport in op 11 oktober 2022, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vooruitzichten van de behandeling van eiser uiteenzette. Eiser betwistte echter de adequaatheid van deze onderbouwing, met verwijzing naar een brief van zijn GZ-psycholoog die de prognose als onduidelijk bestempelde. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de duurzaamheid op de datum in geding (3 november 2021) moest plaatsvinden, en dat latere diagnoses niet meegewogen konden worden in de beoordeling.

De rechtbank concludeerde dat het UWV met het aanvullend rapport het eerder geconstateerde gebrek had hersteld. De verzekeringsarts had voldoende concrete verwachtingen geformuleerd over de verbetering van de klachten en beperkingen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Eiser had per 3 november 2021 geen recht op een IVA-uitkering. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.897,50 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de aan eiser toegekende WIA-uitkering. De rechtbank heeft in deze zaak op 26 september 2022 een tussenuitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2022:3798) gedaan. Voor een omschrijving van de besluiten en het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid ontoereikend onderbouwd heeft. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3. Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende rapportage van 11 oktober 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 11 november 2022 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het UWV met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2022 het ontbreken van duurzaamheid ontoereikend heeft onderbouwd. Daarom is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV nader motiveren wat op de datum in geding (3 november 2021) de concrete te verwachten resultaten van de behandeling waren voor eiser en op welke wijze die resultaten kunnen leiden tot een afname van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
6. In het aanvullend rapport van 11 oktober 2022 verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar een brief van de GZ psycholoog [GZ psycholoog] van 21 december 2021. Daarin staat dat het moeilijk is uitspraken te doen over de prognose. Als er voldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose ASS zal dit het vooruitzicht op structurele klachten-vermindering naar verwachting negatief beïnvloeden. De behandeling zal dan primair gericht zijn op het omgaan met beperkingen in plaats van op curatie of het verminderen van klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat hieruit duidelijk blijkt dat als er geen sprake is van ASS de behandeling gericht is op curatie dan wel klachtenvermindering. Uit de brief blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook dat eiser profiteert van de schematherapie die hij volgt: hij is toenemend open geworden, kan zijn kwetsbaarheid laten zien en kan verdriet ervaren over wat hij vroeger gemist heeft. Hij rapporteert meer inzicht te hebben in zichzelf en ervaart het lotgenotencontact als prettig en waardevol.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat de behandeling gericht is op de vermijdende persoonlijkheidsstoornis, de depressieve stoornis en de PTSS. Als eiser met succes wordt behandeld valt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten dat hij sociaal beter zal gaan functioneren en minder angst zal ervaren. Te verwachten valt dan dat de beperkingen ten aanzien van vasthouden van de aandacht, werk met afleiding door activiteiten van derden, veelvuldige storingen en onderbrekingen, hoog handelings-tempo, eigen gevoelens uiten en conflicthantering zullen verminderen en dat de urenrestrictie kan vervallen behoudens het werken in de nacht. Er is dan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een structurele verbetering van de belastbaarheid te verwachten. Pas op het moment dat sprake is van een ASS wordt de kans op herstel niet meer dan gering omdat de effecten van de behandelingen dan minder zullen zijn en een ASS ook niet te genezen is.
8. In de zienswijze heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het gebrek met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is hersteld. Hij wijst erop dat [GZ psycholoog] heeft aangegeven dat het moeilijk is om uitspraken te doen over de prognose en dat [GZ psycholoog] dus niet uitging van een gunstige prognose. Ook staat er in de brief [GZ psycholoog] dat eiser weinig tot geen structurele vermindering van klachten rapporteert. Een structurele klachtenvermindering bleef uit. Eiser durfde binnen de lotgenotengroep meer van zichzelf te laten zien, maar daarbuiten gold dat niet. Eiser vindt daarom dat het te verwachten resultaat van de behandeling voor zijn klachten en beperkingen niet duidelijk onderbouwd is en dat ook niet duidelijk is wat de gevolgen van dat resultaat zullen zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Het succes van de behandeling blijft een onzekere factor. Volgens eiser gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van de vrij algemene veronderstelling dat een behandeling zal leiden tot een verbetering, zonder dat dit in afdoende mate wordt geconcretiseerd. Eiser wijst erop dat inmiddels de diagnose ASS is gesteld. De beperkingen die daaruit voortkomen zouden ook op de datum in geding al meegenomen moeten worden en dus was de kans op herstel niet meer dan gering.
9. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat voor de weging van de motivering van de duurzaamheid de datum in geding bepalend is. De beoordeling moet worden gedaan aan de hand van de kennis die op dat moment beschikbaar was. Dat op basis van een later gestelde diagnose aannemelijk is dat op de datum in geding ook sprake was van ASS kan dus niet worden meegewogen. Dat kan er hooguit toe leiden dat op een later moment, na het bekend worden van de diagnose, duidelijk wordt dat de duurzaamheid anders ingeschat moet worden. Maar het verandert op zichzelf niets aan de juistheid van de inschatting van de duurzaamheid op een eerder moment, toen de diagnose nog niet bekend was.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebrek hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan wat het te verwachten resultaat van de behandeling is voor de klachten en beperkingen van eiser, namelijk dat hij sociaal beter zal gaan functioneren en minder angst zal ervaren. Volgens eiser gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van de vrij algemene veronderstelling dat een behandeling zal leiden tot een verbetering. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting van verbeteringen wel voldoende concreet heeft gemaakt, door te wijzen op de veranderingen die tijdens de behandeling al waren geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook concreet gemaakt welke arbeidsbeperkingen door het te verwachten resultaat van de behandeling naar verwachting zullen verminderen. De verzekeringsarts verwacht op basis daarvan een structurele verbetering van de belastbaarheid. De rechtbank ziet in de op de datum in geding beschikbare medische gegevens geen aanleiding voor twijfel aan dat medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022. Omdat het UWV met het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser per 3 november 2021 geen recht had op een IVA-uitkering.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
De rechter is verhinderd.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.