ECLI:NL:RBMNE:2022:3798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1789 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van een eiser die zich op 6 november 2019 ziekmeldde bij zijn voormalige werkgever en op 3 november 2021 een WIA-uitkering aanvroeg. Het UWV kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar de eiser verzocht om een IVA-uitkering, omdat hij meende dat zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De rechtbank heeft op 26 september 2022 de zaak behandeld en oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam zou zijn, en dat de beoordeling van de duurzaamheid te kort door de bocht is gegaan. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, met een termijn van acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1789 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1. Eiser heeft zich op 6 november 2019 ziekgemeld bij zijn voormalige werkgever. Hij heeft bij het UWV per einde wachttijd (3 november 2021) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
2. In het besluit van 11 november 2021 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. In de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het UWV terecht een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiser heeft toegekend in plaats van de door eiser gewenste IVA-uitkering voor duurzaam volledig arbeidsongeschikten.
5. Niet in geschil is dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Waar het om draait is of het UWV er per 3 november 2021 (de datum in geding) van mocht uitgaan dat die volledige arbeidsongeschikt niet duurzaam was. De rechtbank bespreekt hierna eerst de beroepsgronden van eiser over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en vervolgens de beroepsgronden over de duurzaamheid.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een te marginaal toetsingskader heeft aangelegd, omdat die geen volledige heroverweging zou hebben gedaan maar enkel zou hebben bekeken wat er nieuw was ten opzichte van de beoordeling bij de primaire verzekeringsarts. Verder vindt eiser dat hij ten onrechte niet op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Hij had daar kunnen uitleggen hoe het ging met zijn klachten en de behandelingen. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook had moeten overleggen met de bedrijfsarts, die al veel langer bij eiser betrokken was, ook over zijn toekomst binnen het arbeidsproces. En er is ook geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector en geen aandacht besteed aan het frequente medicijngebruik door eiser.
7. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel opnieuw naar alle beschikbare informatie heeft gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in zijn rapport van 14 maart 2022 dat het geschil beperkt is tot de duurzaamheid, dat er recente informatie van de GGZ over de behandelmogelijkheden is ingebracht en dat hij daarom geen dringende reden ziet voor persoonlijk contact met eiser. Op de zitting heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat het medicijngebruik wel is meegenomen, maar dat het geen gevolgen heeft voor de duurzaamheid.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het aspect duurzaamheid volledig heeft heroverwogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende onderbouwd dat hij eiser niet op zijn spreekuur hoefde te zien. Voor de beoordeling van behandelmogelijkheden is met name de informatie van de behandelaars van belang. Die beoordeling is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en die mag dat doen zonder met de bedrijfsarts te overleggen. Aangezien er recente informatie van de GGZ rond de datum in geding in het dossier zat, hoefde de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen informatie meer op te vragen bij de behandelaars. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het gegeven dat het medicijngebruik niet wordt genoemd in het rapport zou betekenen dat de duurzaamheid niet goed is beoordeeld.
De duurzaamheid
9. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft aangenomen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. Volgens eiser is sprake van een duurzaam toestandsbeeld, waarin verbetering niet of nauwelijks te verwachten is. Er is sprake van ADD, PTSS en/of een stressstoornis, een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en mogelijk ASS. De behandeling is volgens hem niet gericht op verbetering, maar enkel op omgaan met de beperkingen. Tijdens zijn arbeidsverleden heeft hij altijd al op zijn tenen gelopen en vaak vrij genomen om bij te komen. De behandelingen hebben ook niet het gewenste resultaat gehad. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een meer dan geringe kans op verbetering van de arbeidsbelemmeringen zou bestaan en waarom een behandeling tot een gunstig resultaat zal leiden.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 maart 2022 aangegeven dat niet exact is aan te geven in welke mate eiser in de toekomst in uren belastbaar zal zijn, maar dat dit wel beduidend beter zal zijn dan per datum in geding. Met verbetering van de depressieve klachten kan het functioneren verbeteren. Hij gaat ervan uit dat eiser wel psychische arbeidsbelemmeringen zal blijven ervaren, maar in welke mate hij 1 tot 2 jaar na afronden van behandelingen belastbaar zal zijn valt nu nog niet voldoende zorgvuldig vast te stellen. Hij vindt het duidelijk dat er een meer dan geringe kans bestaat op verbetering van de Functionele Mogelijkhedenlijst. In reactie op de beroepsgronden geeft een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat uit de informatie van Altrecht van 21 december 2021 blijkt dat de huidige behandeling gericht is op herstel/curatie, waarbij de prognose somber wordt op het moment dat psychodiagnostisch onderzoek de diagnose ASS heeft aangetoond. Ten tijde van de datum in geding was die diagnose nog niet gesteld, en daarom werd uitgegaan van een situatie waarbij de belastbaarheid kon verbeteren door behandeling gericht op curatie.
11. De Centrale Raad van Beroep hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid niet voldoende concreet en op eiser toegespitst onderbouwd. Hij baseert het ontbreken van duurzaamheid op de behandeling die op de datum in geding liep bij Altrecht. De enkele verwijzing naar het gegeven dat er nog een behandeling met (op dat moment) een curatief doel plaatsvindt is onvoldoende. Daaruit blijkt namelijk niet
wat het te verwachten resultaat is voor de klachten en beperkingen van eiser. En ook is niet duidelijk wat de gevolgen van dat resultaat zullen zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van de duurzaamheid daarom te kort door de bocht gegaan.
Conclusie en gevolgen
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid ontoereikend onderbouwd. Daarom is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
14. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Daarbij geeft de rechtbank het UWV mee dat de rechtbank overweegt om zelf een IVA-uitkering toe te kennen als het UWV het gebrek naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende herstelt. Het UWV heeft namelijk in bezwaar ook al een kans gehad om het ontbreken van duurzaamheid opnieuw te onderbouwen. Bovendien wil de rechtbank eiser ook niet bovenmatig lang in onzekerheid laten, gezien de spanning die dit bij hem teweegbrengt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV nader motiveren wat op de datum in geding de concrete te verwachten resultaten van de behandeling waren voor eiser en op welke wijze die resultaten kunnen leiden tot een afname van de arbeidsongeschiktheid van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoeft eiser voor de beoordeling niet te spreken. Voor zover de informatie over de concrete behandeldoelen van de behandelaars ten tijde van de datum in geding ontoereikend is, moet hij daarover bij de behandelaars meer informatie inwinnen.
16. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.