ECLI:NL:RBMNE:2022:5375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
C/16/522475 / HL ZA 21-152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele geschillen tussen softwareontwikkelaar en cybersecuritybedrijf over afnameverplichting en ontbinding van overeenkomsten

In deze zaak vordert [eiser] B.V. dat de rechtbank verklaart dat de overeenkomst met [gedaagde] B.V. rechtsgeldig is ontbonden en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden. De partijen hebben op 2 maart 2020 een overeenkomst gesloten waarbij [gedaagde] zich verplichtte om vier Splunk Power Users af te nemen voor een periode van minimaal één jaar. [eiser] heeft de medewerkers opgeleid, maar [gedaagde] heeft nagelaten om hen in te zetten, wat heeft geleid tot een geschil over de afnameverplichting. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat de ontbinding van de overeenkomst door [eiser] gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] tot schadevergoeding toe, maar vraagt om een onderbouwing van de werkelijke schade. In reconventie vordert [gedaagde] onder andere ontbinding van de overeenkomsten, maar deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan voor een later moment.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/522475 / HL ZA 21-152
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.J. Heijtlager te Zwolle,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H. Heerebout te Hoofddorp
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie,
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een onderneming die software ontwikkelt en aanverwante diensten verleent. [gedaagde] is een onderneming die diensten levert op het gebied van cybersecurity, IT Operations en Business Analytics. [gedaagde] maakt hierbij gebruik van dataplatform Splunk.
2.2.
Eind 2019 spreken de heer [A] (hierna: [A] ), toenmalig commercieel directeur bij [eiser] , en de heer [B] (hierna: [B] ), vice president en general manager van [gedaagde] over een mogelijke samenwerking. De insteek is dat [eiser] mensen zal werven en opleiden om de virtuele helpdesk voor klanten van [gedaagde] te bemannen. Dit resulteert erin dat partijen op 1 maart 2020 drie overeenkomsten ondertekenen: een mantelovereenkomst, een deelovereenkomst en een verwerkersovereenkomst (hierna samen: de overeenkomsten). In deze overeenkomsten is [eiser] als opdrachtnemer aangemerkt en [gedaagde] als opdrachtgever.
2.3.
De mantelovereenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 2 Totstandkoming van de overeenkomst
2.1
De mantelovereenkomst komt tot stand op het moment waarop deze door beide Partijen is ondertekend of anderszins is aanvaard en treedt in werking vanaf 10-02-2020.
(…)
Artikel 8 Betaalcondities
8.1
Als compensatie voor de Diensten is Opdrachtgever de bedragen verschuldigd zoals vermeld in de gesloten Deelovereenkomsten.
(…)
Artikel 13 Duur en beëindiging
13.9
In het geval van ontbinding van de Overeenkomst, vindt er geen ongedaanmaking plaats van de prestaties die [eiser] al heeft geleverd en/of heeft verricht voor Opdrachtgever en de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen. De toepasselijkheid van artikel 6:271 BW en verder wordt door Partijen uitgesloten.
13.1
Indien de Overeenkomst dan wel een onderliggende Deelovereenkomst wordt ontbonden of opgezegd vanwege een toerekenbare tekortkoming in de nakoming aan de zijde van Opdrachtgever, blijft Opdrachtgever de bedragen verschuldigd die hij voor de uitvoering van de Overeenkomst dan wel de betreffende Deelovereenkomst had moeten voldoen indien er geen opzegging had plaatsgevonden.
(…)”
2.4.
De deelovereenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 8 Prijzen en facturatie
(…)
8.5
Opdrachtgever gaat een afnameverplichting aan met [eiser] voor het inschakelen van de 4 medewerkers voor een periode van minimaal één jaar, waarbij wordt gerekend met een uren totaal opgesomd van alle werkdagen van de betreffende maand. Alleen aan het einde van het jaar kan de afname in overleg naar beneden worden bijgesteld.
(…)
Artikel 9 Duur en beëindiging
9.1
Deze Deelovereenkomst treedt in werking op 02-03-2020 en wordt aangegaan voor een periode van één jaar. Na het verstrijken van zes (6) maanden na het in werking treden van deze Deelovereenkomst wordt de overeenkomst (stilzwijgend) met een periode van twee (2) jaar verlengd.
(…)
Bijlage II
Uur- dagtarieven en bandbreedtes
Rol
Niveau
Certificeringen
Ervaring
Dagtarief
Splunk Power User
Junior
Splunk Core Certified User,
Splunk Fundamentals 1,
Splunk Fundamentals 3
0-6 maanden
€ 500
(…)
Bijlage III
Groeiscenario
Initiele minimale groeiscenario 2020
Aantal
Rol
Start niveau
Start datum
Minimale periode
4
Splunk Power User
Junior
02-03-2020
1 jaar
2
Splunk Power User
Junior
27-04-2020
1 jaar
2
Splunk Power User
Junior
22-06-2020
1 jaar
2
Splunk Power User
Junior
17-08-2020
1 jaar
2
Splunk Power User
Junior
12-10-2020
1 jaar
(…)”
2.5.
Op 2 maart 2020 stuurt [B] de namens [gedaagde] ondertekende overeenkomsten aan [eiser] . In de begeleidende e-mail schrijft hij:
“(…) Voor de werving van de gevraagde mensen vertrouw ik volledig op jouw/jullie inzicht waarbij kwaliteit en professionalisme van de mensen met de hierbij behorende certificering leidend moet zijn. Graag ontvang ik wel graag de CV’s van de kandidaten voor mijn eigen HRM File.
(…)
Het is een gezamenlijke inspanning en het contract gaat in als het team compleet is en volledig gecertificeerd in de gevraagde materie.
Wanneer wij de eerste klant optekenen zal het contract effectief worden, uiteraard hebben we een pijplijn opgebouwd en voorzie ik geen tot weinig uitdagingen.”
2.6.
[eiser] selecteert vervolgens na afstemming met [gedaagde] vier medewerkers, die allemaal de Oekraïnse nationaliteit hebben. Deze medewerkers volgen op kosten van [eiser] een opleiding in Splunk. In mei 2020 behalen de vier medewerkers de benodigde certificeringen als junior Splunk Power User.
2.7.
Op 17 maart 2020 verklaart de WHO dat sprake is van een pandemie.
2.8.
Op 26 maart 2020 schrijft [B] per e-mail aan [A] :
“After our phone conversation yesterday, It’s good to hear the training is coming along and feedback is positive (…) One less positive thing about this whole Corona crisis however is that all activities not related to current customer engagements and maintenance are being put on hold until after this crisis clears up and we know where we stand. (…)
This is NOT a stop to the activities we planned, just a suspension of activities until further notice.
We anticipate it not to be longer than 2 to 3 months, but Q2 will be caution rather than careless.”
2.9.
Op 4 april 2020 schrijft [B] per e-mail aan [A] :
“Echter gloort er wel een sprankje hoop aan de horizon. Zoals aangegeven wachten wij op een definitief akkoord voor een opracht van de Europese Commissie en de NATO. Als deze opdrachten vallen kunnen wij vanaf 19 mei 2020 aan de slag, deze opdracht is voor 6 mensen en die heeft [gedaagde] op dit moment nog niet in dienst en dit willen wij dan gaan uitbesteden aan [eiser] . Wel onder de voorwaarden dat de Belgische overheid de restricties voor het Corona virus gaat versoepelen en werkzaamheden op locatie toestaat. Voor de NATO hebben we natuurlijk clearance nodig maar het is de bedoeling jullie op aner trajecten te kunnen inzetten.”
2.10.
Op 5 mei 2020 schrijft [A] per e-mail aan [B] :
“Ik hoop dat alles goed gaat maar wij moeten een aantal mitigerende acties ondernemen m.b.t. het contract tussen [gedaagde] en [eiser] , het begint aan deze kant van de oceaan te kraken.
Zoals je weet is het contract op 2 maart 20202 ingegaan en [eiser] heeft inmiddels 4 man/vrouw klaar staan om de Managed Service uit te rollen, er worden dus een hoop kosten gemaakt echter komt er nog niks binnen (begrijpelijk) maar daar wringt de schoen wel. Wij moeten gezamenlijk een oplossing vinden hoe hier mee om te gaan. Nu ligt het volledige risico bij [eiser] ….kosten technisch gezien dan.
Er spelen natuurlijk een paar zaken, [.] , Europese Commissie, Telenet en de Nato waarbij aangegeven is dat de business zal starten als hier de kogel door de kerk is.
Met andere woorden ik (wij) hebben perspectief nodig.. Je hebt in je laatste mail 19 mei geroepen als mogelijke startdatum van de Managed Service, is dit nog correct? Kunnen wij er vanuit gaan dat wij op deze datum ook inderdaad kunnen beginnen? Zo niet wat is het gangbare alternatief. Welke klanten gaan wij vanuit [eiser] bedienen.”
2.11.
Op 5 mei 2020 reageert [B] per e-mail op [A] :
“De Covid perikelen kunnen niet eeuwig duren en ik verwacht dan ook wel veranderingen tussen nu en twee maanden, waarbij we de plannen voort kunnen zetten conform onze intenties. De komende twee weken zijn voor ons cruciaal en we verwachten behoorlijk wat werk onze kant op. (…)
Laten we met zijn allen nog even het hoofd koel houden en dit volhouden tot en met Juni.”
2.12.
Op 22 mei 2020 schrijven [C] (hierna: [C] ) en [D] , (hierna van [D] ), beiden CEO van [eiser] , per e-mail aan [B] :
“Wij zijn op 2 maart een samenwerking aangegaan met elkaar welke we door Covid-19 crisis tijdelijk hebben uitgesteld. (…) Zoals je weet hebben wij vanaf februari 4 mensen in dienst en zijn wij ze fulltime aan het opleiden. (…) Wij kunnen en willen niet nog langer in de onduidelijkheid blijven zitten en willen een startdatum afspreken voor het team.”
2.13.
In reactie hierop schrijft [B] per e-mail aan [C] en van [D] :
“Eind van de week heb je reactie. Ik heb al mondeling overleg gehad met [A (voornaam)][ [A] , rechtbank]
. Maar heb het heel druk op het moment dus vandaar.
We zijn met goede projecten bezig en het zit er allemaal aan te komen en meer! ik heb alleen tijd nodig en Covid helpt ook niet echt mee.
Geduld dus nog even en Ik schrijf je uitgebreid in de loop van de week, dan krijgt het de aandacht die het verdiend.
Grote projecten gaan tegenwoordig niet 1,2,3 maar in Q3 moet het allemaal rond zijn.”
2.14.
[C] en van [D] schrijven op 7 september 2020 per e-mail aan [B] :
“Wij proberen al maanden duidelijkheid te krijgen vanuit [gedaagde] , waarom er niet wordt gestart. Wij hebben dit al die tijd coulant en goedschiks vanuit partnership willen doen. (…) Tijdens ons gesprek gaf je aan dat het buitengewoon goed gaat commercieel gezien bij [gedaagde] Nederland en België en dat je in plaats van de geraamde 400.000 euro omzet, tegen de 1.2 miljoen euro omzet verwacht voor dit jaar.
Wij hebben ons ongenoegen geuit over het niet naleven van het contract die je op 01-03-2022 hebt getekend. (…) Hierin hebben wij afgesproken dat [gedaagde] een minimale afname verplichting heeft van 4 Splunk junior Power users. Tot op heden is [gedaagde] hiervoor in verzuim. Ondanks meerdere schriftelijke verzoeken voor opheldering en startdata m.b.t. het beschikbaar stellen van de voor [gedaagde] aangenomen en opgeleide Splunk Power Users, het inrichten van de helpdesk conform afspraken van bovengenoemde overeenkomst, blijft het helaas stil bij [gedaagde] . (…)
Covid-19 is inderdaad een bijzondere situatie. Wij zijn van mening dat je dan elkaar als partners steunt en coulance toont. Dit hebben wij gedaan door flexibel te zijn dat de overeenkomst later kan ingaan. Dit betekent echter niet dat wij accepteren dat de gemiste inkomsten voor [eiser] komen te vervallen: dit zal ingehaald / gecompenseerd moeten worden door [gedaagde] . (…)
We zien graag een concreet voorstel wanneer de overeenkomst van 1 jaar start.
Ter info, het contract is voor minimaal 1 jaar en de bijbehorende inkomsten die daar bij horen, ondanks dat wij flexibel zijn geweest met de startdatum in verband met COVID-19.”
2.15.
In reactie hierop schrijft [B] op 8 september 2020 per e-mail aan van [D] , [C] en [A] :
“Mooi verhaal. Bedankt voor de input en veel succes verder.”
2.16.
Op 9 december 2020 schrijft [C] per e-mail aan [B] :
“Op 1 maart 2020 zijn wij de mantel- en deelovereenkomst Virtuele Helpdesk overeengekomen met als startdatum 2 maart 2020. Onderdeel van die overeenkomst is een afnameverplichting voor het inschakelen van vier medewerkers voor een periode van minimaal één jaar. Hiertoe zijn er door ons mensen opgeleid die wachten op werk vanuit jullie. De salariskosten van deze mensen lopen voor ons door. Tot op heden is er door jullie geen gehoor gegeven aan deze afnameverplichting. (…)Wij geven jullie hierbij een laatste gelegenheid om binnen zeven dagen na heden alsnog aan genoemde afnameverplichting (en de verdere afspraken) in de overeenkomsten te voldoen. Wanneer jullie dit niet doen, dan zijn jullie in verzuim met betrekking tot een wezenlijke verplichting uit de overeenkomst en komt ons het recht toe om de overeenkomsten te ontbinden. In het geval van ontbinding van de overeenkomsten vindt er geen ongedaanmaking plaats van de prestaties die wij al hebben geleverd en/ of hebben verricht voor jullie en de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen, te weten de sinds 2 maart 2020 te factureren afnameverplichting overeenkomstig de artikel 8.5 en 8.9 van de deelovereenkomst.
Deze betalingsverplichtingen zijn dan direct opeisbaar. Verder blijven jullie de bedragen verschuldigd die jullie voor de uitvoering van de overeenkomsten hadden moeten voldoen indien er geen ontbinding had plaatsgevonden. Verwezen wordt naar de betreffende bepalingen in de mantelovereenkomst. Bovendien stellen wij jullie in dat geval voor nu alvast aansprakelijk voor alle schade die wij hebben geleden en nog zullen lijden.”
2.17.
In reactie hierop schrijft [gedaagde] op 9 december 2020 aan [eiser] :
“(…) You are most knowledgeable of the fact that everything we agreed on, if at all, was always contingent on finding a suitable customer for the services as we ‘partner’ were trying to develop. When Covid happened in Feb/March we put everything on hold (…)”
2.18.
Op 17 december 2020 bericht [eiser] aan [gedaagde] :
“(…) We wrote to you multiple times in the past 8 months and the contract is very clear, there is a purchase obligation for four Splunk Power users for a period of 12 months. I advise you to read the contract again, for your reference;
  • Contract is signed for purchase obligation of four full-time Splunk power users for a rate of € 500 per day per person. The total contract will be € 520.000 + VAT
  • We hired four people in February 2020 for you, you have agreed their profiles per mail on 02-03-2020. You replied that since it is managed, you trust us 100% with that. Those people were recruited for [gedaagde] specifically. [A (voornaam)] sent those CV’s to you on the 2nd of march 2020.
  • [eiser] made costs for [gedaagde] without the proper financial compensation which means the financial damage made is up for discussion as well and is separate from the contract value.
  • The startdate of the contract does not influence the length of the contract, this is 12 months with minimal four Splunk power users. Contract article 13.2 ( page 17).
  • The people who did training with [E (voornaam)] had to do the official Splunk training as well as [gedaagde] is not certified to exame people. We agreed to this training before the start. In order to comply with the expected certification, we had to still officially train en certify those four people on our own cost. (…)”
2.19.
Op 22 december 2020 schrijft [gedaagde] aan [eiser] :
“Thanks for your input.
Please send all your correspondence to our attorney on paper. All direct e-mail correspondence will not be handled form here on.”
2.20.
Op 5 januari 2021 roept [eiser] schriftelijk de ontbinding van de overeenkomsten in. In deze brief spreekt [eiser] [gedaagde] aan voor betaling van € 629.000 inclusief btw.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank:
1. zal verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] rechtsgeldig is ontbonden en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden;
2. [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van:
- € 629.200,00 aan schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 mei 2021,
- € 4.921,00 aan buitengerechtelijke incassokosten; en
- de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad bepaalt:
“a. dat de overeenkomsten tussen partijen op grond van artikel 2:258 BW ontbonden zijn vanaf de datum van 2 maart 2020 c.q. dat deze overeenkomsten geen rechtsgevolgen meer zullen hebben;
b. subsidiair dat [eiser] een nieuwe salesman moet aannemen, aan de ISO normering moet voldoen en het personeel moet laten voldoen aan de security clearance voor de klanten van [gedaagde] ;
c. meer subsidiair dat [eiser] in onderhandeling moet treden met [gedaagde] omtrent een nieuw contract onder ontbinding van de huidige contracten;
d. Nog meer subsidiair de overeenkomsten temporeel te ontbinden tot na het einde van de pandemie;
e. [eiser] te veroordelen in de proceskoten waaronder een bedrag voor nasalaris advocaat.”
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
[eiser] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen hebben op 2 maart 2020 een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) gesloten. In deze overeenkomst is [gedaagde] een afnameverplichting aangegaan. Omdat [gedaagde] de overeenkomst niet is nagekomen, heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden. Op grond van artikel 13.10 van de mantelovereenkomst is [gedaagde] gehouden [eiser] het volledige bedrag van de afnameverplichting te vergoeden. In deze procedure vordert [eiser] betaling van dit bedrag.
4.2.
[gedaagde] betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij betoogt primair dat een totstandkomingsvoorwaarde is overeengekomen, namelijk dat het contract zou gaan lopen zodra de eerste gezamenlijke cliënt zou zijn binnengehaald. Subsidiair betoogt [gedaagde] dat de overeenkomst is gesloten onder de opschortende voorwaarde dat zij pas af hoefde te nemen op het moment dat er een geschikte klant was. Aangezien zich geen klant heeft aangediend, was [gedaagde] in haar visie niet gehouden het personeel van [eiser] af te nemen en mocht [eiser] de overeenkomst niet ontbinden.
4.3.
Uit artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat om de ontbinding te kunnen inroepen sprake moet zijn van verzuim. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van verzuim en hun standpunten vragen om uitleg van de overeenkomsten die zij hebben gesloten. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij op basis daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
Opschortende voorwaarde?
4.4.
Bijlage II van de deelovereenkomst (geciteerd in r.o. 2.4) noemt een
“startdatum”voor de vier junior Splunk Power Users: 2 maart 2020. Tussen partijen staat vast dat deze datum niet de start van de inzet van de vier medewerkers bij [gedaagde] markeert, maar het moment dat [eiser] begon met het selecteren en opleiden van deze mensen. In de overeenkomsten komt niet tot uitdrukking hoe lang de opleiding zou duren en vanaf welke datum de medewerkers zouden starten met het uitvoeren van werkzaamheden voor [gedaagde] . Wel staat onbetwist vast dat [eiser] vier medewerkers heeft aangenomen en opgeleid met het oog op inzet bij [gedaagde] en dat zij in mei 2020 allemaal de benodigde opleiding tot junior Splunk Power User hadden afgerond.
4.5.
Omdat uit de overeenkomsten zelf geen concrete datum voor de start van de inzet van de vier medewerkers volgt, zal de rechtbank beoordelen of de correspondentie tussen partijen hiervoor aanknopingspunten biedt.
4.6.
[B] spreekt in eerste instantie de verwachting uit dat vanaf 19 mei 2020 de eerste klant zal worden opgetekend. Daarna geeft hij te kennen dat de coronapandemie voor vertraging zorgt. Hij vraagt [eiser] geduld te hebben, eerst voor een termijn van 2 à 3 maanden en later tot aan het derde kwartaal van 2020. Uit de in 2.12. genoemde e-mail blijkt dat [eiser] aanvankelijk instemt met het uitstellen van de inzet van de vier medewerkers. Maanden later, op 7 september 2020, vragen zij nogmaals aan [gedaagde] om
“een concreet voorstel wanneer de overeenkomst van 1 jaar start”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser] er op dat moment - net als [gedaagde] - niet van uitging dat de termijn van twaalf maanden al was gaan lopen. Wel blijkt dat [eiser] bij [gedaagde] steeds steviger aandringt op een start van de inzet van de vier medewerkers. Uiteindelijk schrijft [B] in zijn antwoord van 8 september 2020:
“Mooi verhaal. Bedankt voor de input en veel succes verder.”Uit deze afwijzende tekst blijkt dat [gedaagde] niet met [eiser] verder wilde.
Op 9 en 17 december 2020 geeft [eiser] [gedaagde] alsnog de gelegenheid om na te komen. Op beide sommaties reageert [gedaagde] afwijzend.
4.7.
Uit de omstandigheid dat [eiser] heeft ingestemd met het uitstellen van de startdatum van de inzet van de vier medewerkers, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij akkoord was met de werving van de eerste klant als totstandkomingsvoorwaarde of opschortende voorwaarde. Deze uitleg zou inhouden dat [eiser] een groot financieel risico zou lopen. Immers, [eiser] was dan verplicht tot het werven en opleiden van personeel terwijl zij geen enkele zekerheid zou hebben of en wanneer deze mensen zouden worden ingezet. [gedaagde] mocht er dan ook niet van uitgaan dat [eiser] , door niet te ageren tegen de zin “
Wanneer wij de eerste klant optekenen zal het contract effectief worden (…)”in de e-mail van 2 maart 2020, hiermee instemde. De rechtbank acht in dit verband relevant dat in diezelfde zin staat: “
uiteraard hebben wij een pijplijn opgebouwd en voorzie ik geen tot weinig uitdagingen.” Om die reden is het verklaarbaar dat [eiser] niet expliciet heeft geprotesteerd. Daarnaast heeft [B] meermaals de verwachting uitgesproken dat [gedaagde] op korte termijn een klant zou binnenhalen in antwoord op de vraag van [eiser] wanneer de termijn van twaalf maanden zou ingaan. [eiser] mocht er op basis van de toezeggingen van [gedaagde] van uitgaan dat de inzet op korte termijn zou beginnen.
Verzuim
4.8.
Hiervoor in 4.6 is reeds overwogen dat uit de e-mail van [B] van 8 september 2020 blijkt dat [gedaagde] niet meer van plan of bereid was de medewerkers die [eiser] beschikbaar hield in te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [B] erkend dat hij op dat moment niet verder wilde met [eiser] . [eiser] mocht uit die e-mail dan ook afleiden dat [gedaagde] in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomsten zou tekortschieten. Gelet op het bepaalde in artikel 6:83, lid 3 BW was [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim.
4.9.
Nadat [eiser] op 9 en 17 december 2020 [gedaagde] alsnog de gelegenheid heeft gegeven om na te komen, van welke gelegenheid [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt, heeft [eiser] op 5 januari 2021 de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Volgens [gedaagde] is deze ontbinding niet gerechtvaardigd. Zij stelt hiertoe – samengevat –dat [eiser] te lang heeft gewacht met klagen over het uitstel van de afname van de 4 medewerkers, dat de periode waarin [gedaagde] tekort is geschoten maar kort was, dat [eiser] zelf tekort is geschoten en dat ontbinding juridisch gezien niet mogelijk was omdat de overeenkomsten nog niet effectief waren geworden.
Schuldeisersverzuim en overmacht
4.10.
Volgens [gedaagde] is het niet aan haar toe te rekenen dat zij de medewerkers van [eiser] niet heeft kunnen inzetten. [gedaagde] stelt dat de medewerkers die [eiser] heeft geselecteerd niet aan de eisen voldeden en daardoor niet inzetbaar waren. Zo kwamen de medewerkers allemaal van buiten de EU en beschikten zij daardoor niet over de security clearance die de NAVO vereiste. [gedaagde] verwijt [eiser] daarnaast dat zij zelf ook aan acquisitie had moeten doen, maar dit heeft nagelaten. In dit verband stelt [gedaagde] dat de omstandigheid dat [eiser] na het vertrek van [A] geen nieuwe commercieel directeur heeft aangenomen, de acquisitie van klanten heeft bemoeilijkt. Primair verwijt [gedaagde] [eiser] dat zij gelet op deze omstandigheden zelf niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en daardoor in schuldeisersverzuim verkeert. Subsidiair stelt [gedaagde] dat het hoe dan ook niet aan haar is toe te rekenen dat zij de geselecteerde medewerkers niet kon inzetten en dat dus sprake is van overmacht.
4.11.
[eiser] betwist dat zij ongeschikt personeel heeft geselecteerd en dat ook op haar een verplichting rustte om klanten te werven.
4.12.
De rechtbank constateert dat uit de tekst van de overeenkomsten en de correspondentie tussen partijen niet blijkt dat aan de medewerkers die [eiser] zou werven meer of andere eisen werden gesteld dan dat zij een Splunk certificaat moesten behalen. Bovendien heeft [gedaagde] niet weersproken dat [eiser] de CV’s van de kandidaten aan [gedaagde] heeft doorgestuurd. [gedaagde] wist dus welke mensen zouden worden opgeleid. Als deze mensen niet geschikt zouden zijn voor inzet bij haar klanten, had [gedaagde] dat op dat moment al bij [eiser] kunnen en moeten aankaarten. Uit de overeenkomsten en de correspondentie tussen partijen volgt ook niet dat [eiser] zelf een inspanningsverplichting had om klanten te werven. [gedaagde] heeft ook verder niets gesteld waaruit die verplichting zou blijken. Dit brengt mee dat ook het uitblijven van vervanging van [A] als commercieel directeur bij [eiser] geen omstandigheid is die tot de conclusie leidt dat de tekortkoming niet aan [gedaagde] (en mogelijk wel aan [eiser] ) kan worden toegerekend.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep op schuldeisersverzuim of overmacht niet slaagt.
Wijziging van omstandigheden
4.14.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op wijziging van omstandigheden, zoals neergelegd in artikel 6:256 BW. Zij verweert zich hiermee tegen de vordering tot nakoming van de afnameverplichting. Tevens legt zij wijziging van omstandigheden ten grondslag aan een aantal van haar reconventionele vorderingen, die hierna zullen worden besproken.
4.15.
[gedaagde] stelt dat zij geen nieuwe klanten kon werven, omdat zij vanwege de coronapandemie geen fysieke besprekingen kon voeren. Volgens [gedaagde] kon zij vanwege deze wijziging van omstandigheden niet aan haar verplichtingen op grond van de overeenkomsten voldoen. [eiser] betwist deze stelling.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd waarom fysieke bijeenkomsten noodzakelijk waren om haar diensten bij potentiële klanten goed voor het voetlicht te brengen. Blijkens de verklaring van [B] bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zich in de periode na het ondertekenen van de overeenkomst vooral gericht op de cyber security markt. [gedaagde] heeft niet weersproken dat zij hiermee ten tijde van de coronapandemie een goede omzet heeft gerealiseerd. Uit de toelichting van [gedaagde] volgt dat klanten in deze markt andere en strengere eisen aan medewerkers stellen en dat de medewerkers van [eiser] daaraan niet voldeden. Dat [gedaagde] er niet in slaagde klanten te werven bij wie de medewerkers van [eiser] konden worden ingezet, lijkt daarmee met name het gevolg van een strategiewijziging van [gedaagde] , terwijl niet is gebleken dat de beperkingen die de coronapandemie meebracht [gedaagde] belemmerden om klanten in een andere markt te werven. Gelet op die omstandigheden heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij vanwege de coronapandemie gedurende meer dan een half jaar niet aan haar afnameverplichting op grond van de overeenkomsten kon voldoen. Om deze reden wijst de rechtbank het beroep op wijziging van omstandigheden af.
Rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding?
4.17.
Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat [eiser] vanaf het moment dat de medewerkers waren opgeleid meerdere keren heeft aangedrongen op een start van de inzet van deze mensen. Dat [eiser] zich gedurende enkele maanden coulant heeft opgesteld ten opzichte van [gedaagde] , staat dan ook niet in de weg aan het beroep op ontbinding. Het betoog van [gedaagde] dat een geslaagde sales gemiddeld 6 maanden in beslag neemt en dat de periode waarin zij is tekortgeschoten dus maar kort is, helpt haar evenmin nu [gedaagde] zelf al op 8 september 2020 heeft laten weten dat zij niet meer zou nakomen. Hiervoor is reeds overwogen dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat geen sprake is van schuldeisersverzuim. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat haar tekortkoming, gezien de bijzondere aard of de geringe betekenis daarvan, de ontbinding niet rechtvaardigt.
Verklaring voor recht
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden. De vordering tot een verklaring van recht hiertoe zal dan ook worden toegewezen.
Proeftijd
4.19.
Hoewel partijen over en weer standpunten hebben ingenomen over een proeftijd waarvan in de overeenkomsten wordt gesproken, laat de rechtbank dit bij de beoordeling verder buiten beschouwing, omdat geen van partijen hier een rechtgevolg aan heeft verbonden.
Gevolgen van de ontbinding
4.20.
Gelet op het oordeel dat [eiser] de overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden, zal de rechtbank nu de gevolgen hiervan beoordelen.
4.21.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op grond van artikel 13.10 van de mantelovereenkomst verplicht is het gehele contractbelang aan haar te voldoen. Dit artikel luidt:
“13.10 Indien de Overeenkomst dan wel een onderliggende Deelovereenkomst wordt ontbonden of opgezegd vanwege een toerekenbare tekortkoming in de nakoming aan de zijde van Opdrachtgever, blijft Opdrachtgever de bedragen verschuldigd die hij voor de uitvoering van de Overeenkomst dan wel de betreffende Deelovereenkomst had moeten voldoen indien er geen opzegging had plaatsgevonden.”
Het contractbelang bedraagt volgens [eiser] een bedrag van € 629.200,00. [eiser] baseert dit bedrag op artikel 8.5 van de deelovereenkomst, dat – voor zover relevant - luidt: “
Opdrachtgever gaat een afnameverplichting aan met [eiser] voor het inschakelen van de 4 medewerkers voor een periode van minimaal één jaar, waarbij wordt gerekend met een uren totaal opgesomd van alle werkdagen van de betreffende maand.”Uit Bijlage I volgt dat voor Splunk Power Users op het junior niveau een bedrag van € 500,00 per dag in rekening wordt gebracht. Uit Bijlage III bij de deelovereenkomst volgt dat [gedaagde] vier junior Splunk Power Users zou afnemen voor een periode van twaalf maanden.
4.22.
[gedaagde] betwist de hiervoor genoemde variabelen niet. Hiermee staat vast dat op grond van de deelovereenkomst op [gedaagde] de verplichting rustte om gedurende twaalf maanden vier junior Splunk Power Users af te nemen voor een totaalbedrag van € 520.000,00 (4 x 260 dagen x € 500,00). Inclusief btw komt dit neer op een bedrag van
€ 629.200,00.
4.23.
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de hoogte van de vordering. Volgens [gedaagde] had [eiser] de schade kunnen beperken door het personeel dat ze voor [gedaagde] had opgeleid elders in te zetten. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat het volledige contractbelang uitkomt op een veel hoger bedrag dan het bedrag aan kosten die [eiser] werkelijk heeft gemaakt. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat [gedaagde] toewijzing van het volledige contractbelang in de onderhavige situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht en een beroep doet op matiging.
Schadebeperkingsplicht
4.24.
[eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat zij de vier medewerkers die zij had opgeleid ook elders kon inzetten. Vast staat dat deze medewerkers een certificaat voor Splunk hebben behaald en dat [gedaagde] de enige klant van [eiser] is die van dit dataplatform gebruikmaakt. [eiser] heeft deze mensen dus specifiek voor inzet bij klanten van [gedaagde] geworven en opgeleid. Niet is komen vast te staan dat [eiser] haar schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Het verweer slaagt dan ook niet.
Matiging boete
4.25.
Wat betreft de aanvaardbaarheid van de toepassing van artikel 13.10 van de mantelovereenkomst overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 6:91 BW is het volgende bepaald:
“Als boetebeding wordt aangemerkt ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan.”De rechtbank constateert dat artikel 13.10 van de mantelovereenkomst een boetebeding is zoals bedoeld in artikel 6:91 BW. Uit artikel 6:94 BW volgt dat de rechter op verlangen van de schuldenaar een dergelijke boete kan matigen. Volgens vaste jurisprudentie komt een boete pas voor matiging in aanmerking als sprake is een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 (Intrahof/Bart Smit)). Hierbij speelt de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding, de omstandigheid waaronder het beding is ingeroepen en de omstandigheden van de totstandkoming van het beding een rol.
4.26.
Ten aanzien van de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete overweegt de rechtbank als volgt. De hoogte van de boete staat vast: deze is gelijk aan het gehele contractbelang en bedraagt dus € 629.200,00. Volgens [gedaagde] is de werkelijke schade van [eiser] aanzienlijk lager, omdat zij de vier medewerkers slechts korte tijd in dienst heeft gehad en dit bovendien goedkope arbeidskrachten waren. [eiser] heeft dit wel weersproken, maar zij heeft de hoogte van haar werkelijke schade niet nader onderbouwd. Uit de correspondentie volgt dat [eiser] in december 2020 nog bereid was [gedaagde] de kans te geven aan haar afnameverplichting te voldoen. [eiser] deed dit voorstel meer dan een half jaar nadat de vier medewerkers waren opgeleid. Dit impliceert dat de kosten voor het beschikbaar houden van de vier medewerkers voor [eiser] niet zodanig hoog waren dat het zes maanden later alsnog uitvoeren van de overeenkomsten haar hiervoor onvoldoende compensatie zou bieden. Met andere woorden: de gang van zaken duidt erop dat [eiser] over de inzet van de medewerkers bij [gedaagde] onder normale omstandigheden een ruime marge zou realiseren. Dit is een indicatie voor een verschil tussen de hoogte van de werkelijke schade en de boete.
4.27.
Omdat de rechtbank niet over informatie beschikt waaruit de werkelijke schade van [eiser] volgt, kan de rechtbank de verhouding tussen de boete en de werkelijke schade niet beoordelen. De rechtbank zal [eiser] daarom opdragen te onderbouwen hoe hoog de schade is die zij heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomsten. De rechtbank acht het hierbij noodzakelijk dat [eiser] de werkelijke schade inzichtelijk maakt aan de hand van een onderbouwde kostenopstelling, waaruit in ieder geval blijkt welke bedrag [eiser] aan de vier medewerkers heeft betaald. Vervolgens zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld hierop bij akte te reageren, zoals hierna vermeld.
In reconventie
4.28.
[gedaagde] heeft in reconventie primair gevorderd “
dat de overeenkomsten tussen partijen op grond van artikel 2:258 BW ontbonden zijn vanaf de datum van 2 maart 2020 c.q. dat deze overeenkomsten geen rechtsgevolgen meer zullen hebben”.
4.29.
De vordering zal worden afgewezen. Gelet op het oordeel van de rechtbank in conventie dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld waaruit volgt dat haar beroep op wijzigingen van omstandigheden zou moeten slagen behoeft dit deel van de vordering geen verdere bespreking.
4.30.
[gedaagde] heeft subsidiair gevorderd “dat [eiser] een nieuwe salesman moet aannemen, aan de ISO normering moet voldoen en het personeel moet laten voldoen aan de security clearance voor de klanten van [gedaagde] ”.
4.31.
Zoals hiervoor overwogen in r.o. 4.12. is niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de medewerkers aan de security clearance eisen van NAVO zouden moeten voldoen. Voor zover deze afspraak wel onderdeel zou uitmaken van de overeenkomsten, geldt bovendien dat [gedaagde] geen baat meer heeft bij een vordering tot nakoming, gelet op de omstandigheid dat de overeenkomsten naar het oordeel van de rechtbank op 5 januari 2021 rechtsgeldig zijn ontbonden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.32.
[gedaagde] heeft meer subsidiair gevorderd
“dat [eiser] in onderhandeling moet treden met [gedaagde] omtrent een nieuw contract onder ontbinding van de huidige contracten”en nog meer subsidiair
“de overeenkomsten temporeel te ontbinden tot na het einde van de pandemie”.
4.33.
Zoals overwogen in r.o. 4.18. is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn ontbonden. Gelet op deze stand van zaken, is er geen juridische grondslag op basis waarvan [eiser] kan worden verplicht tot heronderhandeling en komt ook de vordering tot tijdelijke ontbinding – wat daar verder ook van zij – niet voor toewijzing in aanmerking.
4.34.
Om het uiteenlopen van appeltermijnen voor deelbeslissingen te voorkomen, zullen deze beslissingen bij eindvonnis worden genomen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 oktober 2022, voor uitlating bij akte door [eiser] zoals overwogen in r.o. 4.27.,
5.2.
stelt [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken bij akte te reageren op de schadeopstelling van [eiser] ,
in conventie en reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld, mr. C.P. Lunter en mr. H.J. van Woudenberg, rechters, en uitgesproken op 14 september 2022.