ECLI:NL:RBMNE:2022:5241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
16/048418-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake demonstratie door klimaatactivisten van Extinction Rebellion bij de Rabobank in Utrecht met betrekking tot vernieling en de toepassing van het recht op vrijheid van meningsuiting

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een demonstratie van klimaatactivisten van Extinction Rebellion bij de Rabobank in Utrecht op 25 februari 2022. Tijdens deze demonstratie hebben de activisten een groot aantal raamdelen en glazen draaideuren beplakt met posters en lijm, waardoor deze tijdelijk onbruikbaar werden gemaakt. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, ondanks dat er vormverzuimen waren geconstateerd. Het Openbaar Ministerie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de demonstratie vreedzaam was, maar dat de acties van de demonstranten inbreuk maakten op andermans eigendomsrechten. De rechtbank oordeelde dat het optreden van de overheid proportioneel was en dat de actievoerders strafbaar waren. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gezien de beperkte schade en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/048418-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer, en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mrs. W.F.J. Kramer en R. Zilver, advocaten te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 25 februari 2022 te Utrecht, samen met anderen, een groot aantal raamdelen (21) en 2 glazen draaideuren onbruikbaar heeft gemaakt;
subsidiair:
op 25 februari 2022 te Utrecht tegen goederen baldadigheid heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

3.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft op de eerste plaats betoogd dat sprake is van een vervolging die onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Het dossier van medeverdachte [medeverdachte 1] bevat een brief van het Openbaar Ministerie aan de Rabobank met daarin de mededeling dat in de zaak van [medeverdachte 1] geen strafzaak zou volgen. Op basis van deze brief had [medeverdachte 1] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat tegen haar geen strafzaak zou volgen, zodat zij wegens strijd met het vertrouwensbeginsel niet verder mag worden vervolgd. Omdat de posities van alle verdachten in deze zaak nagenoeg identiek zijn aan die van [medeverdachte 1] , brengt dit vervolgens mee dat de vervolging van de andere verdachten, onder wie verdachte, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Op de tweede plaats is door de verdediging naar voren gebracht dat sprake is van een situatie waarin doelbewust of in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte en de medeverdachten aan hun recht op een eerlijk proces is tekortgedaan. Daartoe is aangevoerd dat sprake is van een aaneenschakeling van vormverzuimen. Bij alle verdachten is bij het aanleggen van handboeien gehandeld in strijd met de voorschriften van de in dit kader geldende ambtsinstructie. Daarnaast zijn alle verdachten zonder legitieme reden voor nagenoeg de maximale duur opgehouden voor onderzoek en sommigen zijn zelfs langer opgehouden voor onderzoek dan wettelijk is toegestaan. Gedurende hun verblijf in het cellencomplex zijn bepaalde verdachten bovendien verstoken geweest van voedsel en/of medicatie. Tot slot is in algemene zin sprake geweest van pestgedrag door de politie tegen de verdachten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van schending van de beginselen van een goede procesorde en ook niet van een situatie waarin doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van alle verdachten in deze zaak.
Volgens de officier van justitie had medeverdachte [medeverdachte 1] er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat geen strafzaak tegen haar zou volgen, zodat het vertrouwensbeginsel in haar zaak niet is geschonden. Dat betekent dat in de andere zaken geen sprake kan zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel. Ook is geen sprake van vormverzuimen, nu wel degelijk is voldaan aan de destijds geldende ambtsinstructie. Daarnaast zijn alle verdachten zo snel mogelijk in vrijheid gesteld na de verhoren, eerste onderzoeken en het uitreiken van de dagvaardingen. Uit het dossier volgt niet dat sprake is geweest van pestgedrag van de politie en evenmin dat aan verdachten, met uitzondering van medeverdachte [verdachte] , aan wie de politie reeds schriftelijk excuses heeft gemaakt, voedsel ofwel medicatie is ontzegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat de opportuniteit van de vervolging in beginsel ter beoordeling van het Openbaar Ministerie staat. De beslissing van het Openbaar Ministerie tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Daarbij geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt voortgezet in strijd met het vertrouwensbeginsel, namelijk nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen bij een verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt niet verder te worden vervolgd.
Ter beantwoording van de vraag of in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] het vertrouwensbeginsel en daarmee vervolgens het gelijkheidsbeginsel jegens de verdachte is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Op 26 februari 2022 is de dagvaarding van medeverdachte [medeverdachte 1] in persoon aan haar betekend. Op diezelfde dag is vanuit het Openbaar Ministerie een brief naar de Rabobank verzonden met daarin de mededeling dat geen strafzaak zou volgen in het parketnummer toebehorende aan de zaak van [medeverdachte 1] . Die mededeling was niet gericht aan [medeverdachte 1] en is haar evenmin rechtstreeks toegezonden. [medeverdachte 1] heeft van die brief pas kennisgenomen bij het doornemen van het strafdossier, nadat zij was gedagvaard. In de gegeven omstandigheden had het naar het oordeel van de rechtbank op haar weg gelegen bij het Openbaar Ministerie te verifiëren of de – niet aan haar gerichte – mededeling aan de Rabobank correct was en had zij er niet zonder meer op mogen vertrouwen dat zij niet langer werd vervolgd. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel in de zaak [medeverdachte 1] niet slaagt, zodat verdachte evenmin een beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.
Vormverzuimen
Voorts kan het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging indien onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat deze tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie dient te leiden. Een dergelijk gevolg kan echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ter beantwoording van de vraag of hier sprake is vormverzuimen die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moeten leiden, overweegt de rechtbank als volgt. Alle verdachten zijn door de politie aangehouden, waarbij transportboeien zijn aangelegd. Het gebruik van transportboeien dient op grond van artikelen 22 en 23 van de ten tijde van het tenlastegelegde geldende Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) door de politie in een proces-verbaal te worden vastgelegd en gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het gebruik van transportboeien niet ten aanzien van alle verdachten is vastgelegd in een proces-verbaal en dat in de gevallen waarin dat wel is gebeurd, nadere motivering van de aanleiding of noodzaak daartoe ontbreekt. Feiten of omstandigheden die wijzen op de noodzaak van het gebruik van transportboeien zijn ook anderszins niet aannemelijk geworden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze niet aanwezig zijn geweest en de transportboeien onrechtmatig zijn aangelegd. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Na aanhouding zijn alle verdachten getransporteerd naar het cellencomplex in Houten. Aldaar zijn zij voor (nagenoeg) de maximale duur opgehouden voor onderzoek en in sommige gevallen net iets langer dan wettelijk is toegestaan. Uit het dossier blijkt dat de politie alle zeventien verdachten na hun aanhouding nog diezelfde dag heeft gehoord en in de daaropvolgende ochtend onderzoek heeft gedaan naar tussentijds ter beschikking gestelde camerabeelden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de politie de verdachten voor de maximale duur heeft kunnen ophouden voor onderzoek. Ten aanzien van de verdachten die langer dan de maximale duur zijn opgehouden, geldt dat – bij gebrek aan feiten of omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen – sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a WvSv.
Over de verweren die zien op het onthouden van voedsel en medicatie en pestgedrag door medewerkers van het cellencomplex oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank ten aanzien van verdachte slechts het volgende kunnen vaststellen. Verdachte is door de politie in het gelijk gesteld van zijn klacht dat hem enige tijd, tot rond of na middernacht, voedsel is onthouden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a WvSv, waarvoor de politie in de klachtprocedure schriftelijk uitleg heeft gegeven en excuses heeft aangeboden.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de hiervoor vastgestelde vormverzuimen niet te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, nu niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming is voorbij gegaan aan de belangen van verdachte op een eerlijk proces. Daarbij is mede in aanmerking genomen de grootte van de groep aangehouden verdachten en de omstandigheid dat de politie blijkens het verhandelde ter terechtzitting op het cellencomplex had te kampen met onderbezetting. Ook dit verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
De rechtbank zal later in dit vonnis aangeven welk gevolg er aan de geconstateerde vormverzuimen dient te worden verbonden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat aan alle in de wet gestelde voorvragen is voldaan: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Voor zover relevant voor de beoordeling worden de standpunten van de verdediging besproken in de bewijsoverwegingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Rabobank van 25 februari 2022
Op 25 februari 2022 was er een demonstratie aan de voorzijde van de Rabobank te Utrecht.
Omstreeks 17:10 uur werden er aan de voorzijde van de Rabobank meerdere ramen beplakt. Dit werd gedaan door meerdere demonstranten die ook eerder aanwezig waren bij het uitreiken van de petitie. Ik ben vervolgens naar buiten gegaan en zag dat er een geschatte 20 man diverse affiches van het formaat A3 aan het plakken was op de ramen aan de voorzijde.
Ik zag dat zij dit deden met behanglijm en rollers. In totaal zag ik dat er 21 raamdelen waren beplakt met affiches en 2 glazen draaideuren.
Hierdoor ontstond belemmering voor het zicht naar buiten en er ontstond schade aan de [2] ramen door de combinatie van het papier en de behanglijm. Over een geschatte 25 meter waren hierdoor de ramen volledig beplakt en het zicht hierdoor belemmerd. Een raamdeel is een geschatte 3 meter breed en 3 meter hoog. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2022
Op vrijdag 25 februari 2022 kreeg ik het verzoek om te gaan naar het hoofdkantoor van de Rabobank te Utrecht.
Ter plaatse gekomen zag ik dat er een groep van 17 personen voor de hoofdingang van de Rabobank stond. Ik zag dat personen uit deze groep posters aan het plakken waren op de ramen van de Rabobank. Ik zag dat personen met een behangerskwast de ramen met een vloeibare substantie aan het insmeren waren en dat andere personen vervolgens posters opplakten. Ik herkende de vloeibare substantie als behangerslijm. Ik zag dat er 21 ramen en 2 toegangsdeuren beplakt waren met posters. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2022
Naar aanleiding van 17 aanhoudingen ter zake openlijke geweldpleging tegen goederen c.q. vernieling van en aan het kantoor van de Rabobank op de [adres] te Utrecht, hebben wij de camerabeelden uitgekeken.
De aangehouden verdachten zijn allemaal gefotografeerd voor de insluiting. De foto's van de verdachten hebben wij vergeleken met de beschikbare camerabeelden. De verdachte hebben wij doormiddel van de kledingsignalementen vergeleken met de beschikbare camerabeelden.
Op zaterdag 26 februari 2022 zagen wij het volgende op de camerabeelden:

Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 2] . Op de camerabeelden is te zien dat deze verdachte lijm op het raam smeert. [5]
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 3] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een poster op het raam plakt.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 4] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte lijm op het raam smeert. [6]

Dit betreft mogelijk de verdachte [verdachte] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte posters vast heeft.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 5] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een poster op het raam plakt.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 6] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte posters vast heeft.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 7] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte doormiddel van een roller de posters van extra lijm voorziet.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 8] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een poster op het raam plakt.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 9] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte lijm op het raam smeert.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 10] . Op de camerabeelden is te zien dat zij tussen de andere verdachte loopt.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 1] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte mogelijk een poster op het raam plakt.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 11] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte lijm op het raam smeert.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 12] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een roller en een plasticbak vast heeft.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 13] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een roller en een plasticbak vast heeft.
  • Dit betreft mogelijk de verdachte [medeverdachte 14] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte staat toe te kijken.

Dit is mogelijk de verdachte [medeverdachte 15] . Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte staat toe te kijken.
Een proces-verbaal van 9 april 2022
Op zaterdag 9 april 2022 werden de beschikbaar gestelde opnamen bekeken. [7]
Verdachte 1 heeft een kwast in zijn hand en beweegt deze heen en weer tegen het raam van het Rabobank gebouw. Verdachte 1 doopt de kwast vervolgens in een pot. De pot bleek achteraf behanglijm te zijn. [medeverdachte 2] komt overeen met verdachte 1. Verdachte 1 heeft op de beelden buiten een donkere half lange jas aan, donkere broek en bruine enkellaarsjes aan.
Verdachte 2 plakt affiches op het raam nadat verdachte 1 behanglijm op het raam heeft besmeurd. [medeverdachte 3] komt overeen met verdachte 2. Verdachte 2 heeft op de beelden buiten een colbertjasje aan, een beige broek aan, bruinige schoenen aan, een rugzak op en een muts op het hoofd. [8]
Verdachte 3 heeft in zijn linkerhand een pot en met zijn rechterhand rolt hij over het raam heen. [medeverdachte 4] komt overeen met verdachte 3. Verdachte 3 heeft op de beelden een broek aan met een opvallend motief, donkere bovenkleding, rugtas om en pet op.
Verdachte 4 plakt affiches op het raam. [verdachte] komt overeen met verdachte 4. Verdachte 4 heeft op de beelden een beige broek aan, donkere schoenen, en een jas met boven zwart en onder lichtgrijs/beige. [9]
Verdachte 5 plakt affiches op het raam. Verdachte [medeverdachte 5] heeft bij de actie een rode jas aan en loopt op zogenaamde werkschoenen.
Verdachte 6 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 6] draagt tijdens de actie een beige jas en een pet. [10]
Verdachte 7 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 7] draagt tijdens de actie een blauwe jas met gele strepen en heeft op zijn hoofd een muts.
Verdachte 8 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 8] draagt tijdens de actie een zwarte jas met daar onder een zwarte broek. Wat opvalt is dat zij onder haar jas een grijze trui draagt die onder haar jas uit komt. [11]
Verdachte 9 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 9] draagt tijdens de actie een rode jas met zwarte stukken en heeft op zijn jas een bruin kleurige rugzak.
Verdachte 11 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 10] draagt een gele jas met daaronder een zwart wit geblokte broek. [12]
Verdachte 12 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 1] draagt tijdens de actie een gele jas met daaronder een zwarte broek. De verdachte draagt tijdens de actie een rood met grijze rugzak.
Verdachte 13 plakt affiches. Verdachte [medeverdachte 11] draagt tijdens de actie een zwarte jas en draagt witte sportschoenen. [13]
18
18 loopt met in haar handen een emmer behanglijm, voor het kantoor van de Rabobank. Verdachte [medeverdachte 12] draagt een opvallend meerkleurige jas.
Verdachte 20 loopt samen met verdachte 18, voor het kantoor van de Rabobank langs. Verdachte [medeverdachte 13] heeft in zijn handen een emmer met behanglijm. De verdachte draagt een zwarte jas en heeft bruine schoenen met lichte zolen aan.
Een proces-verbaal van 12 april 2022
Op dinsdag 12 april 2022 werden de beschikbaar gestelde opnamen bekeken.
Verdachte 16 heeft affiches geplakt en rent nu met een tas met daar vermoedelijk affiches is naar een andere locatie. Zij rent samen met verdachte 17. Verdachte [medeverdachte 14] is gekleed in een korte donkere jas en draagt bruine schoenen. [14]
Verdachte [medeverdachte 15] rent met in zijn handen een emmer behanglijm naar een andere locatie. Verdachte 17 is gekleed in een two tone groene Jack Wolfskin jas. [15]
Een proces-verbaal van 9 april 2022
Op zaterdag 9 april 2022 werden de beschikbaar gestelde opnamen bekeken.
Verdachte 16 is affiches aan het beplakken. Verdachte 18 pakt affiches uit een tas, deze beplakt hij vervolgens op het raam.
Verdachte 16 [medeverdachte 14] . [16]
Verdachte 11 (gele cirkel) is behanglijm aan het smeren op de ramen. Verdachte 18 is affiches aan het beplakken. Verdachte 20 is behanglijm op de ramen aan het smeren.
Verdachte 18 [medeverdachte 12] ;
Verdachte 20 [medeverdachte 11] . [17]
Bewijsoverwegingen
Koppeling verdachten aan camerabeelden
Op basis van voorgaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de personen die de politie in de processen-verbaal aanduidt als verdachte 1 tot en met 9, 11 tot en met 13, 16 tot en met 18 en 20 zijn:
  • [medeverdachte 2] (1);
  • [medeverdachte 3] (2);
  • [medeverdachte 4] (3);
  • [verdachte] (4);
  • [medeverdachte 5] (5):
  • [medeverdachte 6] (6);
  • [medeverdachte 7] (7);
  • [medeverdachte 8] (8);
  • [medeverdachte 9] (9);
  • [medeverdachte 10] (11);
  • [medeverdachte 1] (12);
  • [medeverdachte 11] (13);
  • [medeverdachte 14] (16);
  • [medeverdachte 15] (17);
  • [medeverdachte 12] (18);
  • [medeverdachte 13] (20).
Medeplegen
Aan de hand van de processen-verbaal en uitgewerkte camerabeelden zoals die zich in het dossier bevinden, kan – met uitzondering van medeverdachte [medeverdachte 16] – worden vastgesteld dat alle verdachten lijm vast hebben gehad dan wel lijm hebben gesmeerd en/of posters hebben geplakt op raamdelen en/of glazen draaideuren van de Rabobank. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachten die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Onbruikbaar maken
De verdediging heeft zich ten aanzien van het primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vernieling, beschadiging, onbruikbaar maken of wegmaken, zodat vrijspraak dient te volgen. De rechtbank is echter van oordeel dat, zoals ook de officier van justitie heeft betoogd, het met lijm en een grote hoeveelheid posters beplakken van nagenoeg gehele oppervlakten van ramen en glazen draaideuren, gekwalificeerd kan worden als het (tijdelijk) onbruikbaar maken van die goederen. Door het beplakken zijn de raamdelen en glazen draaideuren namelijk (al dan niet deels) voor hun bestemming ongeschikt gemaakt, nu onder meer het zicht door en lichtdoorlatendheid van de ramen en draaideuren werd belemmerd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 februari 2022 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk (21) raamdelen en (2) glazen draaideuren, die aan de Rabobank toebehoorden, onbruikbaar heeft gemaakt;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is geweest van een vreedzame demonstratie, zodat verdachte geen beroep toekomt op de bescherming van de artikelen 10 en 11 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat aan de vereisten in het tweede lid van die artikelen is voldaan, zodat sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het in de artikelen genoemde recht op vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht. Volgens de officier van justitie is het gepleegde feit derhalve strafbaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu door de overheid is gehandeld in strijd met de artikelen 10 en 11 EVRM. De verdediging meent dat strafrechtelijk ingrijpen in deze betoging niet noodzakelijk was in een democratische samenleving, zodat de relevante strafbepaling van vernieling op grond van artikel 94 van de Grondwet buiten toepassing dient te worden gelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Recht op vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht en de beperking van die rechten
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in het kader van een demonstratie. In de artikelen 10 en 11 EVRM zijn respectievelijk het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gewaarborgd; oftewel het demonstratierecht.
Om onder de bescherming te vallen van artikel 11 EVRM geldt als voorwaarde het vreedzaamheidsvereiste, zoals genoemd in het eerste lid van dat artikel. Een demonstratie kan, ook als daarmee de wet overtreden wordt, voldoen aan het gestelde vreedzaamheidsvereiste. Van vreedzaamheid kan worden gesproken indien geweld tegen personen of geweld tegen goederen uitblijft. Om zoveel mogelijk ruimte te laten voor het demonstratierecht dient de definitie van geweld restrictief te worden geïnterpreteerd. Uit de Richtlijnen voor vrijheid van vreedzame vergadering uit 2010 (tweede editie) en 2020 (derde editie), van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) en de Europese Commissie voor Democratie door Recht (Commissie van Venetië), volgt dat onder geweld wordt verstaan het gebruik van, of openlijk aanzetten tot, fysiek geweld dat verwondingen of serieuze dan wel ernstige schade aan eigendommen tot gevolg heeft (of tot doel heeft), waarbij die verwondingen of gevolgen redelijkerwijs verwacht mogen worden. De rechtbank stelt vast dat de demonstranten, onder wie verdachte, een groot aantal raamdelen en twee glazen draaideuren hebben beplakt met lijm en posters. Hierdoor zijn die goederen, andermans eigendommen, tijdelijk onbruikbaar gemaakt. Nu de goederen relatief eenvoudig konden worden hersteld en de schade in die zin beperkt is gebleven, kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet worden gesproken van serieuze of ernstige schade aan eigendommen en daarmee evenmin van geweld tegen goederen in hiervoor bedoelde zin. De rechtbank stelt dan ook vast dat de onderhavige demonstratie vreedzaam is verlopen, zodat het handelen van verdachte valt onder de bescherming van artikel 11 EVRM.
Ook in het geval een vreedzaam verloop van de demonstratie zijn de vrijheden zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 EVRM echter niet absoluut. Dit wil zeggen dat die vrijheden onder bepaalde omstandigheden kunnen worden beperkt. Op grond van het tweede lid van beide artikelen is een beperking van deze rechten mogelijk wanneer deze beperking (i) is voorzien bij wet, (ii) noodzakelijk is in een democratische samenleving en (iii) in het belang is van een van de in die artikelleden genoemde doeleinden. Zoals ook de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval is voldaan aan de eerste en het derde vereiste. Immers vindt de beperking grondslag in de strafbaarstelling van vernieling in artikel 350 Wetboek van Strafrecht (WvSr) en was de beperking van het demonstratierecht in het belang van onder meer de bescherming van andermans eigendomsrechten en het voorkomen van (verdere) strafbare feiten. De vraag die in deze zaak centraal staat, is of tevens is voldaan aan het tweede vereiste, namelijk of de beperking van het demonstratierecht noodzakelijk was in een democratische samenleving.
Inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving
Of in een concreet geval sprake is van een noodzakelijke inbreuk op het demonstratierecht, hangt af van het antwoord op de vragen of (a) wordt gehandeld in reactie op een dringende maatschappelijke behoefte (‘pressing social need’), (b) de inbreuk op het demonstratierecht in verhouding staat tot het daarmee beoogde doel (de proportionaliteit) en (c) de voor inmenging genoemde redenen ‘relevant and sufficient’ zijn. Deze vereisten worden in de rechtspraak niet duidelijk van elkaar onderscheiden en zijn min of meer communicerende vaten. Bij de proportionaliteitstoets zijn mede van belang de wijze van optreden door de politie en de aard en zwaarte van eventueel opgelegde straffen. Van belang is bovendien dat justitieel ingrijpen in een demonstratie niet van dien aard is dat dit (ontoelaatbare) terughoudendheid van de toekomstige uitoefening van het demonstratierecht tot gevolg heeft; het zogenoemde ‘chilling effect’. Wel komt de nationale autoriteiten een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid (‘margin of appreciation’) toe bij het afwegen van de verschillende concrete belangen die in het geding zijn. Tegen deze achtergrond stelt de rechtbank het volgende vast.
Hoewel hier geen sprake is geweest van een gewelddadige betoging, hebben de verdachten zich in het kader van de demonstratie schuldig gemaakt aan laakbaar gedrag (‘een reprehensible act’). Door ramen en deuren met lijm en posters te beplakken hebben zij immers inbreuk gemaakt op andermans eigendomsrechten, terwijl zij hun betogingsrechten op een andere, niet-laakbare wijze hadden kunnen effectueren. Zo hadden de demonstranten voor het betreffende gebouw van de Rabobank kunnen staan met de posters/flyers of hadden zij deze aan passanten kunnen uitdelen. Mede gelet op de beoordelingsvrijheid die de politie toekomt, stond het de politie in de gegeven omstandigheden vrij het eigendomsrecht van de Rabobank, dat door het beplakken van ramen en deuren werd geschonden, en het maatschappelijk belang bij het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, zwaarder te laten wegen dan het recht van de demonstranten om – op deze wijze – verder te demonstreren, zodat de politie mocht optreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de politie in dit geval dusdanig geweest dat met minder vergaand optreden had kunnen worden volstaan. Immers zijn alle verdachten direct door de politie aangehouden, terwijl uit het dossier niet volgt dat de demonstranten eerst zijn gesommeerd hun activiteiten te staken. Evenmin volgt uit het dossier waarom niet had kunnen worden volstaan met het ter plaatse vaststellen van de identiteit van de verdachten en het uitnodigen van de verdachten voor een politieverhoor. Bovendien hebben alle verdachten na aanhouding transportboeien aangelegd gekregen en zijn zij op het cellencomplex van de politie voor de maximale duur of zelfs langer opgehouden voor onderzoek. Verdachten zijn vervolgens onderworpen aan de onderhavige strafzaak.
De rechtbank overweegt dat de enkele vaststelling dat de politie met minder vergaand optreden had kunnen volstaan nog niet maakt dat de inbreuk op de artikelen 10 en 11 EVRM disproportioneel is. Ten eerste niet omdat niet alleen de minst vergaande wijze van handelen proportioneel hoeft te zijn, maar ook verdergaand optreden nog steeds proportioneel kan zijn. Ten tweede blijkt uit het hiervoor weergegeven juridisch kader dat niet alleen gekeken moet worden naar het politieoptreden, maar ook naar de aard en zwaarte van eventueel op te leggen straffen. Dit volgt ook uit jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:126).
Gelet op de geringe ernst van het onderhavige feit en het hiervoor omschreven relatief forse optreden van de politie, acht de rechtbank deze zaak een grensgeval als het gaat om de vraag of de beperking van het demonstratierecht in verhouding staat tot het beoogde doel daarvan. Er echter – veronderstellenderwijs – van uitgaande dat de rechtbank bij wijze van afdoening van deze strafzaak zal volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, als bedoeld in artikel 9a WvSr, komt de rechtbank tot de conclusie dat het optreden van de politie en de daaropvolgende strafvervolging – in het geheel bezien – valt binnen de door het EVRM aan een inbreuk gestelde grenzen. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat het onderhavige politieoptreden blijkens het strafdossier was gericht op het stoppen van het laakbare gedrag van de verdachten en dus niet tevens op het beëindigen van de demonstratie als zodanig. Een en ander brengt mee dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is.
Conclusie
Nu ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, acht de rechtbank dit strafbaar. Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een geldboete van 425 euro.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – indien de rechtbank komt tot de beoordeling van een strafoplegging – verzocht toepassing te geven aan het rechterlijk pardon in de zin van artikel 9a WvSr.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de wijze van afdoening heeft de rechtbank rekening gehouden met de relatief geringe ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft in het kader van een vreedzame demonstratie inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de Rabobank door een groot aantal ramen en twee deuren met lijm en posters te beplakken en deze goederen aldus tijdelijk onbruikbaar te maken. De schade is relatief beperkt gebleven, doordat de ramen en deuren konden worden gereinigd. In reactie op hun gedragingen zijn de demonstranten, onder wie verdachte, onderworpen geweest aan politieoptreden, waarvan hiervoor reeds is overwogen dat met minder vergaand optreden had kunnen volstaan en dat daarbij sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a WvSv. In de gegeven omstandigheden is, mede gelet op de – volgens het toetsingskader van het EHRM in dit kader vereiste – proportionaliteitstoets en het voorkomen van een mogelijke ‘chilling effect’ dat van justitieel ingrijpen kan uitgaan, zoals al eerder omschreven onder ‘strafbaarheid van het feit’, naar het oordeel van de rechtbank een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel de enige resterende passende reactie op het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan artikel 9a WvSr.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf en/of maatregel
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. C.A.J. van Yperen en I. Jadib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2022.
Mr. C.A.J. van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een groot aantal (21) raamdelen en 2 glazen
draaideuren,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Rabobank, in elk geval aan
een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te Utrecht op of aan de openbare weg, de
[adres] , althans op enige voor het publiek toegankelijke plaats, tegen
goederen baldadigheid heeft gepleegd, waardoor gevaar of nadeel kon worden
teweeggebracht, bestaande die baldadigheid uit het met behanglijm plakken van
affiches op een groot aantal (21) raamdelen en 2 glazen draaideuren van de
Rabobank;
( art 424 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juni 2022, genummerd PL0900-2022055095, doorgenummerd 1 tot en met 220. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal opgemaakt door de politie Midden-Nederland in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Rabobank van 25 februari 2022, p. 14.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Rabobank van 25 februari 2022, p. 15.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2022, p. 21.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2022, p. 22.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2022, p. 23.
7.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 31.
8.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 32.
9.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 33.
10.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 34.
11.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 35.
12.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 36.
13.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 37.
14.Een proces-verbaal van 12 april 2022, p. 40.
15.Een proces-verbaal van 12 april 2022, p. 41.
16.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 42.
17.Een proces-verbaal van 9 april 2022, p. 43.