In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van twee woningen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M.J. Kanselaar, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten en hoogheemraadschap. De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld op 24 november 2022.
De heffingsambtenaar had in eerdere beschikkingen de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 393.000,- en € 560.000,-, maar na bezwaar zijn deze waarden verlaagd naar € 368.000,- en € 412.000,-. Eiser betwistte deze waarden en stelde lagere waarden voor, namelijk € 226.000,- voor woning 1 en € 250.000,- voor woning 2. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarden in overeenstemming waren met de waarde in het economisch verkeer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van woning 1 schattenderwijs op € 275.000,- en woning 2 op € 350.000,- moet worden vastgesteld. De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden uitspraken op bezwaar zijn vernietigd, en de rechtbank heeft bepaald dat de aanslagen onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig moeten worden verminderd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.277,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.