ECLI:NL:RBMNE:2022:5149

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
10173858 UV EXPL 22-243 MRv/48356
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning toegewezen wegens geweldsincident door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Mitros en de gedaagde, die optreedt als bewindvoerder van de heer [A]. De eisende partij, Mitros, vorderde ontruiming van de woning van [A] wegens een geweldsincident dat op 22 oktober 2022 had plaatsgevonden. [A] had een medebewoner met een kapot geslagen bierflesje verwond, wat leidde tot de vordering van Mitros om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning binnen zeven dagen te ontruimen.

De procedure begon met een dagvaarding op 4 november 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 november 2022. Tijdens deze zitting werd de ernst van het geweldsincident besproken, evenals de gevolgen voor de andere bewoners van het complex. De kantonrechter oordeelde dat [A] zijn verplichtingen als huurder had geschonden en dat er sprake was van een tekortkoming die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter benadrukte het belang van een veilige woonomgeving voor de overige bewoners van het complex, wat zwaarder woog dan het belang van [A] om in de woning te blijven.

De kantonrechter heeft de vorderingen van Mitros toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Tevens werd [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de ontruiming onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10173858 UV EXPL 22-243 MRv/48356
Kort geding vonnis van 5 december 2022
inzake
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: Mitros,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:
[gedaagde],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van de heer [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. van Veen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 4 november 2022 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • de per e-mail en brief van 15 november 2022 door Mitros nagezonden productie 9.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2022. Mitros is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Aan de zijde van Mitros is ook verschenen de heer [B] , sociaal beheer van het complex [complex] . [gedaagde] is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van de heer [A] . Aan de kant van [gedaagde] was ook aanwezig mevrouw H. Ahmad, zijnde een tolk in de bron- en doeltalen Nederlands en Koerdisch Kurmanji. Namens [gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling mondeling een conclusie van antwoord genomen. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.3.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[gedaagde] is bij beschikking van 29 juni 2022 door de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, met (zaaknummer: 9933579 UT22-9273), benoemd tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de heer [A] (hierna: [A] ), geboren op [1992] in [geboorteplaats] , Syrië.
2.2.
[A] huurt sinds 29 juni 2017 de woonruimte aan de [adres] in [woonplaats] (hierna te noemen: het gehuurde) van Mitros. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.3.
Het gehuurde is een éénkamerstudio en onderdeel van het complex [complex] . Het complex [complex] bestaat uit 490 zelfstandige éénkamerstudio’s en een aantal gemeenschappelijke ruimtes. In het complex [complex] zijn jongeren, statushouders en een groep mensen die uitstroomt uit de maatschappelijke opvang woonachtig.
2.4.
Op 22 oktober 2022 heeft tussen [A] en een medebewoner van [complex] (hierna: de medebewoner) een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij [A] met een door hem kapot geslagen bierflesje in het gezicht en op verschillende plekken in het lichaam van de medebewoner heeft gestoken (hierna: het geweldsincident).
2.5.
Mitros heeft camerabeelden overgelegd waarop dit gehele geweldsincident is te zien. Enkele momentopnamen daarvan zijn hieronder weergegeven. Op de camerabeelden is onder meer te zien dat [A] op een gemeenschappelijke buitenplaats aanvankelijk in een bepaalde richting loopt, vervolgens terugkeert en in de richting van de medebewoner loopt, pal vóór deze medebewoner gaat staan, op een gegeven moment een bierflesje pakt en kapotslaat, waarmee hij deze medebewoner meerdere malen steekt.*

3.Wat wil Mitros en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
Volgens Mitros heeft [A] met de onder 2.4. vermelde gedragingen gehandeld in strijd met de wettelijke en contractuele plicht om zich als goed huurder te gedragen. Mitros vordert daarom in deze procedure dat [gedaagde] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [A] , wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van Mitros en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van Mitros in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Vooropgesteld
4.2.
Omdat de goederen die [A] (zullen) toebehoren onder bewind zijn gesteld, treedt [gedaagde] als formele procespartij in dit geding op. [A] wordt als materiële procespartij aangemerkt. [1]
Toetsingskader
4.3.
In een kort geding procedure wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kort geding procedure ook een gewone rechtszaak zal komen. In een kort geding procedure beoordeelt de rechter of het waarschijnlijk is dat in de gewone rechtszaak een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is en als er haast bij is (spoedeisend belang), kan de maatregel die op de beslissing in de bodemprocedure vooruitloopt, in een kort geding procedure worden toegewezen.
Spoedeisend belang
4.4.
In een kort geding moet dus beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval is dat Mitros, een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de kantonrechter met de aard van de vordering en de motivering daarvan gegeven. Mitros heeft er in ieder geval voldoende spoedeisend belang bij dat een situatie waarin de bewoners van [complex] zich op basis van een gegronde reden onveilig voelen in hun woonomgeving, zoals door haar gesteld, zo snel mogelijk wordt beëindigd. Hierbij acht de kantonrechter van belang dat Mitros heeft gesteld dat [complex] een bijzonder complex met bijzondere, veelal kwetsbare, doelgroepen is en het geweldsincident onder de bewoners voor onrust heeft gezorgd. Gelet op deze door Mitros ingenomen stellingen kan van Mitros niet worden verwacht dat zij eerst de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Het spoedeisend belang is door [gedaagde] ook niet betwist.
De vorderingen van Mitros worden toegewezen
4.5.
De kantonrechter wijst de vorderingen van Mitros toe, zoals vermeld onder de beslissing. Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt wordt hij in de kosten veroordeeld; hij moet zijn eigen proceskosten dragen en de proceskosten van Mitros aan haar betalen. De motivering van de beslissing luidt als volgt.
4.6.
Aan de orde is de vraag of sprake is van een tekortkoming aan de kant van [A] en, zo ja, of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter gezien die tekortkoming en de overige door partijen aangedragen, van belang zijnde feiten en/of omstandigheden de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal toewijzen alsook vooruitlopend daarop in dit kort geding [gedaagde] moet worden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
Bevoegdheid tot ontbinding
4.7.
Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Dit is slechts anders, indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (hierna: de tenzij-bepaling). Hierbij moeten alle door partijen aangevoerde omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat sprake is van (een) tekortkoming(en), ligt bij Mitros. De stelplicht en de bewijslast dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, ligt bij [gedaagde] .
Tekortkoming - verzuim
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen [A] en de medebewoner het onder 2.4. vermelde geweldsincident heeft plaatsgevonden.
Gelet op de aard en de ernst van dit incident en de gedragingen van [A] hierin is de kantonrechter van oordeel dat [A] de op hem rustende verplichting om zich als een goed huurder te gedragen heeft geschonden die i) in de huurovereenkomst is afgesproken en ii) is neergelegd in artikel 7:213 van het BW. [A] heeft dit ook niet betwist. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een tekortkoming in de zin van artikel 6:265 van het BW. Omdat [A] deze tekortkoming niet ongedaan kan maken, is hij in verzuim.
Ontbinding gerechtvaardigd
4.10.
Mitros stelt dat vorenbedoelde tekortkoming van [A] de ontbinding met haar gevolgen rechtvaardigt. Volgens [A] is dit niet het geval. Aan de orde is de vraag of het beroep van [A] op de tenzij-bepaling slaagt.
4.11.
[A] heeft in dit verband aangevoerd dat hij al ruim 5 jaar in het gehuurde woonachtig is en dat in die periode slechts één incident, te weten het op 22 oktober 2022 plaatsgevonden geweldsincident, heeft plaatsgevonden. [A] heeft verder aangevoerd dat hij sinds september 2022 onder behandeling is voor zijn drank- en drugsverslaving. Hij is sindsdien met drank- en drugsgebruik gestopt en het gaat beter met hem. [A] vermoedt dat hij kampt met PTTS.
Naar aanleiding van het geweldsincident is het vermoeden ontstaan dat [A] mogelijk (ook) lijdt aan een psychotische stoornis. Vanwege dit vermoeden is [A] sinds het incident onder medische behandeling en staat hij op een wachtlijst voor diagnostisch onderzoek.
[A] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zijn handelen werd ‘getriggerd’ door het handelen van de medebewoner, die [A] duwde en een klap in het gezicht gaf, en veroorzaakt door een psychose en veel alcohol gebruik door hem op die dag. Gelet op dit laatste kan naar het oordeel van de kantonrechter aan de enkele mededeling dat het nu goed met [A] gaat en aan de toezegging van [A] dat een incident zoals dat op 22 oktober 2022 is voorgevallen niet meer zal voorkomen, hoe goed bedoeld die toezegging door [A] ook is, weinig waarde worden gehecht. Het risico op herhaling is hiermee niet weggenomen, maar het verval in het door [A] zelf gesteld bovenmatig drankgebruik kort na het gesteld staken van drank- en drugsgebruik met de gebleken gevolgen van dien voor een bewoner van het complex [complex] , onderstreept juist het bestaan van een reële risico op herhaling. Onder deze omstandigheden kan van Mitros niet worden verlangd de huurovereenkomst met [A] voort te zetten. Dat [A] sinds het geweldsincident vanwege het vermoeden van het bestaan van een psychotische stoornis onder medische behandeling staat en in dat kader medicatie gebruikt maakt het voorgaande niet anders. Hoewel niet uit te sluiten is dat de recent gestarte medische behandeling van [A] in de toekomst succesvol zou kunnen blijken te zijn, weegt het belang van Mitros bij het waarborgen van een veilige woonomgeving voor de bewoners van het complex [complex] zwaarder dan het belang van [A] om in het gehuurde te blijven wonen. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [A] sinds het geweldsincident onderdak bij zijn ouders heeft en niet weersproken is dat hij mogelijk ook bij zijn broer terecht kan. Daarbij komt dat naar het oordeel van de kantonrechter en anders dan [A] meent, het de eigen verantwoordelijkheid van [A] is om al dan niet met de hulpverlening die hij al heeft andere huisvesting te zoeken. Ook de gestelde vrees bij [A] dat hij, indien hij wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, de begeleiding en behandeling die hij thans ontvangt niet kan voortzetten is ontoereikend om over het voorgaande anders te oordelen. Gesteld noch gebleken is immers dat de behandeling en begeleiding in dat geval niet vanuit een andere (woon)locatie kunnen worden voortgezet.
4.12.
[A] heeft verder aangevoerd dat Mitros ten onrechte niet heeft onderzocht of hij met behulp van bepaalde maatregelen kan terugkeren in het gehuurde dan wel of zij met hem een huurovereenkomst kon aangegaan in het kader van het ‘tweede kans-beleid’. Mitros heeft hiertegen aangevoerd dat zij heeft besloten om niet voor deze mogelijkheden te kiezen, omdat (i) het niet verantwoord is om [A] in een complex met andere mensen te huisvesten en (ii) zij het gedrag van [A] niet wenst te “belonen” met een nieuwe woning. De kantonrechter onderschrijft de motivering van dit standpunt van Mitros.
4.13.
Ten overvloede en in aanvulling op wat onder 4.12. staat, merkt de kantonrechter op dat, gelet op de ernst van het geweldsincident en de gestelde medische oorza(a)k(en) daarvan, het meer voor de hand ligt dat [A] (met hulp van derden) voor de komende periode op zoek gaat naar een woonomgeving waarbij hij naast begeleiding, die hij volgens Mitros in het complex [complex] van Vluchtelingenhulp krijgt, ook behandeling kan ontvangen ter voorkoming van het vormen van een gevaar voor anderen.
Conclusie
4.14.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in een bodemprocedure met een grote mate van waarschijnlijkheid de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Er is sprake van een zodanig ernstige tekortkoming dat het belang van Mitros om te zorgen voor een veilige leefomgeving in het complex [complex] prevaleert boven het belang van [A] om in het gehuurde te blijven wonen. De vordering tot ontruiming wordt dan ook toegewezen.
4.15.
[gedaagde] wordt als formele procespartij en enkel in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [A] tot ontruiming van het gehuurde veroordeeld. [A] dient als materiële procespartij het daadwerkelijk ontruimen van het gehuurde voor zijn rekening te nemen.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van Mitros aan haar moet betalen. De proceskosten van Mitros worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde €
498,00(tarief in kort geding voor een zaak zoals deze)
Totaal € 751,03
4.17.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna bepaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
Tegen de door Mitros gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [gedaagde] , is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen van [gedaagde] worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde aan het adres [adres] in Utrecht met al wie en al wat zich daarin vanwege [A] bevindt binnen 7 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Mitros te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet uit het vermogen van [A] aan Mitros haar proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 751,03, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, om uit het vermogen van [A] de na dit vonnis ontstane kosten te voldoen, begroot op:
 € 124,00 € 124,00 aan salaris gemachtigde;
 € 124,00 te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis, indien een dergelijke betekening heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.
*I.v.m. herleidbaarheid naar personen zijn de momentopnamen verwijderd.

Voetnoten

1.Zie in dit kader het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525).