In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Utrecht, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de uitvaartkosten van haar echtgenoot, die op 30 april 2021 is overleden. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen in een besluit van 8 juli 2021, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een besluit van 30 maart 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 26 oktober 2022 heeft eiseres aangevoerd dat zij en haar echtgenoot niet in staat waren om een verzekering af te sluiten of te reserveren voor de uitvaartkosten, gezien het lage inkomen van eiseres en het hoge bedrag aan uitvaartkosten. Eiseres stelde dat de kosten van de uitvaart een schuld zijn en dat zij bijzondere bijstand nodig heeft, omdat zij onvoldoende middelen heeft om deze kosten te voldoen.
De rechtbank heeft overwogen dat de uitvaartkosten zich voordoen en noodzakelijk zijn, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die haar verhinderd hebben om voor deze kosten te reserveren. De rechtbank oordeelde dat eiseres de mogelijkheid had om een beroep te doen op aanvullende bijstand en dat het inkomen uit werk niet voldoende was om te concluderen dat er bijzondere omstandigheden aanwezig waren. Het beroep van eiseres op artikel 49, onder b, van de Pw werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat zij een verzoek tot saneringskrediet had gedaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 november 2022.