ECLI:NL:RBMNE:2022:5078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
10118269 UV EXPL 22-209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na beëindiging huurovereenkomst en verzoek tot medehuurderschap

In deze zaak heeft de Stichting Mitros, als verhuurder, een kort geding aangespannen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. met als doel ontruiming van een huurwoning. De achtergrond van de zaak betreft een huurovereenkomst die op 4 februari 2004 is gesloten met mevrouw [C]. Na haar overlijden is [onderbewindgestelde] hoofdhuurder geworden. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] c.s. verblijven zonder recht of titel in de woning, nadat [onderbewindgestelde] de woning heeft verlaten. Mitros heeft hen verzocht de woning te verlaten, maar dit verzoek is niet opgevolgd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat de bodemrechter het verzoek tot medehuurderschap zal afwijzen, waardoor gedaagden zonder recht of titel in de huurwoning verblijven. De vorderingen van Mitros zijn toegewezen, en de ontruiming is bevolen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan Mitros.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10118269 UV EXPL 22-209 CMR/51145
Kort geding vonnis van 31 oktober 2022
inzake
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd in Utrecht,
verder ook te noemen: Mitros,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [onderbewindgestelde] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij sub 1 in conventie,
niet verschenen,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,

3 [gedaagde sub 3] ,

wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 3] ,
en verder ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde sub 3] c.s.,
gedaagde partij sub 2 en 3 in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. Ö. Kenç.

1.De procedure

1.1.
Mitros heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. op 7 oktober 2022 in kort geding gedagvaard. Bij de dagvaarding zijn 10 producties gevoegd. [gedaagde sub 3] c.s. hebben schriftelijk gereageerd met een conclusie van antwoord in conventie en een voorwaardelijke eis in reconventie, waarbij 9 producties zijn gevoegd. Op 14 oktober 2022 om 13:21 uur heeft Mitros per e-mail 6 aanvullende producties ingediend.
1.2.
Op 17 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Namens Mitros zijn verschenen mevrouw [A] , [functie 1] , en de heer [B] , [functie 2] , bijgestaan door mr. Jeths.
Namens [gedaagde sub 1] is niemand verschenen. Evenmin is de heer [onderbewindgestelde] (hierna te noemen: [onderbewindgestelde] ) verschenen.
[gedaagde sub 2] is verschenen, bijgestaan door mr. Kenç. Mr. Kenç heeft [gedaagde sub 3] ter zitting vertegenwoordigd.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van Mitros en [gedaagde sub 3] c.s. pleitnota voorgedragen en een kopie daarvan overgelegd.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Mitros heeft op 4 februari 2004 een huurovereenkomst gesloten voor een vijf kamer woning met het adres [adres 1] in [plaats 1] (hierna: de woning) met mevrouw [C] (hierna te noemen: [C] ). Het betreft een allergeenarme woning.
was getrouwd met [onderbewindgestelde] . [onderbewindgestelde] was uit dien hoofde van rechtswege [1] medehuurder. Na het overlijden van [C] op [2020] is [onderbewindgestelde] van rechtswege [2] hoofdhuurder geworden van de woning.
2.2.
De goederen die [onderbewindgestelde] (zullen) toebehoren zijn onder bewind gesteld.
2.3.
[gedaagde sub 2] is de dochter van [C] en [onderbewindgestelde] . [gedaagde sub 2] heeft van 11 maart 2016 tot 24 december 2019 in Turkije gewoond met haar echtgenoot [gedaagde sub 3] , met wie zij op [2017] is gehuwd. Hun zoon [D] is op [2018] in Turkije geboren.
2.4.
[gedaagde sub 2] staat met ingang van 24 december 2019 weer ingeschreven op het adres van de woning, alsook haar zoon. De dochter van [gedaagde sub 3] c.s. [E] , geboren op [2021] in Nederland, staat sinds [2021] op dit adres ingeschreven. [gedaagde sub 3] staat sinds 19 juli 2021 op dit adres ingeschreven.
2.5.
[gedaagde sub 2] staat sinds 21 februari 2020 ingeschreven als woningzoekende op Woningnet Regio Utrecht. [gedaagde sub 3] staat sinds 17 augustus 2022 ingeschreven als woningzoekende op Woningnet Regio Utrecht.
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft de huur over de periode tot en met juni 2022 met betrekking tot de woning aan Mitros betaald. Sindsdien heeft [gedaagde sub 1] geen huur voor deze woning aan Mitros betaald.
2.7.
[onderbewindgestelde] is op 20 of 26 juni 2022 verhuisd naar de woning met het adres [adres 2] in [plaats 2] , die hij sinds 26 juni 2022 huurt.
2.8.
Op 25 juli 2022 heeft Mitros een brief gestuurd aan [onderbewindgestelde] . Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) U huurt van ons de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] . Wij hebben geconstateerd dat u niet meer in de woning woont en daarnaast dat er een forse huurachterstand is ontstaan. In deze brief informeer ik u over de consequenties.
Hoofdverblijf
Volgens de gegevens van de Basisregistratie personen bent u verhuisd naar [plaats 2] , [adres 2] . In de algemene huurvoorwaarden wordt genoemd dat u uw hoofdverblijf dient te hebben in de woning welke u huurt van Mitros. Wanneer daar geen sprake (meer) van is dient u de woning schoon, leeg en zonder bewoning aan ons op te leveren.
Opzegging huurovereenkomst
Ik stel u via deze brief officieel in gebreke. Ik verzoek u dringend, en voor zover nodig, sommeer ik u om de huur
vòòr29 juli 2022 op te zeggen. U hebt een maand opzegtermijn en dient de woning dus uiterlijk op 29 augustus 2022 schoon, leeg en zonder bewoning aan ons op te leveren. Uiterlijk op 29 augustus 2022 dient u ook de sleutels van de woning afgegeven te hebben op ons kantoor aan de [adres 3] in [plaats 1] . Ik verzoek u de sleutels in een afgesloten envelop te doen en het adres van de woning op de envelop te zetten.
Betalen huur
Er is inmiddels een forse huurachterstand ontstaan. Ik sommeer u de achterstallige én lopende huur te voldoen. (…)”
Mitros heeft diezelfde dag een kopie van deze brief per e-mail naar [gedaagde sub 1] gestuurd.
2.9.
Op 25 juli 2022 heeft Mitros ook een brief gestuurd aan [gedaagde sub 3] c.s. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Mitros heeft geconstateerd dat u samen met uw echtgenoot – dhr [gedaagde sub 3] – en jullie twee kinderen in woning aan de [adres 1] verblijven.
Onze huurder, dhr [onderbewindgestelde] – uw vader, heeft de woning in juni 2022 verlaten. Mitros heeft hem verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen nu hij de woning heeft verlaten.
U en uw gezin moeten de woning verlaten
U verblijft zonder recht of titel in de woning. U bent geen huurder en kunt de huurovereenkomst niet voortzetten. Voor de volledigheid wil ik aangeven dat Mitros nooit toestemming heeft gegeven voor de inwoning van uw partner. Ik verzoek u om de sleutels van de woning aan uw vader te overhandigen zodat hij deze kan inleveren bij Mitros. (…)”
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft op 17 augustus 2022 de huurovereenkomst met betrekking tot de woning opgezegd. De huurovereenkomst is met inachtneming van een maand opzegtermijn op 17 september 2022 geëindigd.
2.11.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben op 7 september 2022 een verzoek gedaan tot medehuurderschap. Mitros heeft dit verzoek op 8 september 2022 afgewezen, onder andere omdat het verzoek niet mede namens [onderbewindgestelde] door [gedaagde sub 1] is ondertekend.
2.12.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben op 9 september 2022 nogmaals een verzoek gedaan tot medehuurderschap. Het verzoek is namens [onderbewindgestelde] mede ondertekend door [gedaagde sub 1] . Mitros heeft dit verzoek op 27 september 2022 afgewezen.
2.13.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben door middel van een op 12 oktober 2022 aan Mitros betekende dagvaarding vorderingen ingesteld bij de sector kanton van deze rechtbank onder meer om te bepalen dat [gedaagde sub 3] c.s. met ingang van 16 september 2022 medehuurder zijn.

3.Wat vorderen partijen en wat vinden zij van elkaars vordering?

In conventie
3.1.
Mitros vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.641,53 aan huurachterstand, te verhogen met de wettelijke rente per maand vanaf juni 2022 tot 17 september 2022;
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan de maandelijkse huur van € 763,00 vanaf 17 september 2022, te verhogen met de wettelijke rente per maand vanaf 17 september 2022 en de daaropvolgende maanden tot aan de dag dat de woning leeg en bezemschoon wordt opgeleverd;
[gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk te veroordelen binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning gelegen aan het adres [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats 1] te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van de zijde van [gedaagde sub 3] c.s. bevinden en al hetgeen zich daarin van de zijde van [gedaagde sub 3] c.s. bevindt, alsmede de woning, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Mitros te stellen;
[gedaagde sub 1] ter zake vorderingen a. en b. en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk ter zake vordering c. te veroordelen in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Mitros legt aan haar vorderingen onder a. en b. het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 1] is als formele partij en [onderbewindgestelde] is als materiële partij tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de huur over de maanden juni 2022 tot en met september 2022 van in totaal € 2.641,53 niet te betalen. [gedaagde sub 1] heeft namens [onderbewindgestelde] de huurovereenkomst met Mitros opgezegd per 17 september 2022. Door niet tijdige betaling is sprake van verzuim, waardoor ook de wettelijke rente over de achterstallige huur verschuldigd is. Omdat [onderbewindgestelde] na de beëindiging van de huurovereenkomst door opzegging daarvan de woning niet tijdig heeft opgeleverd terwijl hij daartoe wel verplicht is en de woning dus feitelijk onrechtmatig onder zich houdt, is [gedaagde sub 1] op grond van artikel 7:225 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een gebruiksvergoeding gelijk aan de maandelijkse huurprijs verschuldigd totdat de woning leeg en ontruimd is opgeleverd aan Mitros.
Mitros legt aan haar vordering onder c. ten grondslag dat [gedaagde sub 3] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijven.
3.3.
[gedaagde sub 1] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen de vorderingen.
3.4.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben verweer gevoerd met als conclusie dat de kantonrechter de vorderingen van Mitros zal afwijzen, met veroordeling van Mitros in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde sub 3] c.s. betwist dat zij zonder recht of titel in de woning verblijven. Zij moeten namelijk als medehuurder worden aangemerkt. [gedaagde sub 3] c.s. hebben het verzoek tot medehuurderschap op 12 oktober 2022 aanhangig gemaakt bij de sector kanton van deze rechtbank. Ook hebben [gedaagde sub 3] c.s. een urgentieverklaring aangevraagd. Wanneer deze aanvraag wordt toegewezen, bestaat er een gerede kans dat [gedaagde sub 3] c.s. in de woning kunnen blijven wonen.
In voorwaardelijke reconventie
3.6.
Indien de vordering tot ontruiming van Mitros wordt toegewezen, vorderen
[gedaagde sub 3] c.s. om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
het te wijzen vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de uitvoerbaarheid afhankelijk te stellen van de beslissing van de bodemrechter in de zaak met betrekking tot het verzoek tot medehuurderschap;
subsidiair:
de ontruimingstermijn te stellen op minimaal zes maanden na betekening van het te wijzen vonnis.
3.7.
[gedaagde sub 3] c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde sub 3] c.s. hebben op 12 oktober 2022 een bodemprocedure aanhangig gemaakt, met daarin het verzoek om medehuurderschap. Wanneer [gedaagde sub 3] c.s. de woning moeten ontruimen, kan dit ertoe leiden dat [gedaagde sub 3] c.s. en hun kinderen op straat komen te staan nog voordat het medehuurderschap is verkregen, terwijl er een gerede kans bestaat dat de rechter in de door haar aanhangig gemaakte bodemprocedure het verzoek zal toewijzen.
3.8.
Mitros heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde sub 3] c.s. in de proces- en nakosten.
3.9.
Mitros voert aan dat zij er belang bij heeft om de woning op korte termijn weer te kunnen verhuren.

4.Wat oordeelt de kantonrechter?

Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [onderbewindgestelde]
4.1.
[gedaagde sub 1] is in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] door Mitros gedagvaard. [gedaagde sub 1] treedt vanwege het beheer dat zij heeft over de goederen van [onderbewindgestelde] dan ook op als formele procespartij ten behoeve van [onderbewindgestelde] . [onderbewindgestelde] wordt als materiële procespartij aangemerkt.
4.2.
[gedaagde sub 1] is niet in de procedure verschenen, terwijl zij daarvoor deugdelijk is opgeroepen. Daarom wordt tegen [gedaagde sub 1] verstek verleend. [gedaagde sub 3] c.s. zijn wel in het geding verschenen. Dit vonnis geldt daarom op grond van artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook voor [gedaagde sub 1] als een vonnis op tegenspraak.
4.3.
Mitros heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen onder a. en b. [gedaagde sub 1] heeft immers over drie maanden (te weten de maanden juli, augustus en september 2022) de huur niet betaald. Evenmin heeft zij over de maand oktober 2022 de in artikel 7:225 van het BW bedoelde gebruiksvergoeding aan Mitros betaald. Na de opzegging is de woning niet opgeleverd, waardoor [onderbewindgestelde] de woning feitelijk onder zich heeft gehouden. Gelet op het voormelde lijdt Mitros schade. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken dat [gedaagde sub 1] op korte termijn de huurachterstand alsook de (achterstallige) gebruiksvergoeding zal betalen en de woning leeg zal opleveren om zo de schade van Mitros te beperken.
4.4.
[gedaagde sub 1] heeft door niet te verschijnen geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van Mitros jegens haar. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stellingen die Mitros aan haar vorderingen jegens [gedaagde sub 1] als formele en [onderbewindgestelde] als materiële partij ten grondslag heeft gelegd. De vorderingen onder a. en b. komen niet ongegrond of onrechtmatig voor en worden dan ook toegewezen. De kantonrechter bepaalt daarbij dat de op grond van artikel 7:225 van het BW verschuldigde gebruiksvergoeding net als de maandelijks huurprijs ook bij vooruitbetaling verschuldigd is.
Ten aanzien van [gedaagde sub 3] c.s.
Spoedeisend belang
4.5.
Mitros heeft een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering onder c. Het spoedeisend belang van Mitros is gegeven met de aard van de vordering. Indien [gedaagde sub 3] c.s. op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijven, is er sprake van een onrechtmatige situatie; [gedaagde sub 3] c.s. maken dan immers onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van Mitros. Gelet op de krapte op de woningmarkt en de lange wachtlijsten die bestaan voor dit type woningen alsook de rol van Mitros in de rechtvaardige verdeling van schaarse sociale woningen, heeft Mitros er belang bij dat zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan een eventuele onrechtmatige situatie en dat zij de woning op korte termijn kan verhuren aan woningzoekenden die op de wachtlijst staan.
Bezwaar tegen de aanvullende producties
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde sub 3] c.s. bezwaar gemaakt tegen kennisneming door de kantonrechter van de door Mitros bij e-mail van 14 oktober 2022 ingediende aanvullende producties. Zij hebben gesteld dat die stukken te laat zijn ingediend en daarom buiten beschouwing gelaten moeten worden.
4.7.
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling het bezwaar van [gedaagde sub 3] c.s. ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft dit aan partijen ter zitting medegedeeld en als volgt toegelicht.
Stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling worden ingediend, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten. [3] De aanvullende producties van Mitros zijn te laat ingediend, omdat dit op vrijdag 14 oktober na 10:30 uur is gedaan (minder dan één werkdag voor de mondelinge behandeling).
Wat betreft de producties 10, 14 en 15 gaat het echter om stukken met gegevens die bij [gedaagde sub 3] c.s. al bekend waren of openbare stukken met algemeen bekende feiten, hetgeen [gedaagde sub 3] c.s. tijdens de mondelinge behandeling ook hebben bevestigd. Daarom verzet het beginsel van de goede procesorde, in het bijzonder het verdedigingsbeginsel, zich er niet tegen om deze stukken bij de beoordeling te betrekken.
Wat betreft de overige producties 11 tot en met 13, die van beperkte omvang zijn, is van belang dat Mitros in een meegestuurde brief de essentie van de producties heeft beschreven en dat zij heeft aangewezen met welk doel de producties zijn overgelegd. [gedaagde sub 3] c.s. hebben voldoende gelegenheid gehad om deze producties te lezen en hierover met hun gemachtigde overleg te plegen. Daarbij is van belang dat er een weekend tussen 14 en 17 oktober 2022 zat. Dat [gedaagde sub 3] c.s. voldoende gelegenheid hebben gehad om van deze stukken kennis te nemen blijkt uit het feit dat de gemachtigde van [gedaagde sub 3] c.s. in het kader van het bezwaar tegen kennisneming door de kantonrechter van deze stukken inhoudelijk op de stukken heeft gereageerd. Daarom verzet het beginsel van de goede procesorde, in het bijzonder het verdedigingsbeginsel, zich er niet tegen om deze stukken bij de beoordeling te betrekken.
De producties worden daarom niet buiten beschouwing gelaten. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat het gaat om de producties zoals die op 14 oktober 2022 zijn gemaild naar [gedaagde sub 3] c.s. en de kantongriffie, waarvan sommige delen niet goed leesbaar zijn.
4.8.
Hier zij nog opgemerkt dat [gedaagde sub 3] c.s. na vorenbedoelde beslissing tijdens de mondelinge behandeling gelegenheid hebben gehad en daarvan gebruik hebben gemaakt om nader inhoudelijk op deze aanvullende stukken van Mitros te reageren. Daarmee is ook het beginsel van hoor en wederhoor in acht genomen.
Toetsingskader
4.9.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening zoals door Mitros wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarbij moeten de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het aannemelijk dat een vordering tot revindicatie als bedoeld in artikel 5:2 BW en in het verlengde daarvan een vordering tot ontruiming in een door Mitros te starten bodemprocedure zal worden toegewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Het verzoek tot medehuurderschap
4.11.
[gedaagde sub 3] c.s. stellen dat er een gerede kans bestaat dat de kantonrechter in de door hen op 12 oktober 2022 aangespannen bodemprocedure zal oordelen dat zij als medehuurder moeten worden aangemerkt, en dat zij daarom niet zonder recht of titel in de woning verblijven.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer faalt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.13.
De dagvaarding in deze bodemprocedure is niet mede door [onderbewindgestelde] (de huurder) uitgebracht. Gelet op artikel 7:267 lid 1 BW is dat wel nodig. Dit zal tot nietontvankelijkheid van de vordering tot medehuurderschap in de bodemprocedure leiden.
4.14.
Bovendien is aannemelijk dat de vordering tot toekenning van medehuurderschap in de bodemprocedure zal worden afgewezen op de grond dat [gedaagde sub 3] c.s. (en [onderbewindgestelde] ) het verzoek tot medehuurderschap niet zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de gestelde samenwoning bij Mitros hebben ingediend. [4] Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het ligt op de weg van [gedaagde sub 3] c.s. om in deze kort geding procedure aannemelijk te maken dat zij en [onderbewindgestelde] zo spoedig mogelijk na beëindigen van de gestelde samenwoning een verzoek tot medehuurderschap bij Mitros hebben ingediend.
Niet in geschil is dat [onderbewindgestelde] sinds 20/26 juni 2022 in de woning in [plaats 2] verblijft. Sindsdien is er geen sprake meer van samenwoning tussen [gedaagde sub 3] c.s. en [onderbewindgestelde] . De verzoeken tot medehuurderschap van [gedaagde sub 3] c.s. zijn bij Mitros gedaan op 7 september 2022 en van [gedaagde sub 3] c.s. en [onderbewindgestelde] op 9 september 2022. Dit is ruim twee maanden nadat de samenwoning was verbroken.
Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat [gedaagde sub 3] c.s. (en [onderbewindgestelde] ) niet eerder dan op 7 respectievelijk 9 september 2022 een verzoek tot medehuurderschap bij Mitros hadden kunnen indienen.
[gedaagde sub 3] c.s. stellen dat zij op 4 oktober 2021 en op 3 februari 2021 bij Mitros hebben geïnformeerd over de mogelijkheid tot medehuurderschap. Omdat Mitros toen heeft gezegd dat er geen recht op medehuurderschap bestaat in het geval van een kind-ouder relatie, hebben zij niet eerder dan na het inwinnen van advies bij hun huidige advocaat een verzoek tot medehuurderschap bij Mitros ingediend op 7 respectievelijk 9 september 2022, aldus [gedaagde sub 3] c.s.. Indien de stellige mededeling van Mitros op 4 oktober 2021 [gedaagde sub 3] c.s. er van hebben weerhouden om eerder een verzoek in te dienen, verklaart dat echter niet waarom zij dan nogmaals op 3 februari 2022 bij Mitros naar medehuurderschap hebben geïnformeerd. Reeds daarom verwerpt de kantonrechter de stelling van [gedaagde sub 3] c.s. dat de mededelingen van Mitros rechtvaardigen dat zij (en [onderbewindgestelde] ) niet eerder dan 7 respectievelijk 9 september 2022 een verzoek tot medehuurderschap hebben ingediend. Verder blijkt uit het inwinnen van advies bij een advocaat dat [gedaagde sub 3] c.s. vorenbedoelde mededelingen van Mitros in twijfel trokken. Een rechtens acceptabele reden waarom zij dan nog een tijd hebben gewacht met het inwinnen van advies en in het verlengde daarvan het indienen van het verzoek bij Mitros, hebben [gedaagde sub 3] c.s. niet gegeven.
Bovendien is niet gebleken dat [gedaagde sub 3] c.s. zo spoedig mogelijk na het vertrek van [onderbewindgestelde] uit de woning actie hebben ondernomen door bijvoorbeeld advies bij een advocaat in te winnen en in het verlengde daarvan een verzoek bij Mitros in te dienen. Ook de brief van Mitros aan [gedaagde sub 3] c.s. van 25 juli 2022 (zie onder 2.9.) is voor [gedaagde sub 3] c.s. geen aanleiding geweest om eerder dan 7 dan wel 9 september 2022 advies bij een advocaat in te winnen en een verzoek bij Mitros in te dienen.
Er zijn dus geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat het verzoek zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de samenwoning is gedaan.
4.15.
Het bovenstaande is al voldoende om aan te nemen dat de vordering tot medehuurderschap in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel zal worden afgewezen.
4.16.
Voorts is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde sub 3] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan de overige vereisten voor het verkrijgen van het medehuurderschap is voldaan. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.17.
Om als medehuurder in de zin van artikel 7:267 BW aangemerkt te kunnen worden moet een persoon gedurende ten minste twee jaar in de woning zijn hoofdverblijf hebben en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben.
4.18.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat van een
duurzamegemeenschappelijke huishouding met [onderbewindgestelde] sprake is geweest. Bij de duurzaamheid is niet alleen de duur van de samenwoning van belang, maar ook welke bedoelingen [gedaagde sub 3] c.s en [onderbewindgestelde] voor de toekomst hadden. Duurzaam betekent dat het op de toekomst gericht is. [gedaagde sub 2] heeft zich op 21 februari 2020 bij Woningnet ingeschreven voor een huishouden met drie personen; zijzelf en haar twee kinderen. [5] Dit duidt er op dat [gedaagde sub 2] op het moment van deze inschrijving dus niet de intentie had om met [onderbewindgestelde] een woning te zoeken en dus ook niet om met [onderbewindgestelde] in de toekomst een gemeenschappelijke huishouding te voeren. [gedaagde sub 2] heeft weliswaar ontkend dat zij op woningen heeft gereageerd voordat [gedaagde sub 1] de huurovereenkomst namens [onderbewindgestelde] heeft opgezegd, maar zij heeft niet ontkend dat [gedaagde sub 3] haar inloggegevens van Woningnet kende en dat [gedaagde sub 3] met haar account ook vóór de opzegging van de huurovereenkomst door [onderbewindgestelde] heeft gereageerd op woningen. Omdat [gedaagde sub 3] op woningen heeft gereageerd met haar account, is aannemelijk dat het dan ook de wens van [gedaagde sub 2] was om met haar gezin naar een andere woning te verhuizen. [gedaagde sub 3] had in ieder geval niet de intentie om met [onderbewindgestelde] duurzaam samen te wonen, aangezien hij ook voordat de huurovereenkomst is opgezegd op woningen heeft gereageerd met het account van [gedaagde sub 2] .
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [onderbewindgestelde] de intentie heeft gehad om duurzaam met
[gedaagde sub 3] c.s. samen te leven. Hij is immers verhuisd en heeft [gedaagde sub 3] c.s. en hun kinderen niet meegenomen naar zijn nieuwe woning. Dit in tegenstellig tot een zoon van hem die bij hem in [plaats 2] woont en die eerder in de Basisregistratie Personen ook op het adres van de woning te [plaats 1] ingeschreven heeft gestaan en bij [onderbewindgestelde] in deze woning in [plaats 1] heeft gewoond. Dat [gedaagde sub 3] c.s. het vertrek van [onderbewindgestelde] en de huuropzegging door hem niet zagen aankomen doet daar niet aan af. [onderbewindgestelde] is onder bewind gesteld en juist daarom kan zijn besluit om te verhuizen en een andere huurovereenkomst te sluiten, waarvan moet worden aangenomen dat dat door [gedaagde sub 1] namens [onderbewindgestelde] is ondertekend, niet een snel, lichtzinnig besluit zijn geweest.
4.19.
Verder hebben [gedaagde sub 3] c.s. niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een rechtens relevante
gemeenschappelijkehuishouding. Voor de beoordeling of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding kan bijvoorbeeld van belang zijn of men de kosten deelt, en of de medebewoner de huurder verzorgt. Wat betreft de gemeenschappelijke huishouding rust er op [gedaagde sub 3] c.s. een verzwaarde stelplicht.
Voor zover zou moeten worden aangenomen dat [gedaagde sub 2] tot 11 maart 2016 een gemeenschappelijke huishouden met [onderbewindgestelde] heeft gevoerd, is die beëindigd door het vertrek van [gedaagde sub 2] naar én het ruim drie jaar durende verblijf van [gedaagde sub 2] in Turkije. Zij is immers naar Turkije gegaan om haar eigen gezin te stichten met [gedaagde sub 3] . Daarmee heeft zij ook haar hoofdverblijf verplaatst. Dat wat vóór deze periode heeft plaatsgevonden is dan ook niet van belang voor de beoordeling of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding gedurende het twee jaar durende hoofdverblijf zoals bedoeld in artikel 7:267 BW.
Voor de periode van 24 december 2019 tot het einde van de samenwoning op 20/26 juni 2022 heeft [gedaagde sub 2] slechts één factuur overgelegd ter onderbouwing van de gestelde gemeenschappelijke huishouding. Het gaat om een factuur van de [.] van 22 maart 2022 voor de aankoop van een kinderbed met bijbehoren. Deze factuur alleen is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is geweest van een gemeenschappelijke huishouding.
De stelling dat [gedaagde sub 2] zorg heeft verleend aan haar ouders (en dus dat er sprake is geweest van wederkerigheid) en dat daarom sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, is geenszins onderbouwd. De verwijzing naar de brief van de Sociale Verzekeringsbank waarin staat dat zij in bepaalde periodes zorg zou hebben verleend aan haar ouders kan haar niet baten. [gedaagde sub 2] woonde in de periodes die in die brief worden genoemd namelijk in Turkije.
In het geval van [gedaagde sub 3] is geen enkele onderbouwing van de gemeenschappelijke huishouding met [onderbewindgestelde] gegeven.
Uit het bovenstaande volgt dat [gedaagde sub 3] c.s. onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is geweest van een rechtens relevante gemeenschappelijke huishouding met [onderbewindgestelde] . De mededeling dat [gedaagde sub 3] c.s. in de door hen gestarte bodemprocedure nog het een en ander aan gegevens zullen overleggen en getuigen willen laten horen laat dit onverlet. [gedaagde sub 3] c.s. hadden in deze kort gedingprocedure ook samen met de op 14 oktober 2022 ingediende conclusie van antwoord en een voorwaardelijke eis in reconventie de producties behorende bij de dagvaarding in de bodemprocedure kunnen overleggen en/of een schriftelijke verklaring van [onderbewindgestelde] , maar dat hebben zij om hen moverende redenen niet gedaan. Dat komt en blijft voor hun rekening en risico.
4.20.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat de rechter in de door [gedaagde sub 3] c.s. aanhangig gemaakte bodemprocedure tot de conclusie komt dat er sprake is van een afwijzingsgrond zoals bedoeld in artikel 7:267 lid 3 sub a BW en niet anders kan dan de vordering tot medehuurderschap afwijzen. De vraag of [gedaagde sub 3] c.s. al dan niet gedurende twee jaar samen met [onderbewindgestelde] het hoofdverblijf hebben in de woning kan dan ook in het midden gelaten worden.
Urgentieverklaring en tijdelijke huurovereenkomst
4.21.
[gedaagde sub 3] c.s. stellen nog dat zij een gerede kans hebben om in de woning te kunnen blijven wonen op grond van de urgentieverklaring die zij hebben aangevraagd.
4.22.
Een urgentieverklaring is echter niet gerelateerd aan een specifieke woning. Het betekent dan ook niet dat [gedaagde sub 3] c.s. met zo’n urgentieverklaring het recht of een titel verkrijgen om in de allergeenarme woning te mogen blijven wonen.
4.23.
Verder stellen [gedaagde sub 3] c.s. dat Mitros op grond van artikel 48 van de Woningwet met hen een tijdelijke huurovereenkomst moet aangaan voor de woning, omdat zij tot de doelgroep uit artikel 22a, sub c, van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 behoren.
4.24.
Ook dit leidt er niet toe dat [gedaagde sub 3] c.s. het recht of een titel verkrijgen om in de woning te mogen blijven wonen. Onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een zodanige sociale noodsituatie met een aantoonbaar urgente huisvestingsbehoefte aan de zijde van [gedaagde sub 3] c.s., dat zij daarom voorrang zouden moeten krijgen op andere woningzoekenden die ook acuut een woning nodig hebben, in het bijzonder andere woningzoekende die acuut een allergeenarme woning nodig hebben.
Belangenafweging
4.25.
De kantonrechter concludeert, zoals hierboven, dat het aannemelijk is dat de rechter in een door Mitros te starten bodemprocedure zal oordelen dat [gedaagde sub 3] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijven, en dus een vordering tot revindicatie op grond van artikel 5:2 BW en in het verlengde daarvan een vordering tot ontruiming, zal toewijzen. Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Mitros heeft als toegelaten instelling de taak om betaalbare woningen aan mensen met lage inkomens beschikbaar te stellen. De wachtlijst voor sociale huurwoningen is lang en Mitros heeft er dan ook belang bij dat de woning zo snel mogelijk wordt ontruimd, om zo de woning weer te kunnen verhuren.
c.s. stellen dat het belang van hun minderjarige kinderen om in de woning te blijven aan de ontruiming in de weg staat. Dit verweer slaagt echter niet. Het is weliswaar aannemelijk dat de ontruiming ook voor de kinderen van [gedaagde sub 3] c.s. (negatieve) gevolgen zal hebben, maar het is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 3] c.s. als ouders om de nodige voorzieningen te treffen ten einde de eventuele nadelige gevolgen voor hun kinderen zo veel mogelijk te beperken. Indien zij daarbij hulp nodig hebben van hulpverlenende instanties, dan zijn zij gehouden die hulp in te roepen. Hulpverlenende instanties moeten op hun beurt zorgen voor adequate hulpverlening wanneer blijkt dat dit noodzakelijk is. Een en ander laat onverlet dat het tot de taak van de rechter behoort om bij de beoordeling van een vordering tot ontruiming als de onderhavige rekening te houden met de belangen van eventueel in de desbetreffende woning verblijvende minderjarige kinderen. Het belang van de kinderen van [gedaagde sub 3] c.s. is echter niet van zodanige aard dat het belang van Mitros daarvoor moet wijken. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat de kinderen onevenredig zwaar zullen worden getroffen door een verhuizing.
Conclusie
4.26.
De vordering tot ontruiming wordt toegewezen. Dit bekent dat [gedaagde sub 3] c.s. de woning moeten verlaten. De ontruimingstermijn wordt hierna onder 4.30. vastgesteld.
Ten aanzien van de voorwaardelijke eis in reconventie
4.27.
Omdat de vordering tot ontruiming van Mitros wordt toegewezen, is de voorwaarde die is gesteld aan de eis in reconventie ingetreden. De eis in reconventie wordt hierna beoordeeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.28.
[gedaagde sub 3] c.s. willen primair dat zij in de woning kunnen blijven wonen, dus dat de bestaande toestand behouden blijft, zolang er nog niet is beslist in de bodemprocedure van [gedaagde sub 3] c.s. waarin zij verzoeken tot medehuurderschap. Zij vragen de kantonrechter om het ontruimingsvonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.29.
Beoordeeld moet worden of er feiten en/of omstandigheden zijn die meebrengen dat dit belang van [gedaagde sub 3] c.s. zwaarder weegt dan het belang van Mitros bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis in conventie. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt het belang van [gedaagde sub 3] c.s. niet zwaarder dan het belang van Mitros. Daarbij worden dezelfde feiten en omstandigheden in acht genomen als die betrokken in de belangenafweging onder 4.25. De veroordelingen in conventie worden dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Ontruimingstermijn
4.30.
Subsidiair willen [gedaagde sub 3] c.s. dat in conventie een ontruimingstermijn van minimaal zes maanden wordt bepaald.
4.31.
Niet is gebleken dat er feiten en omstandigheden zijn die tot de conclusie leiden dat er een langere ontruimingstermijn dan de gebruikelijke ontruimingstermijn van veertien dagen moet worden gehanteerd. De termijn waarbinnen [gedaagde sub 3] c.s. de woning moeten ontruimen wordt dan ook vastgesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Proceskosten en nakosten
In conventie
4.32.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. hebben in conventie ongelijk gekregen. Zij worden daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. hun eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van Mitros aan haar moeten betalen. De proceskosten van Mitros worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
747,00(tarief kanton kort geding gemiddeld)
Totaal € 1.116,03
4.33.
De proceskostenveroordeling in conventie wordt hoofdelijk uitgesproken, zoals gevorderd. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij het hele bedrag betaalt. Als de één (een deel van) een bedrag betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.34.
De gevorderde veroordelingen in de nakosten zijn toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.35.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen met inachtneming van de hierna in de beslissing te bepalen termijn.
In reconventie
4.36.
[gedaagde sub 3] c.s. hebben in reconventie ongelijk gekregen. Zij worden daarom in de proceskosten veroordeeld. Gezien de geringe omvang van het door Mitros gevoerde verweer in reconventie en de samenhang met de vordering in conventie, worden de proceskosten van Mitros in reconventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding, geeft de onmiddellijke voorziening:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Mitros te betalen € 2.641,53, vermeerderd met de wettelijke rente hierover per maand vanaf juni 2022 tot 17 september 2022;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Mitros te betalen € 763,00 voor elke maand gelegen tussen 17 september 2022 en de dag dat de woning leeg en bezemschoon wordt opgeleverd, vermeerderd met de wettelijke rente per maand vanaf 17 september 2022 tot de dag dat de woning leeg en bezemschoon wordt opgeleverd;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 3] c.s. om de woning aan het adres [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats 1] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde sub 3] c.s. bevindt binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Mitros te stellen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten; [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] c.s. moeten de proceskosten van Mitros, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.116,03, aan haar betalen;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Mitros volledig aan hetgeen onder 5.1 en 5.2 staat voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3] c.s. hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Mitros volledig aan hetgeen onder 5.3 staat voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af;
5.10.
veroordeelt [gedaagde sub 3] c.s. in de kosten; zij moet de proceskosten van Mitros, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil, aan haar betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2022.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Zie artikel 7:266 lid 3 BW.
3.Artikel 6.2 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton.
4.Zie in dit kader het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2193).
5.Aanvullende productie 12 van Mitros.