ECLI:NL:RBMNE:2022:5012

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
16.198684.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, veroordeling poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2022 in Utrecht betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van een slachtoffer, alsook openlijke geweldpleging in vereniging. Tijdens de zitting op 16 november 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.A. Nieli, de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Plas, vrijspraak bepleitte voor de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor poging tot doodslag niet overtuigend was, maar dat de poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging wel bewezen konden worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor de andere feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.250,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.198684.22 en 16.274452.19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] , locatie [locatie] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat, mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1:op 6 augustus 2022 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door hem tegen het hoofd te trappen.
Subsidiairis dit tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
Feit 2:op 6 augustus 2022 in Utrecht op de [straat 1] en/of de [straat 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of (een) onbekend gebleven perso(o)n(en).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag (het onder 1 primair ten laste gelegde feit). Dit geldt eveneens voor de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de aan verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 de volgende standpunten ingenomen. Omdat het (voorwaardelijk) opzet op de dood niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dient vrijspraak te volgen voor feit 1 primair. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1 subsidiair
Een proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven:
Ik, [slachtoffer] , doe aangifte van geweldpleging op 6 augustus 2022 te Utrecht. Het geweld dat werd uitgeoefend bestond uit trappen tegen het hoofd. [2]
Een proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden, zakelijk weergegeven:
De camerabeelden van 6 augustus 2022 van cameratoezicht van de [straat 1] en de naastgelegen [straat 2] zijn onderzocht, omdat het incident op de camera’s bleek te zijn vastgelegd. Door mij werd het navolgende bevonden: [3]
- 05.08.48 Aangever staat tegen de gevel. [medeverdachte 1] houdt aangever met een arm vast en dan is te zien dan [medeverdachte 2] kennelijk weer is opgestaan en met zijn rechterarm en -vuist tegen het hoofd van aangever slaat. Rechts staat [verdachte] erbij.
- 05.08.50 Door de klap van [medeverdachte 2] is aangever op de grond gevallen. Als aangever op de grond ligt, is te zien dat [verdachte] met zijn linkerbeen/voet een krachtige schop tegen het hoofd van aangever geeft.
- 05.08.58 Aangever blijft na de trap tegen zijn hoofd bewegingloos liggen. [verdachte] kijkt ernaar. [4]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris:
Ik heb die jongen op een heel verkeerde plek getrapt, tegen zijn hoofd. [5]
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 november 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2022, pagina’s 6 tot en met 8;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 6 augustus 2022, houdende een beschrijving van de camerabeelden, pagina’s 26 tot en met 35.
Vrijspraak feit 1 primair en bewijsoverwegingen
Tegen het hoofd schoppen
Gelet op de gedetailleerde beschrijving door de verbalisant van de camerabeelden van het bewuste incident en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Dat bestanddeel van het onder 1 ten laste gelegde kan dan ook, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, bewezen worden verklaard.
Poging tot doodslag
Poging tot doodslag kan alleen bewezen worden verklaard, als verdachte opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer. Dat verdachtes handelen gericht was op de dood van het slachtoffer, oftewel dat hij vol opzet had, is niet gebleken. Daarmee rijst de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van de schop tegen zijn hoofd kwam te overlijden. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt en de schoenen die degene die schopt draagt.
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. Over de schoenen van verdachte is gebleken dat de bovenzijde en de neus van stof waren en dat de neus geen verhard gedeelte had. Met welke kracht en hoe gericht verdachte heeft geschopt, is bovendien niet vast te stellen. Ook biedt het bij het slachtoffer geconstateerde letsel geen aanwijzingen dat de schop tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood opleverde.
Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen dat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. Dat betekent dat ook voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er was een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, toen verdachte hem met geschoeide voet tegen het hoofd schopte. Schoppen tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zulk letsel dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust moet hebben aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 6 augustus 2022 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 6 augustus 2022 te Utrecht, openlijk, te weten, op de [straat 1] en de [straat 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer] en een onbekend gebleven persoon, door:
- een onbekend gebleven persoon te tackelen, waardoor deze persoon is gevallen; en
- een onbekend gebleven persoon in de buik, althans tegen het lichaam te schoppen; en
- [slachtoffer] te stompen tegen zijn hoofd; en
- [slachtoffer] te schoppen tegen zijn hoofd;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, een gedragsinterventie middelengebruik en een contactverbod met de medeverdachten;
- een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in strafverlagende zin rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte uit boosheid in een reflex een trap heeft gegeven, omdat aangever kort daarvoor de ketting van een vriend had weggenomen. Verder dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering. De verdediging heeft gesteld dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke straf waaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden kunnen worden gekoppeld. Wat de verdediging betreft is het contactverbod niet nodig.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in één nacht schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging. Samen met anderen heeft verdachte zich na het uitgaan in Utrecht op een ernstige, gewelddadige en schokkende wijze gedragen jegens meerdere personen. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] tegen het hoofd geschopt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Uit de slachtofferverklaring ter zitting is gebleken welke impact deze uitoefening van geweld op aangever heeft gehad. Ook heeft verdachte een onbekend gebleven persoon, die ten val kwam door een tackel van verdachte, geschopt terwijl deze persoon op de grond lag.
Feiten als de onderhavige maken niet alleen ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers, maar dragen ook bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder in het uitgaansleven en bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 oktober 2022;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 10 november 2022.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Dit betekent dat er sprake is van recidive. Verder houdt de rechtbank er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 29 september 2022 door de kantonrechter is veroordeeld tot een hechtenis van zes weken voorwaardelijk voor overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerwet. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering het recidiverisico inschat als hoog. In de visie van de reclassering hebben impulsiviteit, beïnvloedbaarheid, bewijsdrang en een negatief sociaal netwerk in combinatie met de ontremmende werking van alcohol geleid tot het bewezenverklaarde. De reclassering heeft vermoedens van agressieproblematiek bij verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich daarin in eerste instantie niet herkent, maar dat het zo zou kunnen zijn dat hij hier zelf tot op heden onvoldoende zicht op heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan de voorwaarden, die door de reclassering zijn geadviseerd. De reclassering acht justitiële interventies geïndiceerd, gelet op de toenemende ernst van de feiten, de psychosociale problematiek, de onduidelijkheid rond middelengebruik en het negatieve sociale netwerk. Meer specifiek adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, gedragsinterventie middelengebruik en een contactverbod met medeverdachten en aangever.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor zowel openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg als zware mishandeling uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ondanks het feit dat sprake is van een poging, en aangever niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, kan gelet op de ernst van de feiten, de mate van geweld en het recidiverende gedrag van verdachte niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank houdt er rekening mee dat het schoppen tegen het hoofd van aangever zowel onder feit 1 als feit 2 bewezen is verklaard, maar dat verdachte niet tweemaal voor deze schop dient te worden bestraft. Verder weegt de rechtbank in de strafoplegging mee dat verdachte jong is en dat verdachte niet alleen baat lijkt te hebben bij de hulp van de reclassering, maar ook gemotiveerd lijkt te zijn voor die hulp.
Omdat de officier van justitie uitgaat van een bewezenverklaring van poging tot doodslag, wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden opleggen, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen bijzondere reden om de proeftijd op drie jaren te stellen. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen, met uitzondering van de contactverboden. Dit betekent dat de bijzondere voorwaarden zijn: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, middelencontrole en een gedragsinterventie middelengebruik. De rechtbank acht het van belang dat verdachte werkt aan zijn gedrag en eventuele agressieproblematiek, zodat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.879,83. Dit bedrag bestaat uit € 1.879,83 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade in rechtstreeks verband staat tot de strafbare feiten. De vordering kan geheel worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de materiële schade dient te worden afgewezen, nu deze schade niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht van de gevorderde schade € 1.000,- toe te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.879,83 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit kledingschade (jas, broek en schoenen).
De rechtbank is van oordeel dat de schade die zou zijn ontstaan aan de kleding onvoldoende is onderbouwd. Er is enkel een zeer algemene omschrijving gegeven van de schade, die niet is onderbouwd met foto’s. Verder zijn er geen kassabonnen, afschriften van bankafschrijvingen of andere stukken overgelegd, waaruit blijkt op welke waarde de eventuele geleden schade te waarderen is. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[slachtoffer] heeft lichamelijk letsel opgelopen, te weten een hersenschudding, diverse blauwe plekken en pijn aan schouder, ribben en neus. Daarnaast heeft de benadeelde partij gesteld dat hij psychische klachten heeft overgehouden aan het strafbare feit. Dit is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een psycholoog, maar de rechtbank is van oordeel dat uit de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde volgt dat er naast het genoemde lichamelijk letsel ook sprake is van een aantasting in zijn persoon op andere wijze. Benadeelde is immers tegen zijn hoofd getrapt terwijl hij op de grond lag. Hierdoor is op gewelddadige wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde. De aard en ernst van deze normschending brengen mee dat nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook zonder verdere onderbouwing sprake is van aantasting in de persoon. [6]
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.250,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022, tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer immateriële schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Zijn verplichting tot het vergoeden van deze schade vervalt, als en voor zover (een van) zijn mededader(s) de schade aan de benadeelde heeft/hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter te Midden-Nederland, Utrecht, van 5 november 2020 (parketnummer 16-274452-19) is aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer worden gelegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 in Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* zich laat behandelen door Forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Indien uit de middelencontrole blijkt dat er sprake is van problematisch gebruik dan zal verdachte worden aangemeld voor de training “Alcohol &geweld” of een soortgelijke training.
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie "Alcohol en geweld" of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken met en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.250,-, bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het gevorderde aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
- wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-274452-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Utrecht bij vonnis van 5 november 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Ourahma, voorzitter, mr. E.J.W. Verhaagh en N.M. Spelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 6 augustus 2022 te Utrecht, openlijk, te weten, op de [straat 1] en/of de [straat 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon of meerdere personen te weten [slachtoffer] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen, door:
- een onbekend gebleven persoon te tackelen, waardoor deze persoon is gevallen; en/of
- ( meermalen) een onbekend gebleven persoon in de buik, althans tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen; en/of
- ( meermalen) [slachtoffer] te stompen/slaan tegen zijn hoofd en/of;
- [slachtoffer] te trappen/schoppen tegen zijn hoofd;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 augustus 2022, genummerd PL0900-2022228446, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 113. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2022, pagina 6.
3.Een proces-verbaal van 6 augustus 2022, pagina 26.
4.Een proces-verbaal van 6 augustus 2022, pagina 33.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris van 9 augustus 2022, blad 2.
6.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5, en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.