4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 subsidiair
Een proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven:
Ik, [slachtoffer] , doe aangifte van geweldpleging op 6 augustus 2022 te Utrecht. Het geweld dat werd uitgeoefend bestond uit trappen tegen het hoofd.
Een proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden, zakelijk weergegeven:
De camerabeelden van 6 augustus 2022 van cameratoezicht van de [straat 1] en de naastgelegen [straat 2] zijn onderzocht, omdat het incident op de camera’s bleek te zijn vastgelegd. Door mij werd het navolgende bevonden:
- 05.08.48 Aangever staat tegen de gevel. [medeverdachte 1] houdt aangever met een arm vast en dan is te zien dan [medeverdachte 2] kennelijk weer is opgestaan en met zijn rechterarm en -vuist tegen het hoofd van aangever slaat. Rechts staat [verdachte] erbij.
- 05.08.50 Door de klap van [medeverdachte 2] is aangever op de grond gevallen. Als aangever op de grond ligt, is te zien dat [verdachte] met zijn linkerbeen/voet een krachtige schop tegen het hoofd van aangever geeft.
- 05.08.58 Aangever blijft na de trap tegen zijn hoofd bewegingloos liggen. [verdachte] kijkt ernaar.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de rechter-commissaris:
Ik heb die jongen op een heel verkeerde plek getrapt, tegen zijn hoofd.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 november 2022;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2022, pagina’s 6 tot en met 8;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 6 augustus 2022, houdende een beschrijving van de camerabeelden, pagina’s 26 tot en met 35.
Vrijspraak feit 1 primair en bewijsoverwegingen
Tegen het hoofd schoppen
Gelet op de gedetailleerde beschrijving door de verbalisant van de camerabeelden van het bewuste incident en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Dat bestanddeel van het onder 1 ten laste gelegde kan dan ook, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, bewezen worden verklaard.
Poging tot doodslag
Poging tot doodslag kan alleen bewezen worden verklaard, als verdachte opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer. Dat verdachtes handelen gericht was op de dood van het slachtoffer, oftewel dat hij vol opzet had, is niet gebleken. Daarmee rijst de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van de schop tegen zijn hoofd kwam te overlijden. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt en de schoenen die degene die schopt draagt.
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. Over de schoenen van verdachte is gebleken dat de bovenzijde en de neus van stof waren en dat de neus geen verhard gedeelte had. Met welke kracht en hoe gericht verdachte heeft geschopt, is bovendien niet vast te stellen. Ook biedt het bij het slachtoffer geconstateerde letsel geen aanwijzingen dat de schop tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood opleverde.
Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen dat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. Dat betekent dat ook voorwaardelijk opzet niet kan worden aangenomen en dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er was een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, toen verdachte hem met geschoeide voet tegen het hoofd schopte. Schoppen tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zulk letsel dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust moet hebben aanvaard.