ECLI:NL:RBMNE:2022:4964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
22/2672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering na de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Rhodes, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.H. Swart. Eiser, die eerder werkzaam was als adviseur, heeft na beëindiging van zijn dienstverband een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Na een ziekmelding op 16 mei 2019 en een daaropvolgende beëindiging van de ZW-uitkering per 30 juli 2020, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 27 januari 2022. Het Uwv heeft in het primaire besluit vastgesteld dat eiser geschikt is om zijn arbeid te verrichten, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het begrip "zijn arbeid" correct heeft uitgelegd en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in de relevante periode heeft gewerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv terecht was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2672
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

Eiser is werkzaam geweest als adviseur bij [bedrijf] voor 40 uur in de week tot 31 december 2018. Nadat het dienstverband van eiser is geëindigd, heeft eiser een uitkering ontvangen op basis van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW heeft eiser zich op 16 mei 2019 ziek gemeld. Bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) van 16 juni 2020 is de ZW-uitkering per 30 juli 2020 beëindigd omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat eiser ziek werd. Eiser is volgens het Uwv dus minder dan 35% arbeidsongeschikt en heeft daardoor geen recht op een ZW-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld aan de hand van drie geselecteerde functies die eiser volgens het Uwv op het moment van de EZWb kon verrichten.
Nadat de ZW-uitkering van eiser is beëindigd per 30 juli 2020, heeft eiser wederom een WW-uitkering ontvangen. Vanuit de WW heeft eiser zich op 29 september 2020 weer ziek gemeld vanwege artropathie aan de knieën, enkels en schouders bij hemofilie A.
In het besluit van 27 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser laten weten de ZW-uitkering per 27 januari 2022 te beëindigen. Volgens de verzekeringsarts van het Uwv is eiser geschikt om zijn arbeid te verrichten. Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit is ongegrond verklaard in het besluit van 2 juni 2022 (het bestreden besluit).
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het Uwv van 2 juni 2022 op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Wettelijk kader
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Het geschil
Eiser stelt zich in zijn beroep op het standpunt dat het Uwv ten onrechte de drie geselecteerde functies bij de EZWb als uitgangspunt heeft genomen om te bepalen wat onder “zijn arbeid” verstaan moet worden. Volgens eiser moet onder “zijn arbeid” in dit geval worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid van eiser. Dat is in dit geval adviseur voor [bedrijf] .
Beoordeling rechtbank
De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Een uitzondering daarop is de situatie van eiser, waarin eiser na de EZWb niet opnieuw aan het werk is gegaan. In die situatie geldt als maatstaf gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Dat zijn in dit geval de functies Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code: 111180), Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code: 267071) en Productiemedewerker confectie, kleermaker (SBC-code: 272042). Het Uwv heeft terecht deze functies als “zijn arbeid” beschouwd. Op de zitting heeft eiser erkend dat het Uwv het begrip “zijn arbeid” op een juiste manier heeft toegepast.
4. Wat onder “zijn arbeid” verstaan moet worden, verandert als er sprake is van een tussentijdse werkhervatting door eiser. Van belang is of eiser tussen 30 juli 2020 (beëindiging ZW-uitkering na EZWb) en 29 september 2020 (datum van ziekmelding) heeft gewerkt. Het Uwv heeft toegelicht dat het niet aannemelijk is dat eiser in die periode heeft gewerkt omdat uit de polisadministratie niet blijkt dat eiser inkomen heeft gehad en eiser ook niet heeft aangegeven dat hij inkomen uit werk heeft gehad. De rechtbank is het met het Uwv eens dat niet aannemelijk is dat eiser in de periode tussen 30 juli 2020 en 29 september 2020 heeft gewerkt. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij wel heeft gewerkt in deze periode.
5. Dat betekent dat onder “zijn arbeid” in het geval van eiser wordt verstaan de drie functies die tijdens de EZWb zijn geselecteerd. Het Uwv heeft toegelicht waarom eiser deze geselecteerde functies kan uitvoeren. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij deze geselecteerde functies niet kan uitvoeren of op andere wijze aangetoond dat deze functies ongeschikt zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiser per 27 januari 2022 heeft beëindigd.
7. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
(De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Volgens de uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225.