ECLI:NL:RBMNE:2022:4911

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
UTR - 22/5020 en UTR - 22/5142
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen tegen evenementen- en omgevingsvergunningen voor een ijsbaan evenement in Wijdemeren

Op 23 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in twee verzoeken om voorlopige voorzieningen van een verzoekster tegen de evenementen- en omgevingsvergunningen die zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren en de burgemeester voor een evenement dat plaatsvindt van 25 november 2022 tot en met 8 januari 2023. De verzoekster, die in de nabijheid van de evenementenlocatie woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningen en verzocht om voorlopige voorzieningen om te voorkomen dat het evenement zou plaatsvinden voordat op haar bezwaren was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij haar verzoeken, maar heeft uiteindelijk beide verzoeken afgewezen. Hij oordeelde dat de bezwaargronden van verzoekster niet voldoende sterk waren om de vergunningen te schorsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de gemeenschap en de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het college de gebreken in de omgevingsvergunning kan herstellen in de bezwaarfase. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/5020 en UTR 22/5142

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W. Graafland),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren(het college), verweerder voor de omgevingsvergunning en
de burgemeester van de gemeente Wijdemeren(de burgemeester), verweerder voor de evenementenvergunning
(gemachtigde: J.P. van Staveren).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij], gevestigd in [woonplaats] (vergunninghouder)

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op twee verzoeken om voorlopige voorzieningen tegen de vergunningen die het college en de burgemeester op
31 oktober 2022 aan vergunninghouder hebben verleend voor het evenement ‘ [evenement] ’. Dit evenement vindt plaats van 25 november 2022 tot en met 8 januari 2023 op het parkeerterrein bij [adres] in [woonplaats] .
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een tent ten behoeve van een ijsbaan met bijbehorende (lichte) horecagelegenheid van 1 november 2002 tot 1 februari 2023. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De burgemeester heeft een evenementenvergunning verleend voor een overdekte ijsbaan met koek en zopie en een aantal bijzondere activiteiten waarvoor kan worden afgeweken van de geluidsnorm.
Verzoekster woont op korte afstand van de evenementenlocatie en heeft tegen allebei de vergunningen bezwaar gemaakt. Om te voorkomen dat het evenement van start gaat voordat het college en de burgemeester op haar bezwaren heeft beslist, heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om voor beide vergunningen een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college, hij werd vergezeld door [A] , en [B] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De beslissing
1. De voorzieningenrechter wijst allebei de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang bij haar verzoeken?
3. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
4. Op de zitting hebben het college en de burgemeester aangevoerd dat als verzoekster alleen bezwaar heeft gemaakt omdat zij vindt dat de vergunningen onrechtmatig zijn, zij geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoeken om voorlopige voorziening. De rechtmatigheid van de vergunningen zal door het college en de burgemeester in de bezwaarfase worden beoordeeld. Verzoekster kan de beslissingen hierover volgens hen afwachten.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster niet alleen aangevoerd dat de vergunningen onrechtmatig zijn, maar heeft zij in haar verzoekschriften en op de zitting ook gesteld overlast te ondervinden van het evenement. Omdat het evenement op
25 november 2022 begint heeft verzoekster spoedeisend belang bij haar verzoeken om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht haar verzoeken daarom ontvankelijk.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
6. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het besluit waartegen bezwaar is gemaakt zodanig gebrekkig is dat het in heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij voorlopige voorzieningen zal treffen daarom als eerste of de bezwaargronden van verzoekster een redelijke kans van slagen hebben en tot herroeping van de vergunningen kunnen leiden. Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van voorlopige voorzieningen en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt in stand kan blijven, hoe minder ruimte er bij deze belangenafweging is voor de belangen van verzoekster.
7. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om voorlopige voorziening allebei afzonderlijk beoordelen.
De omgevingsvergunning (UTR 22/5020)

Beoordeling van de bezwaargronden

Wettelijke grondslag
8. Over de omgevingsvergunning voert verzoekster als eerste aan dat het college deze niet mocht verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Met toepassing van onderdeel 11 mag de totale tijdsduur gedurende welke met een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan wordt afgeweken niet meer bedragen dan tien jaar. De beperking tot een periode van maximaal tien jaar geldt ook als meerdere keren voor hetzelfde strijdige gebruik een tijdelijke vergunning wordt verleend. De totale tijdsduur van de vergunningen mag daarbij de maximale tijdsduur van tien jaar niet overschrijden. Volgens verzoekster is deze maximale periode van tien jaar inmiddels overschreden met voorgaande omgevingsvergunningen.
9. De voorzieningenrechter is het hiermee eens. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college eerder ook al twee omgevingsvergunningen heeft verleend om voor het evenement af te wijken van het bestemmingsplan. Op 27 januari 2010 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend met toepassing van het toen nog geldende artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening om voor een periode van maximaal 5 jaar af te wijken van het bestemmingsplan voor het plaatsen van een tent ten behoeve van een kunstijsbaan, toiletwagen, container voor kassa en schaatsen, ijsmachine, vuilcontainer en opslagcontainer. Op 5 september 2017 heeft het college nogmaals een omgevingsvergunning verleend voor het voor een periode van vijf jaar gedurende de maanden november tot en met januari gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan voor het plaatsen van een seizoensgebonden bouwwerk. Met deze twee omgevingsvergunning gezamenlijk is de maximale tijdsduur om voor tien jaar met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan bereikt. Het college kan niet nogmaals met toepassing van onderdeel 11 een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan.
11. Dat het college in eerste instantie na de vaststelling van het nu nog steeds geldende bestemmingsplan ‘Kom [woonplaats] ’ (het bestemmingsplan) in 2011 van mening was dat vergunninghouder voor het evenement geen gebruik meer hoefde te maken van de omgevingsvergunning uit 2010 maakt dit niet anders. Het college is later tot de conclusie gekomen dat voor het evenement ook onder het nieuwe bestemmingsplan nog steeds een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is vereist. Ook heeft hij de omgevingsvergunning uit 2010 niet ingetrokken toen het nieuwe bestemmingsplan in werking trad.
12. Ook de omstandigheid dat vergunninghouder als gevolg van de beperkingen die golden ten gevolge van de coronapandemie een jaar geen gebruik heeft kunnen maken van de vergunning uit 2017, heeft volgens de voorzieningenrechter niet tot gevolg dat het college nogmaals een omgevingsvergunning kan verlenen met toepassing van onderdeel 11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat voor het bepalen van de te vergunnen termijn met toepassing van onderdeel 11 niet het feitelijke gebruik bepalend is, maar de termijn waarvoor een omgevingsvergunning is verleend. [2]
13. Voordat de voorzieningenrechter uitlegt waarom dit bevoegdheidsgebrek voor hem geen reden is om het verzoek toe te wijzen zal hij eerst de andere bezwaargronden van verzoekster beoordelen.
Parkeerplaatsen voor auto’s en bussen
14. Verzoekster voert aan dat doordat de [straat 1] een smalle doodlopende straat is en er beperkte parkeermogelijkheden voor auto’s zijn, de kans groot is dat het evenement zal zorgen voor gevaarlijke situaties. Met het verkeersplan ‘ [evenement] 2022-2023’ (het verkeersplan) dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning, is volgens verzoekster onvoldoende onderbouwd dat geen sprake zal zijn van een onacceptabele inbreuk op haar woon- en leefklimaat en dat de omgevingsvergunning dus in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
15. De voorzieningenrechter is het met verzoekster eens dat in het verkeersplan een verschil zit tussen het aantal verwachte bezoekers per week van 2.900 – 300 bezoekers per doordeweekse dag en 700 per dag in het weekend – en het verwachte totaal aantal bezoekers voor het hele evenement van 20.000. Dit verschil is te verklaren doordat beide getallen schattingen zijn. Het verschil van het aantal bezoekers per week tot het totale aantal bezoekers van 20.000 is niet zo groot dat de voorzieningenrechter twijfelt aan de juistheid van de conclusie uit het verkeersplan dat er voldoende parkeerplaatsen voor auto’s zijn bij de sporthal aan de [straat 2] en aan de [straat 3] . In het verkeersplan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voldoende onderbouwd waarom bij het evenemententerrein geen aparte parkeerplaats voor touringcars nodig is.
Stikstof
16. De voorzieningenrechter is het niet met verzoekster eens dat het college in het licht van de recente Porthos-uitspraak van de Afdeling onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van het evenement voor het naastgelegen Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’ zijn. Het college heeft op de zitting toegelicht dat in dit Natura 2000-gebied geen stikstofgevoelige vegetatie aanwezig is. Het evenement zal geen significante gevolgen voor de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied hebben.
Belangenafweging
17. Tot slot voert verzoekster in haar bezwaarschrift tegen de omgevingsvergunning aan dat het college geen volledige belangenafweging heeft gemaakt.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in de omgevingsvergunning de nadelige gevolgen van het evenement – zoals geluidshinder van de geluidsinstallatie en verkeersdrukte en/of parkeeroverlast – voor omwonenden heeft afgewogen tegen het algemeen belang van de gehele dorpsgemeenschap [woonplaats] bij het evenement. Daarbij heeft het college nadrukkelijk ook de tijdsduur van het evenement betrokken. Zoals verzoekster op de zitting ook heeft aangegeven, is dit 45 en geen 90 dagen zoals in haar bezwaarschrift staat. Dat verzoekster het niet eens is met de uitkomst van de belangenafweging, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat deze onvolledig is.

Belangenafweging

19. De voorzieningenrechter weegt de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van het besluit op bezwaar van het college.
20. Verzoekster wil het (deels) onterecht vergunde evenement dat zes weken duurt tegenhouden zolang het college nog niet op haar bezwaren heeft beslist. Daar tegenover staan het algemeen belang van de gemeenschap [woonplaats] en het belang van vergunninghouder. Het college heeft aangegeven groot belang te hechten aan het doorgaan van het evenement. Het evenement biedt veel activiteiten voor de diverse groepen inwoners van het dorp, waaronder schoolkinderen, ouderen en gehandicapten. Er zijn veel vrijwilligers bij betrokken en het evenement bevordert de sociale cohesie van de gemeenschap. Als het evenement niet doorgaat heeft dit bovendien grote financiële gevolgen voor vergunninghouder. Zij heeft de meeste kosten inmiddels gemaakt, deze bedragen circa
€ 65.000,-. Vergunninghouder kan deze kosten niet terugverdienen als het evenement niet doorgaat.
21. Zoals onder 9 is opgenomen is de voorzieningenrechter met verzoekster van oordeel dat aan de omgevingsvergunning een bevoegdheidsgebrek kleeft. Echter de voorzieningenrechter is ook van oordeel dat het college dit bevoegdheidsgebrek in bezwaar kan herstellen door de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo. Hoewel het aan het college is om daarover een afweging te maken, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de omgevingsvergunning met het besluit op bezwaar in stand zal blijven. Op de zitting heeft het college namelijk aangegeven dat hij ook bereid is om voor het evenement een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo te verlenen en de verwachting uitgesproken dat de gemeenteraad de daarvoor benodigde verklaring van geen bedenkingen zal afgeven. Uit de overige door verzoekster aangevoerde bezwaargronden blijkt volgens de voorzieningenrechter niet dat het evenement op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat op grond van het bestemmingsplan op deze locatie al een seizoensgebonden bouwwerk (november – februari) voor een ijsbaan is toegestaan.
22. Alle belangen afwegend is er daarom geen reden om de omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter weegt het algemeen belang en het belang van vergunninghouder bij het doorgaan van het evenement zwaarder dan het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening. In de omgevingsvergunning zijn de nodige voorschriften opgenomen om de overlast voor de omwonenden – en dus ook voor verzoekster – tot een minimum te beperken. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling in het verzoek om voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.
De evenementenvergunning (UTR 22/5142)

Beoordeling van de bezwaargronden

Bezwaargrond ingetrokken
23. Op de zitting heeft verzoekster haar bezwaargrond dat een terrein waar jaarlijks terugkerende evenementen plaatsvinden in het bestemmingsplan moet worden bestemd als evenemententerrein ingetrokken. De voorzieningenrechter zal deze grond daarom niet beoordelen in deze uitspraak.
Eén evenement
24. Verzoekster voert aan dat de evenementenvergunning in strijd is met het Evenementenbeleid 2019-2022 van de gemeente Wijdemeren en de burgemeester deze dus niet had mogen verlenen. Volgens verzoekster heeft de burgemeester alle activiteiten ten onrechte gezamenlijk aangemerkt als één evenement. Zij vindt dat gelet op de aard van de diverse activiteiten sprake is van meerdere evenementen. Op grond van het evenementenbeleid moet tussen verschillende evenementen een rustperiode van veertien dagen in acht worden genomen.
25. Deze beroepsgrond heeft verzoekster eerder ook aangevoerd in haar beroep tegen de evenementenvergunning die de burgemeester op 3 oktober 2017 aan vergunninghouder heeft verleend voor het evenement [evenement] . Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 8 december 2017 [3] op dit beroep heeft geoordeeld organiseert vergunninghouder in de tijd dat de tent aanwezig is diverse activiteiten die niet los van de ijsbaan kunnen worden gezien. Die activiteiten en de ijsbaan vormen een samenhangend geheel, zoals bijvoorbeeld ook duidelijk blijkt uit de naam van de activiteiten: ‘ [evenement] ’, ‘ [evenement] ’ en ‘ [evenement] ’. In wat verzoekster nu aanvoert ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen. [evenement] kan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) als één geheel worden gereguleerd. Dat het evenementenbeleid ondertussen is gewijzigd maakt dit oordeel niet anders, omdat de definitie van een evenement in de APV ongewijzigd is gebleven. Nu sprake is van één evenement kan van een rustperiode tussen verschillende evenementen geen sprake zijn.
Handhaving
26. Verzoekster voert verder aan dat bij eerdere edities van het evenement de voorschriften uit de evenementenvergunning werden overtreden. Zo werd er volgens verzoekster fout geparkeerd, was sprake van geluidsoverlast en vonden de op- en afbouwactiviteiten niet op de juiste wijze plaats. Bij meldingen werd niet adequaat gehandhaafd.
27. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de evenementenvergunning duidelijke voorschriften zijn opgenomen over wanneer de op- en afbouwactiviteiten mogen plaatsvinden. Ook heeft de burgemeester geluidsvoorschriften gesteld. De geluidsinstallatie zal worden voorzien van een begrenzer die voorafgaand aan het evenement op grond van geluidsmetingen van de omgevingsdienst Flevoland, Gooi- & Vechtstreek zal worden afgesteld en vervolgens zal worden verzegeld. Op grond van de evenementenvergunning is het niet toegestaan om tijdens het evenement apparatuur te gebruiken waarmee buiten deze begrenzer om wordt gewerkt. Om foutparkeren aan de [straat 2] te voorkomen worden op deze laan zogenaamde schrikpalen geplaatst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dit adequate voorschriften en maatregelen om de overlast voor omwonenden van het evenemententerrein tegen te gaan. Dat deze voorschriften kunnen worden overtreden is een kwestie van handhaving, maar brengt niet mee dat de verleende evenementenvergunning om die reden voor herroeping in bezwaar in aanmerking komt.
Milieu
28. Vervolgens voert verzoekster ook bij de evenementenvergunning aan dat de burgemeester onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre het evenement negatieve gevolgen heeft voor het naastgelegen Natura 2000-gebied ‘Oostelijke Vechtplassen’.
29. De burgemeester kan de evenementenvergunning weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. [4] Deze weigeringsgrond heeft een beperkte reikwijdte. Het begrip milieu in de APV ziet alleen op de bescherming van de leefomgeving. De Wet natuurbescherming (Wnb) of daarmee verweven belangen zijn niet als weigeringsgrond in de APV opgenomen. Voor de bescherming van een Natura 2000-gebied geldt exclusief de Wnb. De burgemeester mag de evenementenvergunning dus niet weigeren omdat die in strijd zou zijn met de Wnb.
Strijd met de Alcoholwet
30. Ten slotte voert verzoekster aan dat de burgemeester onvoldoende heeft onderzocht of tijdens het evenement zal worden voldaan aan de eisen die worden gesteld in de Alcoholwet.
31. Voor het schenken van zwak-alcoholische dranken tijdens het evenement geldt een aparte ontheffing. Deze ontheffing maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onderdeel uit van de evenementenvergunning. Als door vergunninghouder tijdens het evenement wordt gehandeld in strijd met de Alcoholwet is dit een kwestie van handhaving.
Conclusie
32. De conclusie van het voorgaande is dat de bezwaargronden van verzoekster tegen de evenementenvergunning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De burgemeester zal het bezwaar naar alle waarschijnlijkheid ongegrond verklaren.

Belangenafweging

33. Zoals opgenomen onder 32 heeft de voorzieningenrechter weinig twijfel over de rechtmatigheid van de evenementenvergunning. Dit heeft tot gevolg dat er minder ruimte is voor een belangenafweging door de voorzieningenrechter in het voordeel van verzoekster. Gelet op de belangen die onder 20 al zijn opgesomd en de beperkte ruimte die er is om de belangen van verzoekster mee te wegen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om de belangen van verzoekster zwaarder te laten wegen. Er is daarom geen aanleiding om de evenementenvergunning bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat het evenement [evenement] vanaf 25 november 2022 van start mag gaan. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2022.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De voorzieningenrechter verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1063.
4.Artikel 1:8, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV.