ECLI:NL:RBMNE:2022:4894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
C/16/546734 / KL ZA 22-244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige uitlatingen in een live programma met betrekking tot een juridisch adviseur

In deze zaak, die op 25 november 2022 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, heeft eiser, een juridisch adviseur en fiscalist, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, waaronder een presentator en verschillende besloten vennootschappen, wegens onrechtmatige uitlatingen die gedaan zijn in een live televisieprogramma. Eiser stelt dat zes specifieke uitlatingen van gedaagde 1, gedaan tijdens de uitzending, onrechtmatig zijn en eist rectificatie. De uitlatingen betreffen beschuldigingen van chantage en het insinueren van crimineel gedrag van eiser, met betrekking tot zijn rol als adviseur van een ex-vriendin van een bekende persoon. Gedaagden betwisten de onrechtmatigheid van de uitlatingen en stellen dat deze zijn gedaan in het kader van vrijheid van meningsuiting.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de uitlatingen zijn de grondrechten van vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de eer en goede naam van eiser tegen elkaar afgewogen. De rechter concludeert dat de uitlatingen van gedaagde 1 voldoende steun vinden in de feiten en dat de context van de uitzending, waarin de uitlatingen zijn gedaan, ook van belang is. De rechter wijst de vorderingen van eiser af en oordeelt dat de belangen van gedaagden zwaarder wegen dan die van eiser. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/546734 / KL ZA 22-244
Vonnis in kort geding van 25 november 2022
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. R.P. de Vries en J.A. Schaap te Amsterdam.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden. Gezamenlijk worden zij aangeduid met [gedaagden c.s.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2022 met producties (1-10),
  • de op 9 november 2022 ontvangen conclusie van antwoord met producties (1-35),
  • de e-mails van 9 november 2022 van [eiser] met aanvullende producties (11-17 en 18),
  • de mondelinge behandeling op 11 november 2022,
  • de pleitnota van [eiser] ,
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat het om?
2.1.
[eiser] is als juridisch adviseur en fiscalist werkzaam bij advieskantoor [advieskantoor] B.V. (hierna [advieskantoor] ). [eiser] is onder meer de juridisch adviseur van [A] , in de media beter bekend als [naam] . [A] is de ex-vriendin van [B] en heeft op 15 december 2000 tegen [B] aangifte gedaan van drie momenten van mishandeling en poging doodslag. Verder is [eiser] de juridisch adviseur van de Stichting [stichting] .
2.2.
[programma] is een live programma van [televisiezender] , waarin [gedaagde 1] , samen met de overige vaste medewerkers [C] en [D] en een wisselende tafelgast, door de week dagelijks het nieuws en de actualiteit bespreekt (hierna: het Programma). Op 6 oktober 2022 sprak [gedaagde 1] in een aflevering van het Programma (hierna: de Uitzending) zich uit over [eiser] .
2.3.
Vanaf de veertiende minuut is in de Uitzending is het volgende gezegd:
[C] ( [C] ):
Daarover gesproken trouwens, ook als woordvoerder van [E] maar ook voor [B] zelf: mooi het nieuws natuurlijk dat ie vandaag te horen heeft gekregen.
[gedaagde 1] ( [gedaagde 1] ):
Nou, ik treed in herhaling. Je weet ik heb een hekel aan om mijn gelijk te halen, maar ik heb hier al wel vijf keer gezegd als d'r mensen zaten die op [B] zaten te schelden en af te geven dat [E] die is uh gechanteerd door die [eiser] . Die heeft gewoon een brief gekregen: 'wij hebben contacten met iemand en die is mishandeld door jouw zoon en als je een x-bedrag, een paar ton, overmaakt dan zeggen wij daar niks van'. Als [E] dat gedaan had, dat had ie best kunnen doen, dan had ie een hele hoop ellende bespaard, maar met de kans dat die gozer natuurlijk terugkwam. En dat heeft ie niet gedaan, hij is naar de politie gegaan.
[C] :
Afdreiging, ja.
[gedaagde 1] :
Uh, chantage. En toen zijn die gasten doorgegaan en toen hebben ze allemaal trucs .. hebben ze dat meisje laten bellen met [B] en zo. En de druk op [B] die natuurlijk een beetje een wild verleden heeft, die werd zo groot dat hij eigenlijk van tv moest, dat was niet meer houdbaar. Maar ik dacht er vandaag nog aan, aan die ellende. Kijk, ik ben een ervaringsdeskundige, hé. Ik ben nog even getrouwd geweest met een borderliner. En dan kom je in situaties dat je weleens je af moet weren en je gewoon moet verdedigen en dan wordt er geduwd en getrokken en dat is waarschijnlijk in die relatie ook zo geweest. Maar er is nooit iets bewezen en het is echt minderwaardig wat die meneer [eiser] geflikt heeft om op deze wijze geld uh bij de familie [familie] weg te halen met valse voorwendselen. Hetzelfde doet ie nou met die advocaat [F] .
[C] :
[F] , ja.
[gedaagde 1] :
[F] . Daar heeft ie een brief naar gestuurd of hij even wil verklaren dat er een collega van hem is die, die overschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. En hij is op internet bezig met Rutte. Daar heeft hij vroeger ergens
[C] :
Ja, nee dat las ik ook ja.
[gedaagde 1] :
mee samengewerkt en die is nu een heel bolwerk op aan het zetten om Rutte te liquideren. En ik denk wat is dit voor een gek joh? Bij [onderneming] hebben ze hem eruit getrapt en toen eiste ie ..
[C] : Je zei wel weer liquideren he, maar ga door ja.
[gedaagde 1] :
ja, ja
[gedaagde 1] :
ja, ja, maar dat mag toch tegenwoordig?
Tafelgast [G] :
Afscheid nemen van.
[gedaagde 1] :
Afscheid nemen van. Elimineren. Bij [onderneming] eiste ie een waanzinnig bedrag. Maar het is natuurlijk wel prachtig dat [B] geseponeerd is maar dat die rechter wel gezegd heb: "maar die meneer gaan we wel vervolgen". Echt een hele goede beslissing.
2.4.
[eiser] stelt dat zes uitlatingen van [gedaagde 1] in de Uitzending jegens hem onrechtmatig zijn en dat [gedaagde 1] die uitspraken in het Programma mondeling moet rectificeren, onder het tonen van een foto van [eiser] . In het geval dat er minder dan 1 miljoen kijkers naar de rectificatie hebben gekeken, moet daarnaast minstens 24 uur op de voor-/hoofdpagina van de website van [programma] een rectificatie worden geplaatst. Eén en ander op straffe van een dwangsom.
2.5.
[gedaagden c.s.] stelt dat de zes uitlatingen over [eiser] niet onrechtmatig zijn en dat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen. Verder stelt [gedaagden c.s.] dat de vorderingen ingesteld tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hoe dan ook moeten worden afgewezen omdat zij niet verantwoordelijk zijn voor het uitzenden van het Programma.
2.6.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen en zal hierna toelichten hoe tot dit oordeel is gekomen.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
Gelet op de aard van de vorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [gedaagden c.s.] heeft het spoedeisend belang ook niet betwist.
Het toetsingskader
3.2.
In deze zaak gaat het om de vraag of de gewraakte uitlatingen die zijn gedaan in de Uitzending onrechtmatig zijn jegens [eiser] . Bij de vraag of een uiting onrechtmatig is, zijn twee grondrechten aan de orde. Aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van degene die de uitlating doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van degene over wie de uitlating gaat (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen die twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, zodat per geval aan de hand van de specifieke omstandigheden moet worden bepaald welk grondrecht in deze situatie zwaarder moet wegen. Het gaat daarbij niet om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging). Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2.
3.3.
Bij de toetsing die moet plaatsvinden om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, zijn onder meer de volgende omstandigheden relevant:
  • de aard van de gedane uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben;
  • het medium waarin de uitlating zijn gedaan:
  • de eigen positie in het maatschappelijk debat;
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de mededeling;
  • de totstandkoming en de inkleding van de uitlatingen.
3.4.
De genoemde omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Toepassing van het toetsingskader
3.5.
Voor [eiser] geldt dat het gaat om het recht op eerbiediging van de eer en goede naam door niet lichtvaardig verdacht te worden gemaakt van het plegen van ernstige feiten, zonder feitelijke basis. Hieronder valt volgens [eiser] ook het beschuldigen van nog te plegen strafbare feiten met betrekking tot premier Rutte.
3.6.
Het belang van [gedaagden c.s.] is dat [gedaagde 1] zich in het openbaar kritisch, informerend en opiniërend kan uitlaten over kwesties die de samenleving raken.
3.7.
De meeste aandacht van [eiser] is ernaar uitgegaan te betogen dat de bestreden uitlatingen zijn gepresenteerd als feiten (en niet als mening), terwijl zij geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal ten tijde van de mededeling. In dat kader worden de uitlatingen hierna achtereenvolgens besproken. Vervolgens zullen de overige meegewogen omstandigheden aan bod komen.
Uitlating 1: “(…) [E] is uh gechanteerd door die [eiser] . Die heeft gewoon een brief gekregen, wij hebben contacten met iemand en die is mishandeld door jouw zoon en als je een x-bedrag, een paar ton, overmaakt dan zeggen wij er niks van.”
Uitlating 2: “(…) het is echt minderwaardig wat die meneer [eiser] geflikt heeft om op deze wijze geld uh bij de familie [familie] weg te halen met valse voorwendselen.” [Er komt een foto van [eiser] in beeld].
3.8.
In de Uitzending komt de brief van 9 september 2020 van [eiser] aan de orde die hij namens zijn cliënte [A] aan [B] schreef. [eiser] stuurde
de brief ook aan de ouders van [B] , dat zijn [E] en [H] . De brief behelst een voorstel tot een minnelijke regeling inzake de relatiebreuk tussen [A] en [B] . [eiser] heeft de brief een aantal dagen na de Uitzending op 11 oktober 2022 zelf openbaar gemaakt. Daarin staat onder meer:
“(…). Uw gedrag [lees: [B] , vzr] in dit verband is temeer onbegrijpelijk voor cliënte nu zij over objectief aantoonbaar bewijsmateriaal beschikt voor wat betreft uw gedragingen jegens haar, te weten audio- en beeldmateriaal.
(…). Nu de heer [I] haar heeft laten weten dat het boek nog dit jaar in de winkel te koop zal zijn, is mijn cliënte bereid om met u te overleggen om te bezien of u een dwingende verplichting van moraal en fatsoen jegens haar voelt in deze privé kwestie en of u daar uiting aan zou willen geven door middel van een schikking met u, alvorens het boek te koop zal zijn.
(…).
Mocht u ook bereid zijn om deze privé kwestie in der minne te regelen (om te voldoen aan een dwingende verplichting van moraal en fatsoen uwerzijds jegens cliënte), dan zien wij uw reactie graag tegemoet, doch uiterlijk op 18 september 2020. Mocht u niet c.q. niet tijdig reageren, dan gaan wij ervan uit dat u niet bereid bent om deze kwestie in der minne te regelen; In dat geval staat het onze cliënte vrij om, indien opportuun, rechtsmiddelen in te zetten.”
3.9.
Wat [eiser] stelt, namelijk dat in de brief van 9 september 2020 niet gevraagd wordt om een x-bedrag of een paar ton, is juist. Maar dat betekent niet dat [gedaagde 1] de brief niet mocht interpreteren zoals hij in de Uitzending deed. Daartoe geldt het volgende.
3.10.
Onweersproken is dat [gedaagde 1] ten tijde van de Uitzending de (precieze) inhoud van de brief van 9 september 2020 niet kende, maar dat hij wel op de hoogte was van de beslissing van het OM van 6 oktober 2022. Deze beslissing houdt in dat [B] niet wordt vervolgd voor mishandeling en poging tot doodslag wegens gebrek aan bewijs. Tegelijk maakte het OM bekend dat de twee juridische adviseurs die [A] bij de aangifte van mishandeling en poging tot doodslag begeleidden en die ook de auteurs van de brief van 9 september 2020 zijn, waaronder dus [eiser] , worden vervolgd op verdenking van poging tot afdreiging. Deze nieuwsfeiten zijn op de dag van de uitzending in de [krant 1] gepubliceerd. Verder geldt dat de kwestie van poging tot afdreiging al eerder in de publiciteit is geweest, o.a. in de [krant 1] van [2020] waarin de aangifte van poging tot afdreiging wordt besproken en gemeld wordt dat aan de familie [familie] om een financiële schikking is gevraagd en “
dat de familie [familie] negatief in de publiciteit zal worden gebracht indien er niet geschikt (lees: betaald) zal worden”.
3.11.
Onder deze omstandigheid vinden de uitlatingen 1 en 2 voldoende steun in de feiten en is het niet onrechtmatig van [gedaagde 1] om de brief van 9 september 2020 zo te parafraseren als hij in de Uitzending gedaan heeft. Dit geldt eens te meer omdat [eiser] desgevraagd ter zitting niet kon aangegeven welk ander soort schikking zijn cliënte dan zou wensen en met welke ander oogmerk de ouders van [B] de brief van 9 september 2020 hebben ontvangen.
Uitlating 3: “Hetzelfde doet ie [ [eiser] ] nou met die advocaat [F] .(…). Daar heeft ie een brief naar gestuurd of hij even wil verklaren dat er een collega van hem is die, die overschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden”
3.12.
[eiser] wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat [gedaagde 1] met zijn uitspraak dat [eiser] “
hetzelfde doet” stelt dat [eiser] ook mr. [F] aan het chanteren is. Uit de context van het onder 2.3 weergegeven gesprek blijkt in voldoende mate dat de opmerking van [gedaagde 1] ziet op de e-mail van 23 juni 2022 van [eiser] (namens Stichting [stichting] ) aan mr. [F] waarin drie vragen worden gesteld over vermeend seksueel misbruik door mr. [F] (de e-mail is als onderdeel van productie 18 door [gedaagden c.s.] overgelegd).
3.13.
De uitlating van [gedaagde 1] is bovendien onderdeel van een aantal genoemde voorbeelden van het handelen van [eiser] waar hij aanstoot aan neemt. Eerst de handelwijze bij [B] , dan bij mr. [F] en vervolgens bij Rutte. De opmerking van [gedaagde 1] , waarbij hij de inhoud van de e-mail van [eiser] van 23 juni 2022 in twijfel trekt, sluit aan op het eerdere twitterbericht van mr. [F] van 23 juni 2022. In het twitterbericht plaatst mr. [F] zijn e-mail van dezelfde datum aan Stichting [stichting] . In de e-mail ontkent mr. [F] de beschuldigingen en kondigt hij aan aangifte te gaan doen van laster. Over dit laatste heeft het [krant 2] op [2022] gemeld dat het Openbaar Ministerie (OM) bevestigt dat [eiser] verdacht wordt van het doen van een valse melding tegen mr. [F] (zie productie 31 van [gedaagden c.s.] ).
Uitlating 4. “En hij [ [eiser] ] is op internet bezig met Rutte. Hij heeft daar vroeger ergens (…). mee samengewerkt en die is nu een heel bolwerk op aan het zetten om Rutte te liquideren. ( ... ) Afscheid nemen van. Elimineren.”
3.14.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] met deze uitlating hem wegzet als notoir crimineel die erop uit zou zijn om een misdrijf tegen premier Rutte te plegen. Liquideren ziet volgens [eiser] namelijk op het vermoorden van een persoon en met elimineren wordt bedoeld het uit de weg ruimen oftewel het op een strafbare wijze afscheid nemen van iemand.
3.15.
Het gebruik van de woorden liquideren en elimineren in combinatie met de naam van een persoon ziet, zoals ook uit de definitie van de Dikke van Dale volgt, op het ombrengen, opruimen of vermoorden van een persoon. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] dit niet zo bedoeld heeft en dat dit voor de kijker van de Uitzending voldoende duidelijk is. [C] spreekt [gedaagde 1] namelijk aan op het gebruik van het woord liquideren, daarbij aansluitend bij een eerder voorval in het Programma, waarbij [gedaagde 1] het woord ‘liquideren’ gebruikte waar (ook) niet was het bedoeld het doden van de betreffende persoon. Over dit incident was eerder ophef geweest in de media. Vervolgens zegt [gedaagde 1] direct dat hij bedoelt: afscheid nemen van oftewel opstappen van Rutte als premier.
3.16.
Voor wat betreft het door [gedaagde 1] noemen van het opzetten van een bolwerk tegen premier Rutte om hem tot opstappen te dwingen geldt dat dit prikkelend is geformuleerd maar wel een feitelijke basis heeft. Een week voor de Uitzending heeft [eiser] op LinkedIn en Twitter aangekondigd op 4 oktober 2022 een brief aan premier Rutte te gaan sturen en een procedure tegen Rutte te gaan starten. [eiser] roept in die berichten gedupeerden op om contact met hem op te nemen in ten aanzien van de Toeslagenaffaire, de Stikstofcrisis of de Groningse gaswinningscrisis. De oproep geldt ook voor wie een gedupeerde kent. Verder wordt opgeroepen om relevante stukken aan hem toe te zenden. [eiser] is daarmee actief bezig om een groep mensen, door [gedaagde 1] aangeduid met bolwerk, te mobiliseren. Volgens [eiser] is zijn oproep op LinkedIn en twitter inmiddels meer dan 1.8 miljoen keer bekeken (zie productie 9 van [eiser] ).
Uitlating 5. “En ik denk wat is dit voor een gek, joh? Bij [onderneming] hebben ze hem [ [eiser] ] eruit getrapt.”
3.17.
[eiser] vindt deze uitlating onrechtmatig omdat [gedaagde 1] daarmee insinueert dat de reden van het ontslag van [eiser] bij [onderneming] aan [eiser] zelf te wijten is. Volgens [eiser] is het juist [onderneming] die ernstig verwijtbaar tegenover hem handelde. Er is ook geen rechtmatig belang of algemeen belang om hem op televisie voor gek uit te maken.
3.18.
De opmerking van [gedaagde 1] dat [onderneming] [eiser] eruit getrapt heeft ziet op de door [bedrijf] B.V. te Amsterdam op 13 januari 2016 aanhangig gemaakte procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter te Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2016:2127). [bedrijf] is onderdeel van [onderneming] en zal, zoals partijen ook doen, hierna [onderneming] worden genoemd. De bij [onderneming] aanwezige wens tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [gedaagde 1] op een voor [eiser] negatieve wijze geformuleerd, maar feit is dat [onderneming] de arbeidsverhouding met [eiser] wilde beëindigen en dat de gevraagde ontbinding ook is toegekend.
3.19.
Uit de door [eiser] overgelegde beschikking van de kantonrechter (productie 10) blijkt dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding die, zoals de kantonrechter onder 19 van de beschikking overweegt, niet alleen aan [onderneming] te wijten is. Van de door [eiser] gevraagde toekenning van een billijke vergoeding van € 525.000,-- wordt niet meer dan een bedrag van € 75.000,-- bruto toegekend, zijnde 14,3% van de gevraagde vergoeding.
3.20.
De opmerking van [gedaagde 1] ‘
En ik denk wat is dit voor een gek, joh?’, is een negatief waardeoordeel over [eiser] en ook kwetsend voor [eiser] . [gedaagde 1] komt tot dit oordeel nadat hij een opsomming heeft gegeven over het door hem beschreven verwijtbare gedrag van [eiser] (de afdreiging door [eiser] van o.a. [B] , het ten onrechte beschuldigen van mr. [F] van overschrijdend gedrag en het mobiliseren van mensen in de strijd om premier Rutte af te zetten). In de gehele context van het gesprek is de uitlating ‘
En ik denk wat is dit voor een gek, joh? Bij [onderneming] hebben ze hem [ [eiser] ] eruit getrapt’niet onrechtmatig.
Uitlating 6 “Maar het is natuurlijk wel prachtig dat [B] geseponeerd is, maar dat de rechter wel gezegd [heeft] maar die meneer [ [eiser] ] gaan we wel vervolgen.”
3.21.
De uitlating van [gedaagde 1] dat de rechter gezegd heeft dat [eiser] vervolgd gaat worden is niet juist. De mededeling over het vervolgen van [eiser] is afkomstig van het OM. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier sprake is van een verspreking en dat [gedaagde 1] - anders dan [eiser] stelt niet de bedoeling had om [eiser] weg te zetten als een door de rechter voor afdreiging veroordeelde crimineel. [gedaagde 1] geeft namelijk duidelijk aan dat er vervolgd gaat worden. Dus ook in de woorden van [gedaagde 1] is er nog geen rechterlijk oordeel over het gestelde afdreigen.
3.22.
In het door [gedaagden c.s.] als productie 30 overgelegde nieuwsbericht van het OM van 27 oktober 2022 verklaart het OM dat zij op 6 oktober 2022 aan verscheidene media gemeld heeft dat de auteurs van de brief van 9 september 2020, waaronder dus [eiser] , “
zullen worden vervolgd op verdenking van poging afdreiging”. Dit bericht is onder andere op de dag van de Uitzending door de [krant 1] bekend gemaakt. De mededeling van [gedaagde 1] in de Uitzending over de beslissing van het OM om tot vervolging van [eiser] over te gaan, vindt dus voldoende steun in de feiten.
Tussenconclusie
3.23.
Uit al het voorgaande volgt dat de uitlatingen over de financiële schikking (uitlatingen 1 en 2), de uitlating over het opzetten van een bolwerk (uitlating 4) en de mededeling over het vervolgen van [eiser] (uitlating 6) in voldoende mate steun vinden in de feiten. Verder geldt dat [eiser] niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat [gedaagde 1] heeft meegedeeld dat hij ook [F] chanteert (uitlating 3) en dat [eiser] daadwerkelijk zou hebben opgeroepen Rutte te liquideren (uitlating 4). De uitlating van [gedaagde 1] over het ontslag bij [onderneming] en het als ‘gek’ wegzetten van [eiser] (uitlating 5) is, zoals onder 3.20 is aangegeven, in de gehele context van de Uitzending niet onrechtmatig.
Overige aspecten
3.24.
Bij de afweging van de belangen speelt ook een rol dat [gedaagde 1] de uitlatingen heeft gedaan in een liveprogramma en dat het Programma zich kenmerkt door drie vaste deelnemers die vaak stevige uitspraken doen over allerhande onderwerpen waarbij een eigen kijk wordt gegeven op het nieuws en de actualiteit. De toon van het Programma is informeel en de taal en de humor is die van de voetbalkantine. Hoewel dit geen vrijbrief is om alles straffeloos te kunnen zeggen, moet hier wel rekening mee gehouden worden.
3.25.
Anders dan [eiser] stelt is er geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde 1] zijn uitlatingen deed als officiële woordvoerder van [E] . Ook niet nu in de Uitzending voor 6 seconden het bericht “ [gedaagde 1] Woordvoerder [E] ” wordt getoond. Dit is grappig bedoeld (ter zitting heeft [gedaagden c.s.] gemotiveerd gesteld dat hier sprake is van een zogenaamde ‘running gag’) en niet serieus te nemen.
3.26.
[eiser] zoekt zelf regelmatig de publiciteit en stelt zich actief op in het maatschappelijk debat over grensoverschrijdend gedrag tegen vrouwen. Dit doet hij met het posten van allerhande filmpjes, mededelingen en persberichten op onder andere YouTube en zijn LinkedIn en Twitter account. Een deel van die berichten gaat over [B] en mr. [F] (zie voor mr. [F] o.a. productie 19 [gedaagden c.s.] ).
[eiser] neemt ook als juridisch adviseur van de Stichting [stichting] actief deel aan het maatschappelijk debat over grensoverschrijdend gedrag tegen vrouwen. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat, zoals [gedaagden c.s.] stelt, de berichten van de Stichting [stichting] feitelijk uit de koker van [eiser] komen en [eiser] met deze stichting moet worden vereenzelvigd. [gedaagden c.s.] heeft ter zitting gemotiveerd en onvoldoende weersproken gesteld dat het vestigingsadres van de stichting gelijk is en ook altijd gelijk is geweest aan het vestigingsadres van [advieskantoor] . En ook in het door [gedaagden c.s.] als productie 17 overgelegde filmpje van Stichting [stichting] wordt [eiser] gepresenteerd als de centrale persoon die alles aanstuurt, of zoals [gedaagden c.s.] stelt: de spin in het web is (zie bijvoorbeeld het screenshot op bladzijde 10 van de conclusie van antwoord).
Het op bovenstaande manieren deelnamen aan een publiek debat betekent ook dat [eiser] meer moet tolereren dan een gemiddeld privépersoon die dat niet doet. De ‘nieuwswaarde’ van de vervolgingsbeslissingen die het OM op 6 oktober naar buiten bracht, is mede het gevolg van het feit dat (en de wijze waarop) [eiser] zelf hierin de publiciteit zoekt.
3.27.
Onduidelijk is of, en zo ja welke schade [eiser] lijdt of heeft geleden door de Uitzending. Ter zitting is [eiser] daar naar gevraagd, maar hij heeft dit niet voldoende concreet onderbouwd. Niet zonder meer aannemelijk is, dat het kort tonen van een foto van [eiser] in de Uitzending schadelijk voor hem is. [eiser] maakt bovendien zelf gebruik van foto’s van personen over wie hij het heeft in de media. Zo heeft hij een grote foto van de officier van justitie die de vervolgingsbeslissing van afdreigen heeft genomen op zijn twitteraccount geplaatst (zie productie 28 [gedaagden c.s.] ).
Eindconclusie
3.28.
Op grond van al het voorstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [gedaagden c.s.] in dit geval zwaarder weegt dan het belang van [eiser] .
De vorderingen komen niet voor toewijzing in aanmerking. De vraag of bij een toewijzend vonnis de uitspraak alleen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] toewijsbaar is (zoals [gedaagden c.s.] stelt) of ook tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 4] (zoals [eiser] stelt) behoeft geen bespreking, nu de vorderingen worden afgewezen..
3.29.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TS (4428)