Beoordeling
6. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dat geen sprake zou zijn van een medisch objectiveerbare aandoening, zoals Meijburg stelt, is, mede gelet op de inhoud van het deskundigenbericht, niet vast komen te staan. De kantonrechter zal er dan ook van uitgaan dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn eigen werk en dat die arbeidsongeschiktheid niet puur situationeel is.
7. Volgens Meijburg staat het opzegverbod gezien artikel 7:671b lid 6 BW in dit geval niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Het verzoek is namelijk gebaseerd op duurzame verstoring van de arbeidsverhouding en dat staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
8. Door [verweerder] is aangevoerd dat de door Meijburg gestelde verstoring van de arbeidsrelatie wel degelijk verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Namens [verweerder] is daarbij verwezen naar symptomen, zoals die volgens de website van het AMC voorkomen bij PTSS, en waarvan niet uitgesloten kan worden dat deze symptomen bij [verweerder] een rol spelen, ook indien deze symptomen door hem zelf niet altijd worden ervaren.
9. In deze procedure is niet vast te stellen dat bij [verweerder] daadwerkelijk sprake is van PTSS omdat de dienaangaande overgelegde stukken een verwijsbrief van een huisarts en een aanvangsdiagnose naar aanleiding van een intakegesprek bij de psycholoog betreffen en derhalve nog geen definitieve diagnose. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld die wijzen op een kerntrauma, zoals een overval, auto-ongeluk of ramp, hetgeen op de website van het AMC als de oorzaak van PTSS wordt genoemd. Zelfs indien rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van symptomen van PTSS bij [verweerder] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, mits aannemelijk, de conclusie kunnen dragen dat de verstoring van de arbeidsrelatie verband houdt met die symptomen.
10. Ook namens [verweerder] is erkend dat op dit moment sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Beoordeeld moet dan worden of die verstoring slechts van tijdelijke aard is en of de verstoring volledig op het conto van Meijburg komt, zoals [verweerder] stelt, of dat [verweerder] hier (mede) schuld aan heeft, zoals Meijburg stelt.
11. De verstoring van de arbeidsrelatie heeft in ieder geval een aanvang genomen met het als bijzonder bot te kwalificeren optreden van [naam 2] tegen [verweerder] op 24 maart 2015. Hoewel de boosheid van [naam 2] op dat moment niet op [verweerder] gericht was maar op [naam 1] , is aannemelijk dat [verweerder] terecht veronderstelde dat de wijze waarop [naam 1] hem die ochtend in een speech op de afdeling uitvoerig had gecomplimenteerd met zijn commerciële successen de reden was dat [naam 2] zo boos de kamer van [naam 1] in kwam stormen. Ook als er van uitgegaan wordt dat de setting waarin dit gezegd was intimiderend was - door de boosheid van [naam 2] en zijn sleutelpositie in de Meijburg-organisatie - is het tot twee keer toe roepen van het woord “opkrassen” tegen [verweerder] met de bedoeling dat hij de kamer zou verlaten niet zonder meer als bedreiging aan te merken.
12. [verweerder] heeft, na aanvankelijk af te hebben gezien van een klacht tegen [naam 2] , het incident opnieuw aan de orde gesteld op het moment dat hij appelleerde tegen een negatieve kwalificatie ter voorbereiding op zijn beoordeling van een partner met wie hij nul uren had gewerkt. Door [naam 1] , de partner die veel met [verweerder] had gewerkt, is in mei 2015 aan [verweerder] nog ter geruststelling gemaild dat hij moest vertrouwen op HR en de binnen Meijburg geldende procedures. Of de beoordeling van [verweerder] in mei 2015 daadwerkelijk negatief zou uitpakken is niet vast te stellen omdat de beoordeling, door zijn ziekmelding, niet meer heeft plaatsgevonden. Wel is het zo dat [naam 1] , de partner die het meest met hem had gewerkt en hem op 24 maart zo had gecomplimenteerd, bij het beoordelingsgesprek aanwezig zou zijn, zodat niet uit te sluiten valt dat bij die beoordeling zeker (ook) positieve punten aan de orde zouden komen. Inmiddels is [naam 1] bij Meijburg vertrokken.
13. [verweerder] heeft met betrekking tot het memo over zijn functioneren uit maart 2014 van [naam 2] , dat ten grondslag aan zijn positieve beoordeling in 2014, aangemerkt als een vooropgezet plan van [naam 2] om hem er op termijn uit te werken. Bij lezing van het betreffende memo voeren de positieve ontwikkelingen de boventoon, hoewel er wel een aantal aandachtpunten gesignaleerd worden waarop een verbetering moet worden getoond. De betreffende beoordeling heeft geleid tot een promotie. Een doodsvonnis, welke kwalificatie een aangeschoten partner volgens [verweerder] over die aandachts- punten in de beoordeling heeft gegeven, is er moeilijk in te lezen.
14. Er zijn ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die, mits bewezen, de conclusie rechtvaardigen dat [verweerder] stelselmatig is tegengewerkt, gepest en gediscrimineerd, dat Meijburg daar van wist en dat Meijburg hier niets aan heeft gedaan. Dat een voormalig partner in het verleden negatieve opmerkingen maakte over Marokkanen en het woord “poep” als kwalificatie op werk van [verweerder] heeft geschreven en dat door een andere collega het valse gerucht is verspreid dat [verweerder] vrouwen geen hand zou willen geven wordt door Meijburg betwist. Ook indien deze feiten vast zouden komen te staan hebben ze - hoe kwalijk ze ook zijn - plaats gevonden in dezelfde periode dat [verweerder] binnen Meijburg voorspoedig carrière maakte hetgeen een contra-indicatie is dat sprake was van structurele tegenwerking en discriminatie.
15. Van het incident op 24 maart 2015 was Meijburg op de hoogte, ook doordat [verweerder] de dag daarna al contact had opgenomen met HR omdat hij zo geschrokken was van het incident. Vervolgens heeft Meijburg het helemaal aan [verweerder] gelaten om een vervolg te kiezen; wel of niet ziek melden, uitpraten met [naam 2] of een klacht indienen. Van Meijburg had echter verwacht mogen worden dat [naam 2] op zijn gedrag was aangesproken en dat er op was aangestuurd dat hij zijn excuses zou aanbieden aan [verweerder] voor zijn botte gedrag. Dat geldt te meer nu bekend was dat [naam 2] kort daarna een rol zou spelen als unitvoorzitter bij de beoordeling van [verweerder] . Toen [verweerder] alsnog aankondigde wel een klacht in te willen dienen is daar door Meijburg nogal formeel op gereageerd waarna de discussie over de onafhankelijkheid van de klachtencommissie te lang heeft geduurd, mogelijk ook door de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . In die fase heeft Meijburg aan [verweerder] een waarschuwing gestuurd dat hij zich diende te onthouden van negatieve uitlatingen jegens derden. Mede daardoor is de verhouding tussen partijen verder verslechterd.
16. De kantonrechter is van oordeel dat terugkeer van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt, ook niet bij andere vestigingen van Meijburg. Het conflict tussen [verweerder] en Meijburg is te hoog opgelopen. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is naar voren gekomen dat de functie van [verweerder] nauwe samenwerking met collega’s vereist, ook om de gewenste omzet te halen en om nieuwe klanten binnen te halen. De partner met wie [verweerder] het meest samenwerkte, [naam 1] , is bij [naam 9] vertrokken. De door [verweerder] ook in deze procedure nog aan het adres van Meijburg gemaakte verwijten duiden op een structurele verstoring van de samenwerking, hetgeen door Meijburg wordt onderschreven. Onder die omstandigheden is een succesvolle terugkeer illusoir.
17. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van werkgever zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 juni 2016.
18. De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding - naar haar aard - in relatie moet staan tot ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Er is met betrekking tot het incident en het vervolg dat Meijburg daaraan heeft gegeven, gelet op alle feiten en omstandigheden, sprake van ernstig verwijtbaar handelen.
19. De kantonrechter volgt [verweerder] echter niet in zijn wens om de toe te kennen billijke vergoeding een sterk punitief karakter te geven hetgeen volgens hem alleen maar kan door toekenning van een bedrag dat te relateren is aan de jaarlijkse winstuitkering aan de partners van Meijburg. De kantonrechter ziet in de ernst van de verwijten aan Meijburg geen aanleiding om het punitieve karakter zodanig te laten prevaleren dat de door [verweerder] verzochte buitensporig hoge vergoeding dient te worden toegekend. De vraag of aan [verweerder] gerede kansen om partner bij Meijburg te worden zijn ontnomen door het handelen van Meijburg is overigens niet met zekerheid bevestigend te beantwoorden. Of een Tax Manager A uiteindelijk partner wordt is, naar Meijburg onbetwist heeft gesteld, niet alleen afhankelijk van zijn vermogen nieuwe klanten te werven maar houdt ook verband met door hem met het bedienen van klanten behaalde omzetten en zijn vermogen de klanten tevreden te houden. Daarnaast moeten er binnen de Meijburg-organisatie voldoende personen zijn die met de betreffende medewerker samen willen werken. Of dat, zeker na het vertrek van [naam 1] , binnen Meijburg voor [verweerder] haalbaar zou zijn, is zeer de vraag. De verstoring van de arbeidsrelatie is bovendien niet alleen aan Meijburg te wijten. De wijze waarop [verweerder] zijn verwijten over [naam 2] en Meijburg heeft verwoord in de periode sinds mei 2015 heeft ook aan die verstoring bijgedragen.
20. In dit geval neemt de kantonrechter bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding nog het volgende in aanmerking. [verweerder] is op dit moment arbeidsongeschikt. Doordat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden kan hij niet re-integreren bij zijn eigen werkgever of, vanuit een dienstverband, in het tweede spoor. In de hoogte van de eveneens door Meijburg te betalen transitievergoeding zijn de gevolgen van het einde van het dienstverband weliswaar globaal verdisconteerd maar daarbij is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat [verweerder] arbeidsongeschikt is en net met een behandeling is aangevangen. De hoogte van de billijke vergoeding is tevens bedoeld ter aanvulling op een eventuele ziektewetuitkering en teneinde [verweerder] tijdens zijn re-integratie na betermelding enige financiële armslag te geven.
21. De kantonrechter zal, gelet op al het voorgaande, de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 75.000,00 bruto.
22. De kantonrechter zal tevens de transitievergoeding en een vergoeding van € 2.500,00 exclusief BTW voor outplacement aan [verweerder] toe kennen, nu Meijburg daarom heeft verzocht en [verweerder] daar geen verweer tegen heeft gevoerd.
23. Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Meijburg gelet op artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
24. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, met dien verstande dat de door Meijburg aan [verweerder] ter beschikking gestelde gelden voor rechtsbijstand niet kunnen worden afgetrokken van de thans toegekende vergoedingen, tenzij partijen dit expliciet zijn overeengekomen.