Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de akte van [verweerder] van 2 december 2021
- de akte met producties 8 tot en met 11 van [verzoekster] van 10 december 2021
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 16 december 2021
2.De beoordeling
4 augustus 2021 en een verklaring van haar moeder overgelegd.
4 augustus 2021 op staande voet heeft ontslagen vanwege diefstal.
4 augustus 2021 ontslag op staande voet heeft gegeven.
4 augustus 2021, aan het einde van haar werkdag, mondeling ontslag op staande voet gegeven en een ontslagbrief uitgereikt. Deze verklaring wordt niet ondersteund met ander betrouwbaar bewijs. De getuigenverklaring van [getuige 2 (voornaam)] is onvoldoende specifiek over wanneer de diefstal, die reden was voor het ontslag, is ontdekt, over wanneer en waarom hij zelf het kastekort is gaan aanvullen en of dit met medeweten van de eigenaar, [verweerder] , is gebeurd. [getuige 2 (voornaam)] verklaart dat er al vanaf februari een kastekort was, maar hij heeft daarbij geen duidelijke uitleg gegeven over hoe hij de kasverschillen heeft vastgesteld. [getuige 2 (voornaam)] is ook heel vaag over de onbetwist mondeling gemaakte terugbetalingsafspraak, maar op geen enkele wijze is onderbouwd dat die regeling pas na het ontslag tot stand is gekomen. [getuige 2 (voornaam)] is ook heel onduidelijk geweest over het moment waarop [getuige 1 (voornaam)] op de hoogte is gesteld van de diefstal. Op de door hem gedeelde camerabeelden van de personeelsruimte ontbreekt een datum. De kantonrechter vindt de verklaring van [getuige 2 (voornaam)] tijdens de zitting, dat de diefstal door [verzoekster] in de week voor
4 augustus 2021 is gebeurd, dat hij op 4 augustus 2021 bij het ontslaggesprek is geweest en dat nadien de terugbetalingsafspraak is gemaakt, daarom niet geloofwaardig. Tegenover die vage verklaring van [getuige 2 (voornaam)] staat de transcriptie van het telefoongesprek van [verzoekster] met [getuige 2 (voornaam)] op
14 augustus 2021, die de stelling van [verzoekster] onderbouwt dat zij vanwege de ziekmelding niet meer terug hoefde te komen.
1 augustus 2021 een oproepcontract te geven, is eerder een aanwijzing dat [verweerder] al langer op de hoogte was van de diefstal en dat hij haar dit wilde laten afbetalen, dan dat hij [verzoekster] een oproepcontract heeft aangeboden omdat hij nog niet wist wie de diefstal had gepleegd.
6 augustus 2021 is gegeven en dat niet de diefstal, maar de ziekmelding, de reden was voor het ontslag.
4 augustus 2021 is gegeven, is het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet, gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn, tijdig ingediend.
lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
6 augustus 2021, de reden was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Deze ziekmelding is op zichzelf geen dringende reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, hetgeen door [verweerder] ook niet is gesteld. Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] niet is geslaagd in zijn stelplicht en bewijslast dat hij een dringende reden had voor het geven van ontslag op staande voet. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerder] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] onverwijld op te zeggen.
8% vakantietoeslag daarover vanaf 1 oktober 2021, onder overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties, is toewijsbaar, in die zin dat deze toewijsbaar is tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.
€ 1.198,08 bruto. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
€ 50,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,00, zal worden toegewezen.
654,00(3 punten x tarief € 218,00)
3.De beslissing
1 augustus 2021 nog bestaat onder gelijke arbeidsvoorwaarden;
1 augustus 2020 tot 1 augustus 2021 ten bedrage van € 1.198,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% vanaf de dag van opeisbaarheid, berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;