ECLI:NL:RBMNE:2022:4831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/16/543977 / FO RK 22-952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2014. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) met de voogdij te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind sinds 28 augustus 2018 onder toezicht staat van de GI en sinds 22 september 2019 uit huis is geplaatst. De moeder heeft het gezag over het kind, maar de rechtbank oordeelt dat de moeder niet in staat is om te voorzien in de opvoedbehoeften van het kind, wat leidt tot ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder om een onafhankelijk deskundigenonderzoek en een bijzondere curator afgewijzen, en ook het verzoek om een omgangsregeling is afgewezen. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over het kind en een informatieregeling vastgesteld, waarbij de GI de moeder maandelijks informeert over de gang van zaken met betrekking tot het kind. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/543977 / FO RK 22-952 (beëindiging van het ouderlijk gezag)
Beschikking van 17 november 2022
in de zaak van:
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over het kind:
[minderjarige], geboren op [2014] te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Simo, te Culemborg,
de heer [pleegouder 1] en de heer [pleegouder 2], hierna: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de gecertificeerde instelling SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
gevestigd in Utrecht.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 29 augustus 2022;
  • de nazending van de Raad, met als bijlage de reactie van de moeder op het rapport, binnengekomen op 15 september 2022.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 oktober 2022. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de Raad;
  • mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI;
  • oma moederszijde, mevrouw [E] , als toehoorder.
1.3.
De pleegouders hebben wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar zijn niet naar de zitting gekomen.
1.4.
Op de zitting heeft de moeder een brief voorgelezen en overgelegd.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat sinds 28 augustus 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is na de eerste ondertoezichtstelling telkens verlengd en loopt nu tot 28 augustus 2023.
2.3.
Sinds 22 september 2019 is [minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 28 augustus 2023.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds maart 2022 in het huidige pleeggezin. Dit pleeggezin is perspectief biedend. Dit betekent dat [minderjarige] hier in principe kan blijven wonen totdat hij volwassen is.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. Dat betekent dat de GI in plaats van de moeder voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige] mag nemen. De GI heeft per brief van 15 augustus 2022 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen.
2.6.
De moeder is het niet eens met dit verzoek van de Raad, zij vindt dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. Subsidiair verzoekt de moeder het verzoek van de Raad aan te houden en:
  • een onafhankelijk deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten;
  • te bepalen dat een bijzondere curator voor [minderjarige] wordt benoemd.
2.7.
Verder verzoekt de moeder:
  • een omgangsregeling tussen moeder en de minderjarige [minderjarige] vast te stellen van eenmaal per week van 11:00 tot 19:00 uur, onbegeleid, en op de verjaardag van de moeder, Moederdag en de verjaardag van [minderjarige] en feestdagen;
  • een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de GI de moeder eenmaal per twee weken schriftelijk informeert over [minderjarige] .

3.De beoordeling

Beslissingen
3.1.
De rechtbank zal verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigen en de GI met de voogdij over hem belasten. Verder zal de rechtbank een informatieregeling vaststellen. De rechtbank zal de verzoeken van de moeder om een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten en om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] afwijzen. Ook zal de rechtbank het verzoek om een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen zicht is op verbetering binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarbinnen voor het kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. [1]
3.3.
[minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] is een jongen van acht jaar oud die al veel heeft meegemaakt in zijn jonge leven. Hij heeft al veel onvoorspelbaarheid en onveiligheid gekend. Uit het verslag van de Opvoedpoli blijkt dat [minderjarige] moeite heeft met het aanvoelen van afstand en nabijheid. [minderjarige] lijkt weinig reflectief, waarbij hij iemand het ene moment kan aantrekken en het volgende moment kan afstoten. Daarnaast zoekt [minderjarige] de grenzen op, heeft hij driftbuien en raakt hij snel overprikkeld. Omdat [minderjarige] opgroeit in lastige omstandigheden met veel onrust en spanning, heeft dit een grote invloed op zijn ontwikkeling. Gezien de huidige problematiek lijkt het beeld het meest passend bij hechtingsproblematiek. Hierdoor is [minderjarige] kwetsbaar en heeft hij opvoeders nodig die bovengemiddeld sensitief, consequent, duidelijk en voorspelbaar kunnen zijn.
3.4.
Het is de moeder niet gelukt om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft voor een veilige en gezonde ontwikkeling. [minderjarige] is in 2019 met spoed uit huis geplaatst omdat hij zonder toezicht is aangetroffen bij een rotonde en de moeder bij een huisbezoek niet aanspreekbaar bleek te zijn. Er zijn destijds diverse zorgmeldingen gedaan door de school, de politie, de GGZ en Jeugdbescherming West. Er waren zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Op dit moment heeft de moeder persoonlijke hulpverlening vanuit de DDN. De moeder geeft de GI echter weinig openheid over haar persoonlijke hulpverlening, waardoor het voor de GI lastig was om gepaste hulpverlening in te zetten. Uit een verklaring van de psychiater van de moeder in het raadsrapport blijkt dat bij de moeder sprake is van angstklachten met een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is bij de moeder sprake van traumatische klachten na de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Ze is wantrouwend tegenover de hulpverlening en instanties vanwege slechte ervaringen in het verleden. De communicatie tussen de moeder en de GI is gedurende de ondertoezichtstelling moeizaam verlopen. De moeder reageerde volgens de GI niet of nauwelijks tijdens gesprekken en is vaak emotioneel. Oma moederszijde is daarbij ondersteunend, zij neemt vaak het woord over van moeder. Dit wordt volgens de GI ook gezien tijdens de omgangsmomenten. De GI stelt dat tijdens de omgangsmomenten is gebleken dat de moeder niet altijd adequaat reageert op [minderjarige] en er weinig interactie tussen hen is. De moeder is erg teruggetrokken en stil en vaak reageert de moeder niet of kijkt ze weg. Tijdens de omgangsmomenten neemt de moeder weinig initiatief tot contact en om de omgang vorm te geven. Ook is de moeder regelmatig erg emotioneel, waardoor [minderjarige] ook gespannen en verdrietig wordt, aldus de GI.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat er geen zicht is op voldoende verbetering van de situatie bij de moeder op een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. De moeder is vanwege haar eigen persoonlijke problematiek niet in staat om te kunnen voorzien in [minderjarige] ’s opvoedbehoefte. Hoewel de moeder aangeeft dat er inmiddels verbeteringen zijn in haar contact met [minderjarige] en de samenwerking met de GI, betekent dit niet dat de moeder in staat is om uiteindelijk zelf weer volledig voor [minderjarige] te zorgen. Er is een groot verschil tussen een goed verloop van een kort omgangsmoment en het volledig voor [minderjarige] moeten zorgen. Volgens de hulpverlening is er weliswaar verbetering in het contact met [minderjarige] , maar gaat het nog maar om kleine stapjes. Volgens de pleegzorgbegeleider van De Rading reageert de moeder soms wanneer [minderjarige] een vraag stelt en is zij minder vaak emotioneel vergeleken met eerdere omgangsmomenten. Daarnaast is er onvoldoende inzicht van de moeder in haar eigen problematiek. Zo stelt zij steeds opnieuw de vraag aan de orde of de uithuisplaatsing van [minderjarige] terecht was. Zij geeft steeds aan dat zij geen eerlijke kans heeft gehad en dat de mogelijkheden tot terugplaatsing onvoldoende zijn onderzocht. De moeder toont daarmee onvoldoende probleembesef. De rechtbank merkt in dit verband op dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden al tweemaal heeft beslist dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] terecht was. [2] Daarbij komt dat de mogelijkheden tot terugplaatsing wel degelijk zijn onderzocht, daarvoor is twee jaar geleden het 2thepoint traject van De Rading ingezet.
3.6.
Daar komt nog bij dat de rechtbank van oordeel is dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] nu al is verstreken. [minderjarige] woont al drie jaar niet meer thuis. Hierdoor leeft hij al drie jaar in onzekerheid over waar hij zal gaan opgroeien. Zo lang die onzekerheid voortduurt, kan hij zich niet goed hechten aan zijn opvoeders. Dat vindt de rechtbank niet langer in zijn belang. [minderjarige] heeft nu behoefte aan duidelijkheid. Hoewel er een kleine verbetering is te zien in de situatie van de moeder, is de situatie nog niet goed genoeg dat er sprake zou kunnen zijn van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Niet te verwachten valt dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. [minderjarige] kan niet meer zo lang wachten totdat de situatie wel goed genoeg is. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk voor [minderjarige] dat hij nu duidelijkheid krijgt dat hij niet meer bij de moeder zal opgroeien. [minderjarige] kan wel in het pleeggezin blijven wonen. [minderjarige] verblijft sinds een half jaar in een nieuw pleeggezin. De pleegouders kunnen goed bij [minderjarige] aansluiten en zij kunnen [minderjarige] een gestructureerde en veilige thuisbasis bieden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voor [minderjarige] van belang is dat het voor hem nu duidelijk wordt dat hij in het huidige pleeggezin kan blijven wonen. In ieder geval tot hij achttien jaar is en dat hij vanuit die situatie omgang heeft met de moeder.
3.7.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een zware maatregel, die alleen genomen moet worden als er geen alternatieven zijn. Soms is het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader nog mogelijk. Dat is hier echter niet het geval. De moeder heeft nog steeds de wens dat [minderjarige] weer thuis komt wonen. Zij is nog steeds van mening dat [minderjarige] op onjuiste gronden uit huis is geplaatst en dat hij weer terug naar huis moet komen. De rechtbank vreest dat de moeder [minderjarige] weer terug zou halen als er geen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing meer loopt, mede omdat zij niet volledig achter het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin staat. Een gezagsbeëindiging is in deze situatie daarom passend.
3.8.
Dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, betekent niet dat de moeder in de toekomst geen rol meer zal spelen in het leven van [minderjarige] . Integendeel, het is voor hem juist heel belangrijk dat de moeder betrokken blijft in zijn leven en dat hij het contact met zijn moeder behoudt. De moeder zal immers ook zonder gezag altijd de moeder van [minderjarige] blijven. Voor [minderjarige] is het behoud van het contact met de moeder ook erg belangrijk voor zijn identiteitsontwikkeling.
Voogdij
3.9.
Omdat het gezag van de moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [3] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen omdat hij nog minderjarig is. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De GI en is het met dit advies van de Raad eens. De rechtbank vindt het, net als de Raad, belangrijk dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij. De voogd moet belangrijke beslissingen kunnen nemen over [minderjarige] , ook als de moeder het daar niet mee eens is. Door de voogdij bij de GI te beleggen en niet bij de pleegouders wordt dan voorkomen dat de verhoudingen tussen de pleegouders en de moeder worden verstoord. De rechtbank zal dan ook de GI benoemen tot voogd over [minderjarige] .
Een onafhankelijk deskundigenonderzoek
3.10.
De rechtbank kan op grond van artikel 810a Rv een onafhankelijk deskundigenonderzoek gelasten, wanneer dit onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.11.
Er is al eerder beslist dat er nu geen mogelijkheden zijn voor een onafhankelijk deskundigenonderzoek, omdat de moeder zich niet goed kan uiten en een onderzoek naar haar opvoedcapaciteiten daarom nu niet mogelijk is. [4] De omstandigheden zijn sindsdien niet zodanig gewijzigd dat een onderzoek nu wel mogelijk is. Daar komt bij dat de rechtbank een nader onderzoek nu niet in het belang van [minderjarige] vindt. Weer een nader onderzoek is een te grote belasting voor [minderjarige] . [minderjarige] is een kwetsbaar kind. Bovendien vindt de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om de procedure nog langer te laten duren. Hiervoor is immers al overwogen dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] al ruimschoots is verstreken. [minderjarige] heeft nu behoefte aan duidelijkheid. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
Een bijzondere curator benoemen
3.12.
De rechtbank kan een bijzondere curator benoemen wanneer de belangen van een kind in strijd zijn met de belangen van de met het gezag belaste ouder. [5]
3.13.
Een bijzondere curator vertegenwoordigt een kind in en buiten rechte als er sprake is van een belangentegenstelling tussen een ouder en een kind. Daar is in deze situatie geen sprake van. Er is al eerder beslist dat er geen sprake is van een belangenstrijd tussen de moeder en [minderjarige] en dat er geen andere bijzondere feiten en omstandigheden waren die benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] noodzakelijk maakten. [6] De omstandigheden zijn sindsdien niet gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds geen sprake is van een belangenstrijd tussen de moeder en [minderjarige] . Nu de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder heeft toegewezen, is er ook geen taak meer weggelegd voor de bijzondere curator.
Een omgangsregeling
3.14.
Omdat de gezagswijziging zal worden toegewezen, vat de rechtbank dit verzoek op als een verzoek op grond van 1:377a BW.
3.15.
Er is nu een kleine vooruitgang te zien vergeleken met de eerdere omgangsmomenten. Om dit te stimuleren, is in juli 2022 video interactiebegeleiding (VIB) ingezet, gericht op de interactie tussen de moeder en [minderjarige] tijdens de omgang. De moeder heeft op de zitting verteld dat haar psychiater met de VIB-begeleiders om tafel gaat zitten om te kijken hoe ze dit verder kunnen begeleiden.
3.16.
De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige] om de omgangsregeling op dit moment uit te breiden. Begeleide omgang is nog steeds nodig en er wordt op dit moment VIB ingezet. Dat traject moet de GI als voogd van [minderjarige] blijven monitoren. Mogelijk is er in de toekomst wel ruimte om de omgangsregeling uit te breiden als de moeder zich op persoonlijk vlak verder heeft ontwikkeld en de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin gaat accepteren, maar daar is op dit moment nog geen sprake van. Ook moet er rekening worden gehouden met de draagkracht van [minderjarige] . Het is in eerste instantie aan de GI om die draagkracht te beoordelen en de omgang daarop aan te passen.
Een informatieregeling
3.17.
De rechtbank zal beslissen dat de GI de moeder één keer per maand dient te informeren over hoe het met [minderjarige] gaat.
3.18.
Omdat de moeder geen gezag meer heeft, is het voor haar lastiger om informatie over [minderjarige] op te kunnen vragen bij instanties. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat de GI de moeder een keer per maand zal informeren over belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige] , met name over de gezondheid, de gang van zaken op school en de hobby’s van [minderjarige] .
3.19.
De rechtbank merkt nog op dat het ook mooi zou zijn als de pleegouders maandelijks een update maken over [minderjarige] voor de moeder. Dit kan ook helpend zijn in het versterken van de band tussen de moeder en de pleegouders. Uiteindelijk is de GI eindverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de moeder geïnformeerd wordt.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.20.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] ;
4.2.
benoemt de GI als voogd over [minderjarige] ;
4.3.
stelt een informatieregeling vast inhoudende dat de GI de moeder één keer per maand informeert over hoe het met [minderjarige] gaat, met name wat betreft zijn gezondheid, de gang van zaken op school en de hobby’s van [minderjarige] ;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het overige of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers (voorzitter),
mr. L.A.C. de Vaan en mr. A.C. van Waning, (kinder)rechters in samenwerking met
mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:1441 en ECLI:NL:GHARL:2021:3592.
3.Artikel 1:275, eerste lid, BW.
4.Rechtbank Midden-Nederland, 25 augustus 2022, r.o. 5.9 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:1441, r.o. 5.12.
5.Artikel 1:250 BW.
6.Rechtbank Midden-Nederland, 25 augustus 2022, r.o. 5.7 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:1441, r.o. 5.9.