ECLI:NL:RBMNE:2022:4819

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en dringende redenen om van terugvordering af te zien

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Yüksel, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 7 januari 2022, waarin een bedrag van € 15.541,44 aan teveel betaalde bijstand werd teruggevorderd. Daarnaast was eiseres hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 10.437,28, gerelateerd aan een andere betrokkene. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding en heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. Eiseres had aangevoerd dat zij alleen een bijstandsuitkering ontving en zorg droeg voor drie jonge kinderen, wat haar in financiële problemen zou brengen. De rechtbank stelde echter vast dat eiseres in staat was om de schuld in termijnen af te lossen en dat het college rekening zou houden met de belastingvrije voet, waardoor eiseres voldoende middelen zou overhouden om van te leven. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van het griffierecht of haar proceskosten.

De uitspraak benadrukt dat voor het aannemen van dringende redenen om van terugvordering af te zien, er sprake moet zijn van onaanvaardbare financiële of sociale consequenties, wat in dit geval niet is aangetoond door eiseres. De rechtbank heeft de relevante rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1180
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Yüksel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college)

(gemachtigde: J. van Holt).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het college van 7 januari 2022 op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A.S. Bissumbar als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Inleiding

Bij twee afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2021 heeft het college een bedrag van
€ 15.541,44 aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd en een bedrag van € 10.437,28 omdat eiseres hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van € 10.607,17 van de aan [betrokkene] teveel betaalde bijstand. Eiseres is hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld van [betrokkene] omdat zij met hem enige tijd een gezamenlijke huishouding heeft gehad.
Met het bestreden besluit van 7 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij deze besluiten gebleven. Bij besluit van 26 april 2022 heeft verweerder de besluiten van 7 januari 2022 heroverwogen en is het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot terugvordering niet onrechtmatig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de bijstandsuitkering van eiseres bij besluit van het college van 3 juli 2019 is ingetrokken over de periode 29 mei 2015 tot en met 30 april 2019. Het hiertegen gerichte bezwaar is door het college bij besluit van 20 juli 2020 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De terugvordering is mede gebaseerd op dit besluit tot intrekking van het recht op bijstand.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er wel dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eiseres heeft alleen een bijstandsuitkering en de zorg voor drie zeer jonge kinderen, waaraan zij door psychische problemen onvoldoende zorg kan verlenen. Eén van de kinderen is aangewezen op speciaal onderwijs en speciaal vervoer. De terugvordering leidt ertoe dat eiseres een hoge schuld heeft die niet in een korte periode kan worden afgelost.
5. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder geen dringende redenen hoeven zien om terugvordering achterwege te laten. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] in dit soort zaken is alleen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien, als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om af te zien van terugvordering zal het bestaan van die dringende redenen aannemelijk moeten maken.
6. Eiseres is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Zij kan de schuld in termijnen aflossen en verweerder zal rekening houden met de zogenoemde belastingvrije voet [2] , zodat eiseres voldoende middelen overhoudt om van te leven.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet vergoedt. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022 door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:90
2.Als bedoeld in artikel 475 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering