In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een recreatiewoning in Zeewolde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde. Eiser was gelast om de permanente bewoning van zijn recreatiewoning vóór 1 april 2021 te beëindigen, maar heeft hieraan niet voldaan. Het college heeft daarop dwangsommen ingevorderd. Eiser betwistte dat er sprake was van permanente bewoning en voerde aan dat handhaving onredelijk was vanwege de coronapandemie.
De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van permanente bewoning, omdat de inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) en de verklaringen van eiser tijdens controles door toezichthouders erop wezen dat hij de recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikte. De rechtbank stelde vast dat de tijdsduur van verblijf niet doorslaggevend was voor de beoordeling van permanente bewoning. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij door overmacht niet in staat was om de overtreding te beëindigen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat handhaving niet onevenredig was, aangezien eiser al eerder was gewaarschuwd en de gemeente geen andere vormen van gebruik van recreatiewoningen wilde toestaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de invordering van de dwangsommen, waarbij eiser niet had aangetoond dat hij financieel niet in staat was om deze te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van eigenaren van recreatiewoningen.