ECLI:NL:RBMNE:2022:4777

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 5054
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de buiten behandelingstelling door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder van 18 maart 2021, waarin het verzoek van eisers op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft het Wob-verzoek op 5 november 2021 in bezwaar gehandhaafd, met als argument dat het verzoek te algemeen en onbegrensd is. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een overzicht van lopende zaken te verstrekken, maar na ontvangst van dit overzicht hebben eisers aangegeven dat er geen overeenstemming was bereikt.

Eisers hebben op 29 januari 2021 een Wob-verzoek ingediend, waarin zij om informatie vroegen met betrekking tot alle dossiers die onder de coördinator vallen. Verweerder heeft het verzoek buiten behandeling gesteld, omdat het te algemeen was en niet voldeed aan de eisen van de Wob. Eisers zijn het niet eens met deze beslissing en verwijzen naar een advies van de commissie bezwaarschriften, waarin staat dat het verzoek voldoende duidelijk is. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat het verzoek geen bestuurlijke aangelegenheid betreft en dat eisers niet voldoende hebben gespecificeerd waarover zij informatie wensen.

De rechtbank concludeert dat het Wob-verzoek terecht buiten behandeling is gesteld, omdat eisers niet de gelegenheid hebben benut om het verzoek te preciseren. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2] en [eiser 3], eisers
(gemachtigde: mr. S.M. Stavenuiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. S.D. Wagenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder van 18 maart 2021, waarin hij het verzoek van eisers dat is ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) buiten behandeling heeft gesteld.
Met het bestreden besluit van 5 november 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 24 juni 2022 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het overzicht van lopende zaken, die mevrouw [A] in haar rol als coördinator over partijen heeft bijgehouden vanaf haar aanstelling in 2018 tot aan de datum van het Wob-verzoek aan eisers te sturen. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld om na ontvangst door eisers van het overzicht te kijken of zij overeenstemming kunnen bereiken en eisers hun beroep dientengevolge kunnen intrekken.
Op 19 juli 2022 heeft verweerder het overzicht naar eisers gestuurd. Op 5 september 2022 hebben eisers aan de rechtbank laten weten dat partijen onderling niet tot overeenstemming zijn gekomen. Hierna heeft de rechtbank, na toestemming van partijen, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft de rechtbank het onderzoek op 26 oktober 2022 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het Wob-verzoek
1. Eisers hebben op 29 januari 2021 een Wob-verzoek ingediend. Eiseres hebben aangegeven dat in de loop van 2018 mevrouw [A] (hierna: de coördinator) als coördinator is aangesteld ten aanzien van alle dossiers binnen de gemeente die betrekking hebben op eisers, om de voortgang in de dossiers ten aanzien van eisers te coördineren en de planning in kaart te brengen. Eisers verzoeken om alle informatie met betrekking tot de onder het beheer van de coördinator vallende dossiers ten aanzien van eisers. Dit verzoek ziet op alle documenten, memo’s, (gespreks)verslagen, notities en rapporten. Daarnaast houdt de coördinator volgens eisers een overzicht bij van alle acties en gebeurtenissen die gaan over eisers. Eisers verzoeken om dit overzicht te ontvangen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het Wob-verzoek van eisers buiten behandeling gesteld en deze beslissing in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het verzoek te algemeen en te onbegrensd is. De aanvraag van eisers omvat diverse dossiers ten aanzien van diverse onderwerpen in diverse, allerlei geheel verschillende, zaken van verschillende (rechts)personen. Het verzoek heeft alle kenmerken van een ‘fishing expedition’, aldus verweerder. Deze (rechts)personen zijn geen bestuurlijke aangelegenheid. Verweerder stelt dat zij eisers meermaals in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag te specificeren, maar dat eisers dat niet hebben gedaan.
Het beroep van eisers
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft het Wob-verzoek ten onrechte buiten behandeling gesteld. Eisers verwijzen naar het advies van de commissie bezwaarschriften, waarin staat dat in het Wob-verzoek voldoende duidelijk is gemaakt om welke bestuurlijke aangelegenheid het gaat. Volgens eisers is verweerder ten onrechte contrair gegaan aan dit advies. Het is niet juist dat in een Wob-verzoek expliciet moet worden opgenomen om welke bestuurlijke aangelegenheid het gaat. Het enkel noemen van een onderwerp volstaat, aldus eisers. Het gegeven dat de gemeente een ambtelijk coördinator heeft aangesteld, die specifiek tot taak heeft de dossiers met betrekking tot eisers te coördineren, en in dit verband een overzicht bijhoudt van alle acties en gebeurtenissen ten aanzien van eisers en andere documenten ten aanzien van eisers onder haar beheer heeft, kan dan ook zonder meer als een bestuurlijke aangelegenheid worden aangemerkt. Eisers zien verder niet in hoe het verzoek nog specifieker geformuleerd zou kunnen worden. Door het noemen van de specifieke ambtenaar hebben eisers het verzoek aantoonbaar en voldoende gespecifieerd. De vergelijking van verweerder met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant [1] gaat volgens eisers niet op, omdat het daar om een praktische aangelegenheid ging en dus een hele andere kwestie betrof.
4. Verder voeren eisers aan dat de werkwijze van de gemeente niet deugt. Verweerder had overleg moeten voeren met de ambtenaar die met naam en toenaam in het Wob-verzoek wordt genoemd in plaats van meermaals vragen om specificering van het verzoek, het verzoek op oneigenlijke gronden buiten behandeling stellen en het advies van de bezwaarschriftencommissie te negeren.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 19 juli 2022 alsnog tegemoet is gekomen aan het verzoek van eisers voor zover dat ziet op het overzicht van alle lopende zaken die over eisers gaan. Het geschil beperkt zich derhalve tot het overige deel van het verzoek, te weten alle informatie met betrekking tot de onder het beheer van de coördinator vallende dossiers ten aanzien van eisers en de vraag of verweerder het verzoek voor dit deel buiten behandeling heeft kunnen stellen.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat in dit geval de Wob nog van toepassing is, omdat het bestreden besluit voor inwerkingtreding van de Wet open overheid (Woo) (1 mei 2022) is genomen. De stelling van verweerder in zijn e-mail van 1 september 2022 dat de Woo van toepassing is, gaat dus niet op.
7. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
8. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Op grond van het vierde lid verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker, indien het verzoek te algemeen is geformuleerd, zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
9. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de memorie van toelichting van de Wob [2] dat het uitgangspunt is dat in een Wob-verzoek de bestuurlijke aangelegenheid moet worden genoemd waarover de verzoeker informatie wenst te ontvangen. Verder blijkt uit deze wetsgeschiedenis dat, in afwijking van dit uitgangspunt, kan worden volstaan met het noemen van bepaalde, concrete documenten als de aanduiding van de concrete bestuurlijke aangelegenheid daarin besloten ligt.
10. De rechtbank constateert dat eisers in het Wob-verzoek geen bestuurlijke aangelegenheden hebben genoemd. Eisers hebben om openbaarmaking van alle dossiers verzocht die de coördinator onder zich heeft. Verweerder heeft terecht gesteld dat dit geen bestuurlijke aangelegenheid is. In de brieven van 23 februari 2021 en 8 maart 2021 heeft verweerder eisers erop gewezen dat hun Wob-verzoek te algemeen is geformuleerd en heeft hij eisers verzocht het verzoek te preciseren. Eisers hebben ook naar aanleiding van deze brieven niet de bestuurlijke aangelegenheden genoemd, waarover zij informatie wensen. Daardoor raakt het verzoek een onbegrensd aantal onderwerpen en aangelegenheden. De rechtbank is verder niet gebleken dat eisers hun verzoek niet nader konden preciseren, ondanks het feit dat de rechtbank ervan uitgaat dat zij niet precies weten welke dossiers de coördinator ten aanzien van eisers onder zich heeft en ondanks het feit dat het overzicht pas in deze beroepsprocedure aan eisers is verstrekt. Eisers hebben namelijk toegelicht dat de aanleiding van het indienen van het Wob-verzoek een Bibob-onderzoek was dat de gemeente in 2019 naar hen is gestart en dat zij graag inzicht wilde hebben in hetgeen de aanleiding voor het instellen van dat onderzoek is geweest. Eisers hadden hun verzoek derhalve kunnen concretiseren door bijvoorbeeld een link te leggen met dat Bibob-onderzoek.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers met de brieven van 23 februari 2021 en 8 maart 2021 voldoende behulpzaam is geweest bij het preciseren van het Wob-verzoek. Het is aan verweerder hoe hij de verplichting op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wob invult. Verweerder was niet gehouden om in dit kader, zoals eisers betogen, in overleg te treden met de ambtenaar die met naam en toenaam in het Wob-verzoek wordt genoemd.
12. De rechtbank stelt verder vast dat eisers gezien voornoemde brieven de gelegenheid hebben gehad om het Wob-verzoek binnen een voor verweerder gestelde termijn aan te vullen en voldoende te preciseren, maar dat zij van deze gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom in redelijkheid het Wob-verzoek buiten behandeling kunnen stellen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit op een juiste manier toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:565.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19 859, nr. 3, p. 9 en p. 21-22 en p. 24.