ECLI:NL:RBOBR:2016:565

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
15 _ 6480
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Rijken - Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatieverzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot digitale mapstructuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, en het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. S. el Hankouri. De eiser had op 22 juli 2015 een verzoek ingediend om informatie over de digitale mapstructuur van het informatiesysteem van verweerder. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat het volgens hen geen betrekking had op een bestuurlijke aangelegenheid, maar op een praktische kwestie van de inrichting van het informatiesysteem.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een breed begrip hanteert voor bestuurlijke aangelegenheden. Eiser stelde dat de mapstructuur wel degelijk een bestuurlijke aangelegenheid betreft, omdat deze informatie gerelateerd is aan projecten van het Parket CVOM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek van eiser niet valt onder de reikwijdte van de Wob, omdat het enkel om de structuur van de mappen ging en niet om de inhoudelijke informatie die daarin is opgeslagen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de wijze van structurering van de digitale infrastructuur geen bestuurlijke aangelegenheid is, en dat het verzoek om informatie daarom niet op de juiste wijze was ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

de minister van Veiligheid en Justitie,

Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, verweerder
(gemachtigde: mr. S. el Hankouri).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om informatie afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 4 juli 2015 heeft eiser verweerder het volgende verzocht:
“Ik verwijs u naar bijgaande email die ik onder ogen kreeg. In die mail wordt gesproken over een lokatie in een map: H:\CVOM\Projecten CVOM\WOB cluster\Werkinstructies
Ik verzoek u aan mij ingevolge de Wob openbaar te maken en toe te zenden alle documenten waaruit volgt welke directories, subdirectories en bestanden zich bevinden vanaf de lokatie (map): H:\CVOM\Projecten CVOM\...”
Bij brief van 9 juli 2015 heeft verweerder eiser verzocht binnen twee weken aan te geven op welke bestuurlijke aangelegenheid het verzoek van eiser ziet. Bij brief van 10 juli 2015 heeft eiser hier het volgende op geantwoord:
“Het verzoek ziet op uw wijze van informatiehuishouding, uw wijze van archivering en administratie van elektronische bestanden in de genoemde directory structuur/mapstructuur. De genoemde directory structuur/mapstructuur heeft daarnaast tevens betrekking op de daarin vermelde projecten en derhalve ook betrekking op die bestuurlijke aangelegenheid.”
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om informatie afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daartoe – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat het verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. De mapstructuur of digitale infrastructuur van verweerder heeft geen betrekking op (de voorbereiding of de uitvoering van) beleid maar op feitelijk en praktisch handelen, aldus verweerder.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het verzoek wel ziet op een bestuurlijke aangelegenheid en verweerder het verzoek daarom had moeten aanmerken als een verzoek als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het begrip bestuurlijke aangelegenheid ziet op het bestuur in al zijn facetten. De enkele aanwezigheid van een verband met een bestuurlijke aangelegenheid is voldoende. De minister heeft in het primaire besluit toegegeven dat in de mapstructuur namen worden genoemd van projecten van Parket CVOM en dat de mapstructuur bovendien betrekking heeft op de digitale infrastructuur van Parket CVOM. Reeds hierom kan verweerder niet gevolgd worden in zijn betoog dat de gevraagde informatie per definitie geen betrekking kan hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. De projecten van Parket CVOM zijn immers bestuurlijke aangelegenheden en de namen van die projecten hebben betrekking op die projecten en zien dus op een bestuurlijke aangelegenheid, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob is bepaald dat onder bestuurlijke aangelegenheid wordt verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
6. Uit de memorie van toelichting bij de Wob (Kamerstukken II 19 859, nr. 3, p. 25) blijkt dat het begrip “bestuurlijk” ruim moet worden uitgelegd en betrekking heeft op het bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de beslissingen met betrekking tot de rechtspositie van en de toekenningen uit de openbare middelen aan ambtenaren en gewezen ambtenaren (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7618).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser verzochte gegevens terecht niet heeft aangemerkt als gegevens die vallen onder de reikwijdte van de Wob. Eiser heeft verzocht om documenten waaruit blijkt welke directories, subdirectories en bestanden zich in een bepaalde map in verweerders gecomputeriseerd informatiesysteem bevinden. In feite vraagt eiser dus om uit de doeken te doen hoe de mapstuctuur van dat informatiesysteem eruit ziet. Dat is geen bestuurlijke aangelegenheid. De vergelijking met een archiefkast die verweerder in het verweerschrift maakt, kan de rechtbank op dat punt goed volgen. De manier waarop een archiefkast – en dus ook een gecomputeriseerd informatiesysteem – is ingericht, zegt niets over het beleid van verweerder. Het is een puur praktische aangelegenheid. Het feit dat de in die mappen opgenomen informatie wellicht wél op bestuurlijke aangelegenheden ziet, maakt niet dat verweerder het verzoek had moeten opvatten als een verzoek op grond van de Wob. Er is immers niet om die informatie gevraagd, maar enkel om de namen en wijze van structurering in het gecomputeriseerd systeem van de mappen waarin die informatie is opgenomen.
8. Het bestreden besluit houdt stand. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, rechter, in aanwezigheid van
B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.