ECLI:NL:RBMNE:2022:4721
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 213.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 170.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix vergeleek de woning met drie referentiewoningen in de buurt, die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Eiser voerde verschillende argumenten aan tegen de vastgestelde waarde, waaronder het ontbreken van inzichtelijkheid van de gehanteerde indexeringspercentages en de waardering van de garage. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier had onderbouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.