Beoordeling door de rechtbank
7. In de tussenuitspraak staat vermeld dat eiser eigenaar is van het perceel [adres 2] , dat tegenover het perceel [adres 1] ligt. De rechtbank stelt vast dat het adres van eiser niet klopt: eiser is eigenaar van het bedrijfspand op het perceel [adres 3] . De rechtbank is bij de beoordeling uitgegaan van het juiste adres, maar abusievelijk is een verkeerd huisnummer in de tussenuitspraak terecht gekomen. Dat is nu hersteld.
8. Voor het overige blijft de rechtbank bij wat zij in de tussenuitspraak overwogen en beslist heeft.
Beroepsgrond afmetingen parkeerplaatsen ingetrokken
9. Op de eerste zitting is afgesproken dat vergunninghouder eiser een duidelijkere tekening met afmetingen van de parkeerplaatsen zou toesturen. Dat is gebeurd en na bestudering daarvan heeft eiser de rechtbank schriftelijk laten weten dat hij de beroepsgrond over de afmetingen van de parkeerplaatsen intrekt.
Beoordeling of gebrek is hersteld
10. Omdat in de tussenuitspraak een gebrek is geconstateerd, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eerst of het college met de aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld. De vraag is of het college met de aanvullende motivering gevolgd kan worden in het standpunt dat de zelfstandige kantoorfunctie niet in strijd is met de PRV. Daarmee hangt ook samen de discussie tussen partijen of het bouwplan voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking.
Zelfstandige kantoorfunctie is in overeenstemming met de PRV
11. Artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PRV bepaalt dat een ruimtelijk besluit geen bestemmingen en regels bevat die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het betrekking heeft op zelfstandige kantoren met een lokaal vestigingsgebied, oftewel zelfstandige kantoren waarvan de activiteiten in hoofdzaak een aan de gemeente gebonden karakter hebben of gebonden zijn aan één specifieke locatie, voor zover deze niet gevestigd kunnen worden in gerealiseerde gebouwen of binnen plancapaciteit op basis van het vigerende planologische regime.
12. In het vijfde lid van artikel 4.3 van de PRV staat dat de toelichting op een ruimtelijk besluit een ruimtelijke onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
13. In de tussenuitspraak is al vastgesteld dat in de ruimtelijke onderbouwing of het bestreden besluit geen aandacht is besteed aan de vraag waarom een zelfstandig kantoor gelet op het bepaalde in de PRV ter plaatste is toegestaan, waardoor niet voldaan is aan lid vijf van artikel 4.3 van de PRV. Verder is in de tussenuitspraak geoordeeld dat de op zitting gegeven toelichting van het college dat de zelfstandige kantoorruimte mogelijk is op grond van het bepaalde in artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, van de PRV over transformatie, onvoldoende is.
14. In de aanvullende motivering stelt het college dat sprake is van de uitzonderingssituatie uit artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PRV. Daartoe zet het college uiteen dat de activiteiten van de huurder [belanghebbende] in hoofdzaak zijn gericht op [vestigingsplaats] en daardoor kunnen worden aangemerkt als een zelfstandig kantoor met een lokaal vestigingsgebied. Volgens het college zijn er voor [belanghebbende] geen vestigingsmogelijkheden in al gerealiseerde gebouwen of binnen plancapaciteit op basis van het geldende planologische regime. Tot slot motiveert het college dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
15. In de toelichting bij artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PRV staat het volgende staat:
Bij een kantoor met een lokaal vestigingsgebied kan gedacht worden aan stadskantoren, lokaal gebonden makelaarskantoren en haven- en veilinggebonden kantoren. Nieuwvestiging van een kantoor is enkel toegestaan indien er geen vestigingsmogelijkheden zijn in gerealiseerde kantoren en er geen bestaande, geschikte plancapaciteit is in de gemeente. In het geval dat er vestigingsmogelijkheid is in bestaande gebouwen, hoeft bij eventuele herbestemming geen rekening gehouden te worden met een maximaal bruto vloeroppervlakte van 1.500 m2 zoals genoemd onder c. De voorwaarden gesteld in dit lid nemen niet weg dat conform het Besluit ruimtelijke ordening de zogenaamde “duurzame verstedelijkingsladder” moeten worden toegepast.
16. Eiser betwist dat het om een bedrijf met een lokaal vestigingsgebied gaat. Een accountantskantoor kan, anders dan stadskantoren, makelaarskantoren en haven- en veilinggebonden kantoren, ook buiten het vestigingsgebied opereren. Voor [belanghebbende] bestaat geen noodzaak om in [vestigingsplaats] gevestigd te zijn. Dat het merendeel van het personeel en de cliënten afkomstig zijn uit [vestigingsplaats] en dat het bedrijf een maatschappelijke binding met [vestigingsplaats] heeft, vindt eiser onvoldoende.
17. De rechtbank overweegt dat het standpunt van eiser erop neer komt dat objectief beoordeeld moet worden of een bedrijf gelet op aard van de activiteiten aangemerkt kan worden als bedrijf met een lokaal vestigingsgebied. Het college en de raad vinden dit een te enge interpretatie en menen dat een ruimere uitleg mogelijk is in die zin dat ook bedrijven die feitelijk activiteiten verrichten die in hoofdzaak een aan een gemeente gebonden karakter hebben daaronder kunnen vallen. De rechtbank is van oordeel dat het college en de raad met deze uitleg binnen hun beleidsruimte zijn gebleven en in redelijkheid hebben kunnen stellen dat [belanghebbende] een kantoor met een lokaal vestigingsgebied is. Zij hebben bij de beoordeling mogen betrekken dat [belanghebbende] al 75 jaar in [vestigingsplaats] is gevestigd en daarmee volledig in [vestigingsplaats] is geworteld. Dat blijkt ook uit de klandizie: het cliëntenbestand bestaat tussen de 60 en 70% uit bedrijven en particulieren uit of rondom [vestigingsplaats] en meer dan 50% van de bedrijven die op het bedrijventerrein [locatie] zijn gevestigd zijn klant bij [belanghebbende] . Op de zitting heeft Den Outen van [belanghebbende] het belang om in [vestigingsplaats] gevestigd te zijn toegelicht. Het opgebouwde Ouderwaterse netwerk is cruciaal om klanten binnen te halen, omdat vertrouwen in het accountantsvak belangrijk is. Verder is het zo dat veel werknemers van [belanghebbende] in [vestigingsplaats] wonen en veelal op de fiets naar het werk komen. Avant huurt één van de bedrijfshallen op de begane grond voor het opladen en stallen van (elektrische) fietsen.
18. Omdat een nieuw zelfstandig kantoor op grond van de PRV verder alleen is toegestaan als er geen vestigingsmogelijkheden zijn in gerealiseerde kantoren en geen bestaande plancapaciteit beschikbaar is, moet de vraag beantwoord worden of [belanghebbende] gevestigd kan worden in al gerealiseerde gebouwen of binnen bestaande plancapaciteit. Hierbij rijst de vraag wat het toetsingsmoment daar voor is. Partijen hebben hierover verschillende standpunten ingenomen. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel moet worden uitgegaan van de datum van het bestreden besluit, dus 12 november 2020, zoals het college ook heeft gedaan. Daarnaast zal bekeken moeten worden of de situatie ten tijde van het nemen van het herstelbesluit met de aanvullende motivering – 17 mei 2022 – anders was.
19. Het college en vergunninghouder stellen dat er geen andere vestigingsmogelijkheden in al gerealiseerde kantoren zijn, terwijl eiser meent dat die er wel zijn. Eiser noemt verschillende locaties: [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] .
20. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] gevestigd was aan de [adres 4] . Uit de stukken volgt dat [belanghebbende] een kantoor met een oppervlakte van ongeveer 950 m² nodig heeft. Het pand aan de [adres 4] was met een oppervlakte van 814 m² te klein. Om die reden huurde [belanghebbende] sinds 2014 al een extra locatie met een oppervlakte van 120 m² aan de [adres 9] . [belanghebbende] heeft de huur van het pand aan de [adres 4] opgezegd toen duidelijk werd dat er een kantoorgebouw zou komen waarin het hele bedrijf op één locatie gevestigd kon worden. [belanghebbende] heeft toen tijdelijk een kantoorlocatie aan de [adres 5] gehuurd.
21. De rechtbank is van oordeel dat het college bij de beoordeling heeft mogen betrekken dat [belanghebbende] in één kantoor gevestigd wil worden. Op de zitting heeft [belanghebbende] deze wens toegelicht. Onbetwist is dat [belanghebbende] een kantoorruimte nodig heeft met een oppervlakte van 950 m². De locatie aan de [adres 5] was te klein en daarom ongeschikt.
22. Eiser voert in de zienswijze aan dat het voor [belanghebbende] niet noodzakelijk was om de huur van het pand [adres 4] op te zeggen en te verhuizen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet relevant. Het gaat erom of deze locatie op 12 november 2020 geschikt en beschikbaar was. Uit overweging 20 volgt dat ook deze locatie te klein is. Verder blijkt uit de stukken dat voor dit pand op 15 juni 2019 een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend voor een wijziging van het gebruik van kantoor naar bedrijf en dat het pand sinds 12 november 2020 wordt verhuurd aan een ander bedrijf.
23. Eiser wijst ook op de locatie aan de [adres 6] . De rechtbank oordeelt dat [belanghebbende] ook niet in dit kantoor gevestigd kon worden. Van belang hierbij is dat dit (monumentale) pand een oppervlakte heeft van 915 m² en op 12 november 2020 deels werd verhuurd. Om die reden was het pand niet geschikt. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat voor dit pand op 16 december 2021 een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van 15 appartementen.
24. Over de locatie van het [gebouw] aan de [adres 8] , overweegt de rechtbank dat dit [gebouw] een maatschappelijke bestemming heeft. [belanghebbende] kon zich daar dus niet zomaar vestigen. Bovendien stond het pand op 12 november 2020 niet te huur of te koop. Dat de mogelijkheid wordt onderzocht om het [gebouw] te gaan gebruiken voor woonzorgactiviteiten, zoals eiser naar voren heeft gebracht, is geen reden om te oordelen dat het [gebouw] een vestigingsmogelijkheid voor [belanghebbende] was.
25. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat er voor [belanghebbende] geen vestigingsmogelijkheden in gerealiseerde kantoren waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd dat geen kantoorgebouwen met voldoende oppervlakte beschikbaar waren.
26. Op de zitting heeft het college toegelicht dat ook gekeken is naar geschikte plancapaciteit, maar dat die er niet is. De hiervoor genoemde locaties zijn de enige locaties met enige omvang. Verder is toegelicht dat er locaties zijn waarop een dubbelbestemming voor kantoren rust, maar dat dit kleinschalige locaties zijn die daarom niet geschikt zijn voor [belanghebbende] . De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het standpunt van het college dat geen locaties beschikbaar zijn binnen bestaande plancapaciteit. Eiser heeft hier ook niets tegen ingebracht.
Ladder duurzame verstedelijking
27. In de toelichting bij de PRV staat dat de voorwaarden uit artikel 4.3, tweede lid, niet wegnemen dat de ladder duurzame verstedelijking moet worden toegepast. In de aanvullende motivering is het college hierop ingegaan. Volgens het college voldoet de ontwikkeling aan de ladder duurzame verstedelijking, omdat de locatie van het bedrijfsgebouw binnen bestaand stedelijk gebied ligt, behoefte bestaat aan bedrijfs- en kantoorruimte en de overschrijding van het maximale ruimtebeslag relatief gering is.
28. Eiser vindt de motivering van het college ontoereikend, omdat de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling niet objectief, aan de hand van actuele, concrete en cijfermatige gegevens is onderbouwd, terwijl dat volgens rechtspraak wel is vereist.
29. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zodat getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.Op grond van vaste rechtspraak geldt dat in de toelichting op het bestemmingsplan, afhankelijk van de aard van de stedelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, op objectieve wijze, aan de hand van de in de beschrijving vermelde voldoende actuele concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens, de behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven.Ook dient in deze beschrijving tot uitdrukking te komen dat deze behoefte is afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij ook de planologische capaciteit een factor van belang kan zijn.
Deze rechtspraak is ook van toepassing op een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo is verleend, zoals hier aan de orde.
30. Het college heeft uiteengezet dat binnen de gemeente [woonplaats] behoefte bestaat aan bedrijfs- en kantoorfuncties. Voor beide functies is meer vraag dan aanbod en het beperkte aanbod dat er is sluit niet aan op de vraag. Ook voorziet de bestaande plancapaciteit niet in de bestaande vraag. Dit blijkt volgens het college ook uit het aantal inschrijving voor de uitbreiding van het bedrijventerrein [locatie] . De kantoorruimte is gebouwd, zodat [belanghebbende] zich daar kon vestigen. [belanghebbende] heeft zich vervolgens ook daadwerkelijk gevestigd in het kantoorgebouw. De rechtbank is van oordeel dat het college de behoefte aan het bouwplan voldoende heeft onderbouwd. Bij de beoordeling van de behoefte heeft het college rekening gehouden met het bestaande aanbod en de bestaande plancapaciteit. Dit moest ook worden betrokken bij de vraag of de ontwikkeling in overeenstemming is met de PRV. Omdat het om een relatief kleinschalige ontwikkeling gaat en gelet op de aard van de ontwikkeling, is naar het oordeel van de rechtbank geen cijfermatige onderbouwing van de behoefte van de ontwikkeling nodig. Uit de rechtspraak leidt de rechtbank niet af dat voor alle stedelijke ontwikkelingen een cijfermatige onderbouwing is vereist.
31. Eiser stelt dat de behoefte van de uitbreiding van het bedrijventerrein [locatie] ook bij de afweging over de ladder duurzame verstedelijking betrokken had moeten worden. De rechtbank volgt eiser hier niet in, omdat deze mogelijke ontwikkeling nog geen concrete ontwikkeling is waarmee rekening gehouden had moeten worden bij de vraag naar de behoefte en het bestaande aanbod. Voor deze ontwikkeling zal een bestemmingsplanprocedure doorlopen worden én in het kader van dat bestemmingsplan zal voor het bedrijventerrein zelf voldaan moeten worden aan de ladder duurzame verstedelijking.
Gebrek is hersteld, beoordeling overige beroepsgronden
32. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek is hersteld. Het bouwplan is niet in strijd met de PRV. Hierna zal de rechtbank de beroepsgronden over de parkeerproblematiek, het voorschrift over het inpandig parkeren, de aanvaardbaarheid van de kantoorfunctie op het bedrijventerrein en de bouwmassa bespreken. Als deze beroepsgronden niet slagen, dan kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
Voorgenomen gebruik van kantoor zonder baliefunctie
33. Eiser voert aan dat op de verdieping een kantoor is gevestigd met een baliefunctie, terwijl bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een kantoor zonder baliefunctie. Daarbij wijst hij op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
34. Op grond van deze rechtspraak dient bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht.
35. Bij de beoordeling van het bouwplan is uitgegaan van het voorgenomen gebruik op de eerste verdieping als kantoor zonder baliefunctie. De rechtbank ziet geen enkele reden om aan te nemen dat dat onjuist is geweest. Of het huidige gebruik van [belanghebbende] daarmee in overeenstemming is, kan in een handhavingsprocedure aan de orde gesteld worden. Eiser heeft overigens laten weten dat een handhavingsverzoek zal worden ingediend tegen het gebruik van [belanghebbende] in afwijking van de omgevingsvergunning.
36. Eiser stelt dat de parkeerbehoefte onjuist is berekend. Hij vreest voor verergering van de al bestaande parkeerproblematiek op het bedrijventerrein.
37. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op het parkeren. Op grond van het bestemmingsplan moet op eigen terrein in de parkeerbehoefte worden voorzien, maar daarvan is afgeweken omdat dat niet mogelijk is. De ruimtelijke onderbouwing beschrijft dat het bekend is dat op bedrijventerrein [locatie] sprake is van een hoge parkeerdruk. Omdat een nieuwe ontwikkeling een bestaand parkeerprobleem niet hoeft op te lossen, is daar in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening mee gehouden.
38. Eiser betoogt dat de raad bij het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het bestaande parkeertekort. Een bestaand tekort aan parkeerplaatsen is één van de planologische aspecten die de raad bij de besluitvorming moet betrekken.
39. De rechtbank ziet dit anders. Zij is van oordeel dat uit de rechtspraak niet kan worden afgeleid dat de raad verplicht is een bestaand tekort aan parkeerplaatsen bij de beoordeling te betrekken. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 2 januari 2019.Uit deze uitspraak volgt dat de gemeenteraad bij de beoordeling of hij een verklaring van geen bedenkingen wil afgeven voor een project een bestaand tekort aan parkeerplaatsen
magbetrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk dat de raad in dit geval bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid alleen rekening heeft gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
40. Verder kan eiser zich niet verenigen met de gehanteerde parkeernormen. Hij betoogt dat voor de kantoorfunctie ten onrechte de minimale parkeernorm is toegepast en dat voor bedrijfshallen ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden.
41. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gekeken naar het bruto vloeroppervlakte en de functie van het gebouw. In de ruimtelijke onderbouwing is verder rekening gehouden met de voorwaarde dat de gebruikers van de bedrijfshallen op de begane grond enkel inpandig mogen parkeren en dat het kantoor op de verdieping geen baliefunctie mag hebben. Voor de parkeerbehoefte van de kantoorfunctie is uitgegaan van 980 m² en de CROW-norm van 2,3 parkeerplaatsen per 100 m². Het gaat om de categorie weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom, kantoor zonder baliefunctie. De CROW geeft voor deze categorie een minimum norm van 2,3 en maximum van 2,8 aan. De minimale norm is gebaseerd op het basisniveau van bereikbaarheid.
42. Onder verwijzing naar overweging 35, overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling terecht is uitgegaan van de norm die hoort bij een kantoor zonder baliefunctie.
43. Eiser vindt het gelet op het aantal werknemers onterecht dat van de minimale norm wordt uitgegaan. De rechtbank overweegt dat het aan het college is om te motiveren waarom is aangesloten bij de minimumnorm. Zoals het college terecht heeft gesteld is niet uitgegaan van het aantal medewerkers, maar van het bruto vloeroppervlakte van de kantoorruimte. Dit is de systematiek van de CROW-parkeernormen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat gekozen is voor de lagere norm, omdat het om een [vestigingsplaats] bedrijf gaat, waarbij medewerkers overwegend op de fiets komen. Gelet hierop vindt de rechtbank het redelijk dat het college voor de kantoorfunctie de minimumnorm van 2,3 heeft gehanteerd. Dit komt neer op 23 parkeerplaatsen voor de kantoorfunctie.
44. Voor de bedrijfshallen is in de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van de categorie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods/opslag). Eiser brengt hier tegenin dat de beperking van het gebruik voor opslag niet is vastgelegd in de voorschriften bij de omgevingsvergunning. Voor de bedrijfshallen had daarom uitgegaan moeten worden van de maximale mogelijkheden. Volgens eiser is het gebouw aan te merken als bedrijfsverzamelgebouw, waarbij een parkeernorm hoort van minimaal 1,7 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen per 100 m². De rechtbank is van oordeel dat het college niet van de maximale planologische mogelijkheden heeft hoeven uitgaan. Het gaat om een omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Uit de stukken waaronder de aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het bouwplan op de begane grond bestaat uit bedrijfshallen die worden uitgevoerd als garageboxen met de functie opslag. Dat is wat het college vergund heeft. Bij de beoordeling van de parkeerbehoefte van de bedrijfshallen heeft het college daarom uit kunnen gaan van de categorie bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods/opslag). Daarbij hoort een norm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte. De bruto vloeroppervlakte van de bedrijfshallen bedraagt 495 m². Dat komt neer op afgerond 4 parkeerplaatsen. De rechtbank is van oordeel dat de parkeerbehoefte voor de bedrijfshallen op juiste wijze is berekend.
Voorschrift over het inpandig parkeren
45. Aan de omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat gebruikers van de bedrijfsruimte op de begane grond alleen inpandig mogen parkeren. Eiser is van mening dat dit voorschrift niet uitvoerbaar en niet handhaafbaar is.
46. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet op voorhand van uitgegaan kan worden dat de gebruikers van de bedrijfshallen het voorschrift niet zullen naleven.
47. De rechtbank oordeelt dat het voorschrift in ieder geval uitvoerbaar is, omdat in de bedrijfshallen geparkeerd kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het voorschrift niet te handhaven is. Hierbij betrekt zij dat het voorschrift volgens het college, hoewel dat niet eenvoudig zal zijn, handhaafbaar is en dat vergunninghouder aangesproken kan worden als blijkt dat niet aan het voorschrift wordt voldaan. Vergunninghouder heeft op de zitting verklaard dat het inpandig parkeren in de huurovereenkomst voor de bedrijfshallen is gewaarborgd.
Kantoorfunctie op bedrijventerrein en bouwmassa
48. Eiser stelt zich op het standpunt dat een kantoor niet passend is op een bedrijventerrein. Hij vreest dat in het kantoor aanzienlijke overlast te verwachten valt, omdat op het bedrijventerrein bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 zijn toegestaan en in de directe omgeving van het gebouw bedrijven tot en met milieucategorie 3.2. Als gevolg daarvan zullen de gebruiksmogelijkheden van zijn pand worden belemmerd. Daarnaast wijst eiser erop dat een kantoor, ook als is het geen geluidgevoelig object, toch een zekere mate van bescherming geniet.
49. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de omliggende bedrijven zich aan de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer moeten houden, zodat niet aannemelijk is dat sprake zal zijn van aanzienlijk geluidoverlast in het kantoor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis hiervan het standpunt kunnen innemen dat aannemelijk is dat ter plaatse van de kantoorfunctie geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder en dat geen bijzondere bescherming nodig is. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat de kantoorfunctie geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor het pand van eiser. De kantoorfunctie heeft niet tot gevolg dat voor het pand van eiser andere geluidnormen gaan gelden, dus in zoverre valt geen belemmering te verwachten. Eiser heeft nog aangevoerd dat geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd, maar daartoe bestond ook geen verplichting.
50. Eiser betoogt dat de bouwmogelijkheden op het vrij kleine perceel ten onrechte maximaal zijn benut. Het gevolg hiervan is dat de parkeervraag deels op de openbare weg wordt afgewenteld.
51. Uit de stukken blijkt dat het bouwplan op verschillende punten niet voldoet aan het geldende bestemmingsplan. Zo is het bouwplan niet gesitueerd in het bouwvlak, wordt het bebouwingspercentage van 80% overschreden, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan twee meter en is de afstand tot de naar de weg gekeerde grens minder dan vijf meter. Op deze punten is van het bestemmingplan afgeweken. In de ruimtelijke onderbouwing staat gemotiveerd waarom het ruimtelijk acceptabel wordt gevonden dat nagenoeg het gehele bouwperceel wordt volgebouwd. Daarbij is onder meer betrokken dat het een bijzondere bouwplan is met overkragend bouwdeel, dat de onderdoorgang en 50% van maaiveld vrijgehouden is van bebouwing. Het college heeft verder nog toegelicht dat de afwijkingen van het bestemmingsplan geen onaanvaardbare inbreuk maakt op de belangen van de omgeving. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd, geen grond om te oordelen dat het bouwplan qua omvang en situering op het perceel ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Dat voor dit bouwplan extra parkeerplaatsen op de openbare weg zijn gerealiseerd, maakt niet dat het bouwplan daarom niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Het college heeft nog opgemerkt dat die parkeerplaatsen openbaar zijn en dus door iedereen gebruikt mogen worden.
52. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld en de overige beroepsgronden niet slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat gebruik mag worden gemaakt van de omgevingsvergunning.
Griffierecht en proceskosten
53. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
54. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus). De waarde per punt bedraagt € 759,- en de wegingsfactor is 1, waardoor € 1.897,50 wordt toegekend.