ECLI:NL:RBMNE:2022:4690

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
16-801001-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen in het kader van strafrechtelijk onderzoek Montana I

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis gewezen in de strafzaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak is voortgekomen uit het strafrechtelijk onderzoek met de naam Montana I, dat zich richtte op witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld en onroerend goed. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, de rechtbank bevoegd was en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Tijdens de zittingen zijn procesafspraken gemaakt, maar de rechtbank heeft deze niet gevolgd omdat de voorgestelde strafeisen niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door vijf woningen te verwerven met geld dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten en de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de witwasconstructie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen woningen en vorderingen, en heeft de strafeisen van de officier van justitie in overweging genomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidde tot een andere straf dan verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-801001-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] B.V.,
(statutair) gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 juni 2020 (regiezitting), 13 april 2022, 12 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van hetgeen de gemachtigde raadsman, mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De inhoudelijke behandeling vond gelijktijdig, maar niet gevoegd, plaats met de behandeling van de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16-800219-12), [medeverdachte 2] (16-801003-15), [medeverdachte 3] (16-801003-14) en [medeverdachte 4] (16-801002-14). Zij worden in dit vonnis verder aangeduid als respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De twee laatstgenoemde medeverdachten werden eveneens vertegenwoordigd door hun gemachtigde raadsman, mr. N. van der Laan. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden bijgestaan door hun (gemachtigde) raadsman, mr. C. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
Alle voornoemde strafzaken komen voort uit het strafrechtelijk onderzoek met onderzoeksnaam Montana I dat zich richtte op witwassen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair:in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van EUR 6.820,-- en/of vijf woningen;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als schuldwitwassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.PROCESVERLOOP

Procesafspraken
Op 12 oktober 2022 heeft de rechtbank, kort na aanvang van de zitting waarop de zaak tegen alle verdachten inhoudelijk behandeld zou worden, van het Openbaar Ministerie en de verdediging, mr. C. Flokstra en mr. N. van der Laan, procesafspraken ontvangen. De inhoud van deze procesafspraken had betrekking op de bewezenverklaring en de daarvoor benodigde bewijsmiddelen, de strafeisen en de daarmee samenhangende beslissingen omtrent het beslag. Onderdeel van de procesafspraken was verder dat de verdediging bij een uitkomst conform de procesafspraken zou afzien van verdere bewijs- en strafmaatverweren. Uit de nadere toelichting ter zitting werd ook duidelijk dat zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie bij een uitkomst conform de procesafspraken voornemens waren geen hoger beroep in te stellen.
Concreet houden de procesafspraken het volgende in:
  • Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (witwassen) ten aanzien van alle vijf verdachten, met uitzondering van het bedrag van € 6.820 bij verdachte [verdachte] ;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] : een taakstraf voor de duur van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte contact op zal nemen met de reclassering over de uitvoering van zijn taakstraf, en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen. De inbeslaggenomen woning zal worden teruggegeven;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] : een taakstraf voor de duur van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen, gelden en het merendeel van de horloges. Enkele sieraden en de levensverzekering zullen worden teruggegeven;
  • De strafeisen ten aanzien van de drie rechtspersonen ( [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ): oplegging van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen panden (met uitzondering van één pand) en vorderingen. De huurpenningen zullen worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is indachtig het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 [1] tot het oordeel gekomen dat de afgesproken straf(eisen), uitgaande van een bewezenverklaring zoals opgenomen in de procesafspraken, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de feiten.
De rechtbank is daarmee op voorhand niet meegegaan in de voorgestelde afdoening van de strafzaken. Dit betekende dat de inhoudelijke behandeling werd ‘hervat’ in de stand zoals die was zonder dat de procesafspraken waren gemaakt.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen voor zover het gaat om het witwassen van de vijf woningen. Ten aanzien van het tenlastegelegde geldbedrag van € 6.820 verzoekt de officier van justitie partiële vrijspraak. De officier van justitie stelt dat verdachte is opgericht voor en gebruikt als vehikel om de door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] witgewassen geldbedragen om te zetten in onroerend goed.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair aangesloten bij het standpunt van de verdediging in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de herkomst van de contante geldbedragen die zijn gestort op de bankrekeningen van [medeverdachte 4] en via [medeverdachte 4] deels terecht zijn gekomen bij verdachte. Indien die gestorte contante geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn, is de hypotheekverstrekking door [medeverdachte 4] dat ook niet en is het geld dat bij [verdachte] terecht is gekomen derhalve ook niet van misdrijf afkomstig. In dat geval dient vrijspraak te volgen. Vrijspraak dient in de ogen van de verdediging in ieder geval te volgen voor het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 6.820, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat, ook al is de herkomst van de contante geldbedragen van misdrijf afkomstig, verdachte alsnog dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte daarvan wist of dat redelijkerwijs had moeten vermoeden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat partiële vrijspraak dient te volgen voor het in de tenlastelegging opgenomen bedrag van € 6.820, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De rechtbank spreekt verdachte voor dat bedrag vrij.
Bewezenverklaring
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval voldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van een vermoeden van witwassen van de in de tenlastelegging genoemde woningen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] over de herkomst van de gelden niet aannemelijk is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de gelden (en daarmee gekochte woningen) uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Redengevende feiten en omstandigheden [2]
[medeverdachte 1] (medeverdachte) heeft op 15 februari 2008 [medeverdachte 4] opgericht, welke trust is gevestigd in Liechtenstein op het adres van de trustmaatschappij: [trustmaatschappij] , hierna: [trustmaatschappij] . [medeverdachte 1] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 4] en instructiebevoegd. [3] Op 9 juni 2008 heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] opgericht, die eveneens is gevestigd op het adres van de [trustmaatschappij] in Liechtenstein. [medeverdachte 2] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 3] en instructiebevoegd. [4] [medeverdachte 1] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 3] . [5] Het initiatief tot het oprichten van [medeverdachte 3] kwam van [medeverdachte 1] . [6] Hij heeft ook het grootste deel van het kapitaal ingebracht in [medeverdachte 3] . [7]
Op de verschillende bankrekeningen van deze trusts bij de Liechtensteinse VP-bank zijn in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 grote, contante geldbedragen gestort. Daartoe zijn deze contante geldbedragen door [medeverdachte 1] en (met name) door [medeverdachte 2] naar de [trustmaatschappij] in Liechtenstein gebracht. [8] [medeverdachte 2] gaf telkens aan op welke rekening het geld gestort moest worden. [9] In totaal gaat het om contante stortingen van € 2.105.000, CHF 15.000 en USD 377.840 op de bankrekeningen van [medeverdachte 4] . Bij de stortingen in euro’s is gebruik gemaakt van minimaal 3.190 biljetten van € 500. [10] Voor [medeverdachte 3] gaat het om contante stortingen van in totaal € 420.000 en USD 10.000. [11] Deze bedragen waren, met uitzondering van € 50.000, afkomstig van [medeverdachte 1] . [12]
In juni 2008 is de Nederlandse B.V. ‘ [verdachte] ’, vestigingsplaats [vestigingsplaats] , opgericht door [getuige 1] , de niet-erkende dochter van [medeverdachte 1] . [getuige 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte] . [13] Zij heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 1] met het idee kwam om iets met onroerend goed te doen. De oprichting van de BV was een uitkomst daarvan. De naam [verdachte] is bedacht door [medeverdachte 1] . [getuige 1] vertrouwde volledig op de kennis en ervaring van haar vader. De activiteiten van [verdachte] begonnen met het beheer voor [medeverdachte 4] . De contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] liepen, op één keer na, via [medeverdachte 1] . [14] [verdachte] heeft in de jaren 2009 en 2010 vijf panden – [adres] in [woonplaats] , [15] [adres] in [woonplaats] [16] en [adres] , [17] [adres] [18] en [adres] in [woonplaats] [19] – aangekocht. De aankoopsom van deze panden is gefinancierd met een hypothecaire lening van [medeverdachte 4] . [20] [verdachte] betaalde echter geen hypotheekrente aan [medeverdachte 4] . [21] [medeverdachte 4] verstrekt op 10 mei 2010 een geldlening aan [verdachte] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . De hypothecaire zekerheid verkrijgt zij echter pas in maart 2011. [22] Veel door [verdachte] aangekochte panden zijn aangedragen door [medeverdachte 1] , net als de huurders van de panden. [23] De huurders van de panden waren gedeeltelijk familieleden. [24] Dat [medeverdachte 1] betrokken was bij de bedrijfsvoering van [verdachte] blijkt eveneens uit emailcorrespondentie tussen de boekhouder en [getuige 1] waarin wordt gesproken over een afspraak met [medeverdachte 1] voor het afstemmen van de jaarrekening van [verdachte] . [25]
[medeverdachte 4] heeft in mei 2009 ook een hypothecaire lening verstrekt aan [getuige 1] (in privé) in het kader van een boedelscheiding tussen haar en haar partner, waarmee de eerdere (gezamenlijke) hypothecaire lening van Fortis Hypotheek Bank N.V. voor de koop van de woning aan de [adres] in [woonplaats] is afgelost. [26]
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode sinds augustus 2009 geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten heeft gehad en ook geen onderneming heeft gedreven. In 2008 heeft hij een uitkering genoten van € 9.824 en in 2009 is er een loon uit dienstbetrekking geregistreerd van € 3.459. [27] [medeverdachte 2] heeft in de jaren van 2008 tot en met 2014 in totaal € 127.645 aan salaris ontvangen. Naast een klein bedrag aan ontvangen rente (€ 454) zijn er geen verdere inkomensgegevens van hem bekend bij de Belastingdienst. [28] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ongeveer € 50.000 aan spaargeld had. [29]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een bedrag van zo’n 3 miljoen euro totaal had. Rond de jaren 2001/2002 is hij naar Amerika vertrokken, waar hij het overgrote deel van de tijd verbleef. [30]
Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader witwassen (zes-stappenplan)
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval contante geldbedragen en woningen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en de woningen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het legale inkomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de tenlastegelegde periode geen verklaring biedt voor de geldbedragen die contant door beiden zijn gestort op de bankrekeningen van de trusts in Liechtenstein. Het voorhanden hebben van dusdanig grote contante geldbedragen die niet in verhouding staan tot de legale inkomsten, en het fysiek vervoeren daarvan (wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt) – zonder een noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep – zijn door de FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieën. [31] Daarbij komt dat gebruik is gemaakt van buitenlandse rechtspersonen (meer specifiek: Liechtensteinse trusts), die bij uitstek geschikt zijn om de uiteindelijk gerechtigde en het financiële ‘papieren’ spoor (
money trail) van een bepaald vermogen te verhullen voor de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. Verder blijkt uit de genoemde feiten en omstandigheden dat de contante geldbedragen werden geïnvesteerd via ofwel de aankoop ofwel de financiering van onroerend goed, waarbij ogenschijnlijk onafhankelijke partijen waren betrokken. De rechtbank acht op basis van al het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachten worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Afgelegde verklaringen
[medeverdachte 1] heeft op 20 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Op 22 april 2021 heeft hij een verklaring afgelegd als getuige in de zaken van de medeverdachten bij de rechter-commissaris van de rechtbank.
Uit die verklaringen van [medeverdachte 1] volgt dat hij in de jaren ’80 en ’90 verschillende ondernemingen heeft gehad, waarmee hij legale gelden heeft verdiend. Hij noemt de bedrijven ‘ [bedrijf 1] BV’ (een reisbureau), [bedrijf 2] (een handelsmaatschappij) en [bedrijf 3] BV (verhuur van onroerend goed). Daarnaast heeft hij verklaard dat hij legaal inkomen heeft gegeneerd met de verkoop van verschillende panden en grond in Suriname. Alle inkomsten die hij met voornoemde bronnen heeft verdiend, heeft hij contant in guldens opgenomen van de aan die ondernemingen toebehorende bankrekeningen. Deze contante guldens heeft hij vervolgens in verhuisdozen bewaard. Deze verhuisdozen stonden bij verschillende mensen opgeslagen. Het zou gaan om zo’n 6 à 7 miljoen gulden. [medeverdachte 1] heeft deze guldens in porties gewisseld bij DNB naar euro’s. De euro’s werden daarna weer in de verhuisdozen gestopt en zijn uiteindelijk naar Liechtenstein gebracht, waarna ze op de rekening van de trust werden gestort.
Beoordeling van de verklaringen
De rechtbank heeft in het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1] gewezen op 17 november 2022 door deze rechtbank, bovengenoemde verklaring beoordeeld als onvoldoende concreet, niet verifieerbaar, en hoogst onwaarschijnlijk.
Handelingen [verdachte]
Met de tot haar ter beschikking staande gelden, die zoals hiervoor is vastgesteld dus geen legale herkomst hebben, heeft [medeverdachte 4] onder meer financiering verstrekt ten behoeve van de aankoop van vijf panden: [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] door verdachte. Het pand aan de [straat] werd gehuurd door [medeverdachte 2] en zijn echtgenote en gebruikt als bedrijfspand. De woning aan de [adres] te [woonplaats] werd aangekocht ten behoeve van en gehuurd door een andere zoon van [medeverdachte 1] . Voor alle panden gold dat [verdachte] geen hypotheekrente betaalde aan [medeverdachte 4] . De rechtbank beschouwt deze gang van zaken als een wezenlijk onderdeel van de witwasconstructie die medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gecreëerd, om de
paper trailnaar zijn eigen vermogen zo lastig mogelijk te maken. Daarmee heeft verdachte de werkelijke aard en/of de herkomst van de woningen verborgen en/of verhuld en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt.
Daderschap verdachte
Bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, dient ook te worden bepaald of de gedragingen, de aankoop van de woningen, kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] BV.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad [32] zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is een besloten vennootschap en volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van verdachte uit “het verkrijgen, vervreemden en beheren en exploiteren van roerende zaken, onroerende zaken en vermogenswaarden van welke aard ook.” Gelet hierop passen de bewezenverklaarde gedragingen, inhoudende het aankoop van vijf woningen, in de normale bedrijfsvoering van verdachte. De aankoop van woningen is verdachte dienstig geweest, nu zij met het verhuren van deze woningen inkomsten genereerde. De activiteiten van [verdachte] werden formeel uitgevoerd door [getuige 1] , die als bestuurder van [verdachte] handelde namens en ten behoeve van [verdachte] .
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen gerechtvaardigd dat ook de gedragingen van [medeverdachte 1] aan [verdachte] kunnen worden toegerekend. De directeur-bestuurder van deze BV, [getuige 1] , heeft verklaard dat zij deze BV heeft opgericht naar aanleiding van een suggestie van hem. Hij heeft ook de naam voor de BV bedacht en voor een deel van de benodigde financiering voor de oprichting van de BV gezorgd. Verder blijkt uit zowel de verklaringen van [medeverdachte 1] als de verklaring van [getuige 1] dat er veel overleg tussen hen beiden plaatsvond, dat hij degene was die bepaalde woningen aan [verdachte] tipte en dat hij in de hoedanigheid van [medeverdachte 4] de financiering voor de aankoop van die woningen regelde. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] directe zeggenschap had over de handelingen van [verdachte] : zowel de start als de uitvoering van het handelen van [verdachte] was feitelijk in handen van [medeverdachte 1] .
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen verricht zijn in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit al het voorgaande in onderlinge samenhang en verband bezien volgt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde woningen van misdrijf afkomstig zijn. [medeverdachte 1] heeft immers zijn van misdrijf afkomstige geld in [medeverdachte 4] ondergebracht en met dit geld meerdere hypotheken verstrekt aan verdachte. Deze gedragingen waren enkel dienstig aan het oogmerk om de herkomst en werkelijke aard van zijn criminele vermogen te verhullen. Uit het dossier volgt bijvoorbeeld dat verdachte, zijnde onderdeel van de witwasconstructie, financieel verlies leed en de aan [medeverdachte 4] verschuldigde hypotheekrente schuldig bleef. Een situatie die in het normale maatschappelijke verkeer niet past. Verdachte heeft aldus opzet gehad op het verhullen en verbergen van de herkomst en werkelijke aard van de van misdrijf afkomstige geldbedragen, door die gelden te accepteren in de vorm van een hypothecaire lening en ze vervolgens om te zetten naar onroerend goed.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 1] heeft de van misdrijf afkomstige geldbedragen op de rekeningen van de aan hem toebehorende trust, [medeverdachte 4] , gestort/laten storten. Deze gelden zijn vervolgens gedeeltelijk besteed aan de aankoop van de vijf woningen door verdachte, doordat deze woningen gefinancierd werden met hypothecaire leningen van [medeverdachte 4] . De rechtbank is van oordeel dat zowel verdachte als de medeverdachten met hun handelingen een wezenlijke bijdrage in de witwasconstructie hebben geleverd. Het doel is steeds geweest om de herkomst en aard van de van misdrijf afkomstige geldbedragen te verhullen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die op structurele wijze zijn overgedragen en in het legale verkeer zijn gebracht en de hoeveelheid witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] , (telkens) tezamen en in verenging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders, van voorwerpen, te weten:
- van woningen, te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-16) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-21) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-24) en
- [adres] , [woonplaats] , (D27) en
- [adres] , [woonplaats] (D-32),
de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat deze woningen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf- of maatregel op te leggen (artikel 9a Sr). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de volgende goederen verbeurd worden verklaard:
- (1) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- (2) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- (3) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (appartement);
- (4) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (garage-schuur);
- (5) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- (6) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- (7) 1 STK Vordering ABN AMRO Bank 934,90 euro;
- (8) 1 STK Vordering ABN AMRO Bank 7,47 euro;
- (9) 1 STK Vordering ABN AMRO Bank;
- (10) 1 STK Vordering ING Bank 7.483,64 euro.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de inbeslaggenomen gelden op bankrekeningen geheel of grotendeels afkomstig zijn van legale huuropbrengsten. Daarmee komen die gelden niet in aanmerking voor verbeurdverklaring.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte maakte als vehikel onderdeel uit van een door medeverdachten opgezette doordachte en geraffineerde constructie met als doel het witwassen van grote contante geldbedragen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging witwassen van vijf woningen door zich als rechtspersoon beschikbaar te stellen voor het ontvangen van crimineel vermogen en dit vermogen via de aankoop en van woningen in het legale economisch verkeer te brengen.
Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit en ondermijning van de samenleving. De constructie is opgetuigd en in stand gehouden met het enkele doel om crimineel vermogen buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten te houden. Op die manier kan men ongestraft van crimineel vermogen profiteren. Door het criminele geld een schijnbaar legale herkomst te geven en in het economische verkeer te brengen ontstaat de situatie dat misdaad loont – één van de grootste drijfveren voor het plegen van strafbare feiten – én de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast wordt.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 oktober 2022. Verdachte heeft een blanco strafblad. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht op grond waarvan bij betrokkene de redelijke verwachting is gewekt dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat [medeverdachte 1] voor het eerst werd verhoord, te weten 22 april 2014. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 17 november 2022, de vervolging van verdachte ruim acht jaar in beslag heeft genomen. Daarmee is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes jaar.
De rechtbank houdt echter rekening met de navolgende bijzondere omstandigheden. De twee medeverdachten (natuurlijke personen) in het onderzoek hebben pas voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd in 2021 (naar aanleiding van de regiezitting in juni 2020). Verder is sprake geweest van een omvangrijk opsporingsonderzoek met onderzoek in het buitenland, een complexe zaak en heeft verdachte zijnde een rechtspersoon de zaken van de natuurlijke personen gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden rechtvaardigen dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdediging komt. De rechtbank stelt dat deel vast op twee jaren.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de vaststelling dat de redelijke termijn in deze zaak ruim is overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Nu de rechtbank slechts komt tot de oplegging van een bijkomende straf, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Strafoplegging
Rekening houdend met de aard en de ernst van het feit, ligt naar het oordeel van de rechtbank een forse geldboete in de rede. Gelet op het feit dat de rechtbank alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren en de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank het in dit geval passend om verdachte geen andere straf dan verbeurdverklaring op te leggen.
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (appartement);
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (garage-schuur);
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- Vordering ABN AMRO Bank 934,90 euro;
- Vordering ABN AMRO Bank 7,47 euro;
- Vordering ING Bank 7.483,64 euro;
- Huurpenningen [adres] te [woonplaats] .
- Huurpenningen [adres] te [woonplaats]
- Huurpenningen [adres] te [woonplaats]
verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezenverklaarde feit (deels) begaan. Daarnaast is een deel van deze voorwerpen (de gelden en de huurpenningen) geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het strafbare feit verkregen.

10.BESLAG

De rechtbank neemt geen beslissing over de inbeslaggenomen goederen die resteren na de verbeurdverklaring, nu hier conservatoir beslag op rust.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf / beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • (1) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
  • (2) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
  • (3) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (appartement);
  • (4) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] (garage-schuur);
  • (5) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
  • (6) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
  • (7) 1 STK Vordering ABN AMRO Bank 934,90 euro;
  • (8) 1 STK Vordering ABN AMRO Bank 7,47 euro;
  • De huurpenningen [adres] te [woonplaats] ;
  • De huurpenningen [adres] te [woonplaats] ;
  • De huurpenningen [adres] te [woonplaats] ;
  • (10) 1 STK Vordering ING Bank 7.483,64 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig (contant) geldbedrag van (in totaal ongeveer) EUR 6.820,--, althans van enig (contant) geldbedrag, (pv 891) en/of
- van (een) woning(en), te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-16) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-21) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-24) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D27) en/of
- [adres] , [woonplaats] (D-32),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420 ter Wetboek van Strafrecht
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig (contant) geldbedrag van (in totaal ongeveer) EUR 6.820,--, althans van enig (contant) geldbedrag, (pv 891) en/of
- van (een) woning(en), te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-16) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-21) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-24) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D27) en/of
- [adres] , [woonplaats] (D-32),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het einddossier (Montana, 261202862) en zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 december 2017, genummerd 1173, opgemaakt door het Combi-team van de Belastingdienst/FIOD, Dienst Landelijke Recherche, doorgenummerd 020001 tot en met 020173, en hoofdstuk 4 van het einddossier (040001 tot en met 040487), hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10 van het einddossier (100001 tot en met 100199). Ook wordt verwezen naar documenten, opgenomen in hoofdstuk 7 van het einddossier. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
3.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020026 tot en met 020028.
4.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020016 tot en met 020018.
5.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020018.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 3.
8.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020018 en 020028.
9.Een ambtsedige vertaling van het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 21 januari 2016, pagina’s 100164 en 100166.
10.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020030 tot en met 020032.
11.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020019 en 020021.
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 22 april 2021 van de rechter-commissaris.
13.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020057 tot en met 020060.
14.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090752 en 090754 tot en met 090757.
15.Geschriften, te weten D-085 tot en met D-087.
16.Geschriften, te weten D-067 tot en met D-068.
17.Geschriften, te weten D-098 tot en met D-100.
18.Geschriften, te weten D-074 tot en met D-076.
19.Geschriften, te weten D-070 tot en met D-072.
20.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020049 en 020059.
21.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020061.
22.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina 040211.
23.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090760 en 090762.
24.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina’s 040179 en 040180.
25.Geschriften, te weten D-180 en D-181.
26.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020055 tot en met 020057 en de geschriften, te weten D-089, D-094 tot en met D-095.
27.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020087.
28.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020085.
29.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 2.
30.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409, pagina’s 5 tot en met 8.
31.Witwasindicatoren / witwastypologieën, versie: april 2020, AMLC / FIU Nederland.
32.Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.