5.3Het oordeel van de rechtbank
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval voldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van een vermoeden van witwassen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden niet aannemelijk is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de gelden (en daarmee gekochte woningen) uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Redengevende feiten en omstandigheden
[verdachte] (verdachte) heeft op 15 februari 2008 [medeverdachte 3] opgericht, welke trust is gevestigd in Liechtenstein op het adres van de trustmaatschappij: [trustmaatschappij] , hierna: [trustmaatschappij] . Verdachte is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 3] en instructiebevoegd.Zijn zoon [medeverdachte 1] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 3] .[medeverdachte 1] communiceerde op zijn computer middels het emailadres [emailadres] @live.nl. Daarbij zijn op diezelfde computer en in zijn woning documenten aangetroffen die betrekking hadden op [medeverdachte 3] .Dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van zijn bevoegdheden ten aanzien van [medeverdachte 3] blijkt uit het feit dat hij de opdracht gaf om van de rekening van [medeverdachte 3] een nota van waternet te betalen.Op 9 juni 2008 heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] opgericht, die eveneens is gevestigd op het adres van de [trustmaatschappij] in Liechtenstein. [medeverdachte 1] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 2] en instructiebevoegd.Verdachte heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 2] .Het initiatief tot het oprichten van [medeverdachte 2] kwam van verdachte. Hij heeft ook het grootste deel van het kapitaal ingebracht in [medeverdachte 2] .
Op de verschillende bankrekeningen van beide trusts bij de Liechtensteinse VP-bank zijn in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 grote, contante geldbedragen gestort. Daartoe zijn deze contante geldbedragen door verdachte en (met name) door [medeverdachte 1] naar de [trustmaatschappij] in Liechtenstein gebracht.[medeverdachte 1] gaf telkens aan op welke rekening het geld gestort moest worden.In totaal gaat het om contante stortingen van € 2.105.000, CHF 15.000 en USD 377.840 op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] . Bij de stortingen in euro’s is gebruik gemaakt van minimaal 3.190 biljetten van € 500.Voor [medeverdachte 2] gaat het om contante stortingen van in totaal € 420.000 en USD 10.000.Deze bedragen waren, met uitzondering van € 50.000, afkomstig van verdachte.
Deze giraal gemaakte contante geldbedragen zijn door de trusts aangewend voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. [medeverdachte 3] heeft in juni 2008 het pand aan de [adres] in [woonplaats] gekocht van [medeverdachte 1] .In december 2008 heeft [medeverdachte 3] de woning aan de [straat] in [woonplaats] gekocht van [A] ,die deze woning in april 2008 had aangekocht met behulp van een financiering verstrekt door [medeverdachte 3]op verzoek van verdachte.Daarnaast heeft [medeverdachte 3] op 2 juni 2008 een betaling van USD 350.000 gedaan aan ‘ [bedrijf 1] .’ met als omschrijving ’ [omschrijving] ’.Die omschrijving komt overeen met het adres van een woning die op naam van verdachte staat in Amerika, [woonplaats] , en een taxatiewaarde heeft van USD 367.200.[medeverdachte 2] heeft in juli 2008 de woning aan de [adres] in [woonplaats] gekocht.Op dit adres woont medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij huurt deze woning van [medeverdachte 2] .
In juni 2008 is de Nederlandse B.V. ‘ [medeverdachte 4] ’, vestigingsplaats [vestigingsplaats] , opgericht door [getuige 1] , de niet-erkende dochter van verdachte. [getuige 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 4] .Zij heeft hierover verklaard dat [verdachte] met het idee kwam om iets met onroerend goed te doen. De oprichting van de BV was een uitkomst daarvan. De naam [medeverdachte 4] is bedacht door [verdachte] . [getuige 1] vertrouwde volledig op zijn kennis en ervaring. De activiteiten van [medeverdachte 4] begonnen met het beheer voor [medeverdachte 3] . De contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] liepen, op één keer na, via verdachte.[medeverdachte 4] heeft in de jaren 2009 en 2010 vijf panden – [adres] in [woonplaats] ,[adres] in [woonplaats]en [adres] ,[adres]en [adres] in [woonplaats]– aangekocht. De aankoopsom van deze panden is gefinancierd met een hypothecaire lening van [medeverdachte 3] .[medeverdachte 4] betaalde echter geen hypotheekrente aan [medeverdachte 3] .[medeverdachte 3] verstrekt op 10 mei 2010 een geldlening aan [medeverdachte 4] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . De hypothecaire zekerheid verkrijgt zij echter pas in maart 2011.Veel door [medeverdachte 4] aangekochte panden zijn aangedragen door verdachte, net als de huurders van de panden.De huurders van de panden waren gedeeltelijk familieleden.Verdachte heeft ter terechtzitting over [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] het volgende verklaard: “De zekerheid voor mij/ [medeverdachte 3] zat in de panden. [medeverdachte 4] mocht de panden niet zelf verkopen. Er zat een hypotheek op, die door [medeverdachte 3] was verstrekt. Dat was de zekerheid die ik had. Ik wist dat de panden geld op zouden brengen.”
[medeverdachte 3] heeft in mei 2009 ook een hypothecaire lening verstrekt aan [getuige 1] (in privé) in het kader van een boedelscheiding tussen haar en haar partner, waarmee de eerdere (gezamenlijke) hypothecaire lening van Fortis Hypotheek Bank N.V. voor de koop van de woning aan de [adres] in [woonplaats] is afgelost.
Naast contante stortingen op de rekeningen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn er een groot aantal contante stortingen gedaan op de bankrekening van [verdachte] en de bankrekeningen van drie vriendinnen van [verdachte] , te weten [B] , [C] en [A] . Op de bankrekening van [verdachte] is in de periode van januari 2008 tot en met november 2013 een bedrag gestort van € 24.460. Vanaf november 2011 worden er 500 eurobiljetten gestort.De bedragen die gestort worden op de rekeningen van die drie vriendinnen worden vervolgens direct overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] of van familieleden van hem. Op de rekening van [B] is in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 april 2014 een bedrag van € 52.825 gestort, op de rekening van [C] een bedrag van € 120.770, en op de rekening van [A] een bedrag van € 57.260.[B] kreeg contant geld van [verdachte] , wat zij op verzoek van hem op haar eigen rekening stortte en vervolgens naar zijn rekening overmaakte. [C] verklaarde dat [verdachte] meerdere malen contante gelden op haar rekening heeft gestort en dat hij de enige was die contante bedragen op haar rekening stortte. [A] verklaarde dat de storting op 18 juni 2013 van [verdachte] afkomstig was.Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de hen vroeg om dingen voor hem te betalen en hij, als hij in Nederland was, het geld cash aan hen gaf.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode sinds augustus 2009 geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten heeft gehad en ook geen onderneming heeft gedreven. In 2008 heeft hij een uitkering genoten van € 9.824 en in 2009 is er een loon uit dienstbetrekking geregistreerd van € 3.459.[medeverdachte 1] heeft in de jaren van 2008 tot en met 2014 in totaal € 127.645 aan salaris ontvangen. Naast een klein bedrag aan ontvangen rente (€ 454) zijn er geen verdere inkomensgegevens van hem bekend bij de Belastingdienst.[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ongeveer € 50.000 aan spaargeld had.
[verdachte] heeft de hierboven genoemde gang van zaken bevestigd.Hij heeft verklaard dat hij een bedrag van zo’n 3 miljoen euro totaal had. Rond de jaren 2001/2002 is hij naar Amerika vertrokken, waar hij het overgrote deel van de tijd verbleef.
Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader witwassen (zes-stappenplan)
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval contante geldbedragen en woningen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en de woningen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het legale inkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode geen verklaring biedt voor de geldbedragen die contant door beiden zijn gestort op de bankrekeningen van de trusts in Liechtenstein. Het voorhanden hebben van dusdanig grote contante geldbedragen die niet in verhouding staan tot de legale inkomsten, en het fysiek vervoeren daarvan (wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt) – zonder een noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep – zijn door de FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieën.Daarbij komt dat gebruik is gemaakt van buitenlandse rechtspersonen (meer specifiek: Liechtensteinse trusts), die bij uitstek geschikt zijn om de uiteindelijk gerechtigde en het financiële ‘papieren’ spoor (
money trail) van een bepaald vermogen te verhullen voor de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. Verder blijkt uit de genoemde feiten en omstandigheden dat de contante geldbedragen werden geïnvesteerd via ofwel de aankoop ofwel de financiering van onroerend goed, waarbij ogenschijnlijk onafhankelijke partijen waren betrokken. De rechtbank acht op basis van al het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachten worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Afgelegde verklaringen verdachten
Verdachte heeft op 20 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Op 22 april 2021 heeft verdachte een verklaring afgelegd als getuige in de zaken van de medeverdachten bij de rechter-commissaris van de rechtbank. Op de zitting van 12 oktober 2022 heeft verdachte ten overstaan van de rechtbank eveneens verklaringen gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de jaren ’80 en ’90 verschillende ondernemingen heeft gehad, waarmee hij legale gelden heeft verdiend. Verdachte noemt de bedrijven ‘ [bedrijf 2] BV’ (een reisbureau), [bedrijf 3] (een handelsmaatschappij) en [bedrijf 4] BV (verhuur van onroerend goed). Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij legaal inkomen heeft gegeneerd met de verkoop van verschillende panden en grond in Suriname. Alle inkomsten die verdachte met voornoemde bronnen heeft verdiend, heeft hij contant in guldens opgenomen van de aan die ondernemingen toebehorende bankrekeningen. Deze contante guldens heeft hij vervolgens in verhuisdozen bewaard. Deze verhuisdozen stonden bij verschillende mensen opgeslagen. Het zou gaan om zo’n 6 à 7 miljoen gulden. Verdachte heeft deze guldens in kleine porties gewisseld bij DNB naar euro’s (en Amerikaanse dollars), omdat hij anders te veel papierwerk moest invullen en er een heel circus op gang zou komen. Deze gelden werden daarna weer in de verhuisdozen gestopt en zijn uiteindelijk door met name [medeverdachte 1] naar Liechtenstein gebracht, waarna ze op de rekening van de trusts werden gestort. In totaal is dit ongeveer 3 miljoen euro geweest. De trusts hebben dat geld vervolgens geïnvesteerd in de aankoop en financiering van onroerend goed, overwegend ten behoeve van familieleden van verdachte.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 19 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Uit die verklaring volgt dat hij op initiatief van en samen met zijn vader [verdachte] [medeverdachte 2] heeft opgericht, ten behoeve van de aankoop van zijn eigen woning aan de [adres] in [woonplaats] . De contante stortingen in Liechtenstein deed hij in opdracht van zijn vader. Het geld kwam voor het overgrote deel van zijn vader. In opdracht van zijn vader haalde hij pakketjes met geld op op verschillende plekken in [woonplaats] . Verder had hij zelf ongeveer € 50.000 spaargeld, dat eveneens op de rekening van [medeverdachte 2] is gestort. Dat spaargeld is door de jaren heen ontstaan uit salarissen die hij heeft verdiend en een deel dat hij van zijn moeder heeft gekregen na de verkoop van het huis aan de [adres] in [woonplaats] .
Beoordeling van de verklaringen
De FIOD heeft onderzoek verricht naar de door verdachte afgelegde verklaringen om te bepalen of deze verklaringen concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onaannemelijk zijn. De rechtbank acht het op basis van dat onderzoek onaannemelijk dat verdachte een dergelijk bedrag aan legaal inkomen heeft verdiend, dit geld op de door verdachte beschreven wijze jarenlang heeft bewaard en heeft omgewisseld naar euro’s waarna het geld door verdachte en zijn zoon naar Liechtenstein is gebracht. Dat verdachte met de verkoop van huizen enig vermogen heeft verworven acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden. De verklaring dat het geld deels afkomstig is uit [bedrijf 3] en de verkoop van grond in Suriname is onderzocht, maar dat onderzoek heeft onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd. Wel laat het door het Openbaar Ministerie verrichtte onderzoek ruimte voor de mogelijkheid dat de verkoop van [bedrijf 2] BV en inkomsten uit verhuur door [bedrijf 4] hebben gezorgd voor legale inkomsten tot 1996. In 1995 is [bedrijf 3] opgeheven en van [bedrijf 4] BV zijn in 1997 voor het laatst jaarstukken gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel van boekjaar 1996.Echter dit verklaart bij lange na niet het bedrag van ruim 3 miljoen euro dat cash is gestort in Liechtenstein.
Los van het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte over het bewaren en wisselen van dit geld ongeloofwaardig. Naar eigen zeggen heeft verdachte al zijn inkomsten altijd contant in guldens opgenomen. De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn echter geen guldens, maar euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken. De FIOD heeft (daarom) ook onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte over het wisselen van guldens naar euro’s. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de gestorte bedragen in Amerikaanse dollars en Zwitserse franken, noch voor de stortingen op zijn eigen bankrekening en op de rekeningen van [B] , [C] en [A] .
Uit het onderzoek bij DNB komt naar voren dat het in de jaren 2002 tot en met 2008 mogelijk was om contante guldens om te wisselen naar contante euro’s. Om uitvoering te geven aan een omwisselverzoek was het van belang om een aanvraagformulier in te vullen en te ondertekenen, dat werd vergezeld met een kopie van een geldig legitimatiebewijs. Verder heeft de FIOD erop gewezen dat het in lijn der verwachting ligt dat het wisselgedrag van verdachte zou zijn opgevallen bij DNB en dat hiervan een melding zou zijn gedaan bij de FIU. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het geld in kleine porties heeft gewisseld. Gelet op het totaal te wisselen bedrag, zou dit betekenen dat verdachte veelvuldig bij DNB is geweest. Bij wijze van voorbeeld wijst de FIOD erop dat, uitgaande van een totaal te wisselen bedrag van ongeveer 6,5 miljoen gulden en een wisselbedrag van 10.000 gulden per keer, verdachte minimaal 650 keer bij DNB moet zijn geweest in de periode 2002 tot en met 2008 om al zijn contante guldens te wisselen naar euro’s. Dit houdt in dat verdachte onophoudelijk twee keer per week naar DNB moet zijn gegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tussen februari en mei 2005 voor het laatst guldens naar euro’s heeft gewisseld. Dat maakt de periode korter en dus ook de frequentie waarmee hij bij DNB moet zijn geweest alleen maar hoger.
De rechtbank kan de uitkomst van het onderzoek van de FIOD moeilijk rijmen met de door verdachte afgelegde verklaringen, temeer nu de door verdachte afgelegde verklaringen niet consistent zijn. Verdachte verklaart wisselend en tegenstrijdig over wezenlijke aspecten van het legaal verdiende vermogen en het wisselen van de contante gelden. De rechtbank wijst hierna op enkele passages:
“A: Zo rond 2000 heb ik het contante geld verdeeld overtwee of drie personen. Die hebben dat geld voor mij bewaard.
V: Hoeveel contant geld heeft u weggezet bij die verschillende personen?
A: Het was een3 miljoen gulden in contanten.
(…)
V: In Liechtenstein worden euro's gestort. U had 3 miljoen gulden. Hoe komt u aan die euro's? A; Gewoon gewisseld bij de Nederlandse bank in Amsterdam .Steeds in kleine porties. Dat heeft heel lang geduurd.lk heb zelf de guldens opgehaald bij die mensen, die werden omgewisseld in kleine porties in euro's endan bracht ik het weer terug naar die mensen die het voor mij bewaarden. En zo ging dat door.
(…)
V: We hadden eerst 3 miljoen gulden en u wisselt naar 3 miljoen euro. Dan is het dus 2,2 keer zoveel geworden. Hoe kan dat?
A: Oh dan heb ik dat verkeerd gezegd.Waar ik zeg guldens bedoel ik euro's. lk heb ook euro's verdiend met de land verkoop in Suriname. Dat waren al euro's, ook die zijn bewaard bij die mensen die het voor mij bewaarden.
V: Wij snappen het nu niet meer? U verklaart steeds over bedragen in guldens en nu zijn het in eens euro's geworden Dan is het toch 2 keer zoveel geworden.
A: Dan is het verkeerd overgekomen. Er is 3 miljoen euro naar Liechtenstein gegaan dat was er. Dus dat is allemaal voorgekomen uit de activiteiten waar ik over heb verklaard. Dan is het6 tot 7 miljoen guldengeweest.
(…)
V: Waarom wisselt u steeds kleine bedragen en geen grote bedragen. Het is volgens u allemaal legaal geld. U blijft steeds onder de meldgrens bij het wisselen.
A; Als je grote bedragen gaat wisselen, moet je allemaal papieren gaan invullen en komt er een heel circus op gang dat wil ik niet. lk ga ook niet met grote bedragen over straat lopen, midden in Amsterdam . Dat is veel te gevaarlijk.”
(Proces-verbaal van verhoor verdachte, 21 april 2021, pagina 5, 6 en 8).
“Het geld was toen (de rechtbank begrijpt: in 1999
) al in Nederland bij diverse mensen op verschillende plekken.
Hoeveel verschillende plekken?
Het waren er eigenlijk vier. De inspecteur van de FIOD wilde graag een nummer noemen. Hij heeft er 3 aan gekoppeld. Hij noemt steeds 3.
(…)
Hoeveel geld was het nou precies?
Dat is het punt met euro’s en guldens. Het zou de tegenwaarde van die 3 miljoen euro zijn geweest. Hoeveel het exact was in guldens kan ik niet zeggen. We praten over 20 jaar geleden. (…)
Het ging zo: ik kwam bij die mensen thuis en vroeg of ik wat kleren mocht pakken. Ik ging dan naar boven, deed de doos open, ik had zo’n taperolhouder bij mij, ik haal het geld eruit wat ik denk dat ik ga wisselen. Dat kan de tegenwaarde van 100.000 of 200.000 euro zijn. Dat neem ik dan mee. Het wordt gewisseld en als ik dat gewisseld heb danga ik pas na een tijdje terugom te zeggen dat ik nog wat moet pakken. Je kunt het niet in één keer wisselen. Daar gaat een bepaalde tijd overheen. Ik nam dan een stapel mee, bijvoorbeeld de tegenwaarde van 200.000 of 250.000 euro. Dan tapte ik de doos weer dicht.Dan na twee of drie maanden herhaalt het verhaal zich. Je kunt niet iedere drie dagen daar aankomen en weer naar boven gaan.
(…)
Hoe vaak bent u bij een adres geweest voordat het geld daar op was?
Ik denk vier of vijf keer.”
(Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , 22 april 2021, pagina 2 t/m 6).
“Ik hebheel vaakguldens naar euro’s gewisseld bij De Nederlandse Bank. Het klopt ook dat ik een formulier moest invullen. Boven een bepaald bedrag waren er andere procedures. Ik weet niet precies wat de grens was; mogelijk 7.000 gulden.”
(Proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022).
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte op cruciale onderdelen wisselend en innerlijk tegenstrijdig zijn. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij de beschikking had over drie miljoen contante guldens, maar vervolgens – naar aanleiding van een vraag van de FIOD – komt hij tot de conclusie dat het toch 6 à 7 miljoen gulden moet zijn geweest; immers de tegenwaarde van drie miljoen euro. Eenzelfde soort wisseling in de verklaring van verdachte herkent de rechtbank in de door verdachte afgelegde verklaring over de werkwijze van het wisselen van gelden bij DNB. In eerste instantie verklaarde verdachte dat hij bij DNB geen formulieren hoefde in te vullen. Dit stemt niet overeen met het onderzoek van de FIOD. Pas nadat verdachte ook met de resultaten van het onderzoek van de FIOD bekend is geworden – betreffende de informatie van DNB – heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat er inderdaad formulieren door hem moesten worden ingevuld bij het wisselen van de contante bedragen.
Los van dit alles past de verklaring van verdachte over hoe het wisselen precies in zijn werk is gegaan niet in wat verdachte verder heeft verklaard en in de uitkomsten van het door de FIOD verrichtte onderzoek. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij enkel kleine bedragen wisselde (door de FIOD fictief vastgesteld op een bedrag van 10.000 gulden), betekent dit dat hij in de periode tot mei 2005 meerdere keren per week naar DNB moet zijn gegaan. Dat gaat naar het oordeel van de rechtbank niet samen met het feit dat verdachte naar eigen zeggen sinds 2002 overwegend in Amerika verbleef en dus bijna niet in Nederland was.
Het voorgaande veronderstelt bovendien dat verdachte zijn in de jaren ’80 en ’90 contant opgenomen verdiende inkomsten al die tijd heeft bewaard in verhuisdozen in huizen van onbekend gebleven personen. De rechtbank is van oordeel dat dit ook niet aannemelijk is geworden, maar ook niet concreet en verifieerbaar is, nu verdachte geen namen en adressen heeft willen noemen, terwijl de FIOD hem daarop heeft bevraagd, en de verklaringen over hoe groot het bedrag überhaupt is geweest wisselend en tegenstrijdig zijn. Daarbij komt ook dat de rechtbank niet kan verklaren waarom verdachte een situatie als deze in stand heeft gehouden als het enkel om legale gelden zou gaan.
Tot slot merkt de rechtbank op dat ook de reden die verdachte geeft voor deze handelwijze niet verifieerbaar is en ook niet lijkt te kloppen. Verdachte verklaart dat hij het geld cash bewaarde zodat het na zijn overlijden over al zijn kinderen kon worden verdeeld, ook de niet-erkende kinderen. Een derde persoon zou een ‘testamentje op schrift’ hierover hebben gehad. Daarnaar gevraagd wil verdachte ook de naam van deze persoon niet noemen. Bovendien heeft hij het geld daarna ingebracht in [medeverdachte 3] waardoor bij zijn overlijden alsnog de wettelijke verdeling zou plaatsvinden. De reden voor zijn handelen is hiermee alsnog komen te vervallen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring over de herkomst van de 3 miljoen euro’s onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde bedragen (in euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken), met uitzondering van € 50.000, zoals hierna zal worden uitgelegd, niet aannemelijk is geworden. Datzelfde geldt ook voor de bedragen die cash zijn gestort op de rekeningen van verdachte, [B] , [C] en [A] . Daarmee is het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Dat leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1] de legale herkomst voor het bedrag van € 50.000 aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaring dat hij dit in de loop der jaren heeft gespaard. Daartoe heeft hij meerdere salarisstroken overlegd en ook heeft zijn moeder, [getuige 2] , verklaard dat zij hem een geldbedrag heeft gegeven na de verkoop van haar woning. Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat een gedeelte van € 50.000 van de in de tenlastelegging opgenomen bedragen van misdrijf afkomstig is. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Toerekenen handelen rechtspersonen aan verdachte
Zoals volgt uit de uitspraken van heden van deze rechtbank in de zaken van de rechtspersonen en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] (parketnummers 16-801002-14, 16-801003-14 en 16-801001-14), is de rechtbank van oordeel dat deze rechtspersonen zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk witwassen van de in die vonnissen genoemde geldbedragen en woningen. De rechtbank is tevens van oordeel dat de gedragingen van deze rechtspersonen aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Verdachte is de uiteindelijk begunstigde van [medeverdachte 3] ; hij heeft volgens de statuten de zeggenschap over het bestuur van [medeverdachte 3] , waardoor het bestuur dus handelde in opdracht van hem en hij was feitelijk degene die de beslissingen van [medeverdachte 3] nam. Dit heeft een van de bestuurders (de heer [getuige 3] ) ook verklaard. Verdachte is dus degene die recht had op het vermogen van [medeverdachte 3] en degene die besliste welke handelingen [medeverdachte 3] verrichtte. Uit het dossier volgt ook dat verdachte nauw betrokken is bij [medeverdachte 2] . Hij heeft immers de instructie- en informatierechten van [medeverdachte 2] , hij was de initiatiefnemer tot de oprichting van [medeverdachte 2] en hij heeft gezorgd voor (de storting van) het kapitaal in [medeverdachte 2] .
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen eveneens van oordeel dat de gedragingen van [medeverdachte 4] aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat hij feitelijk leiding gaf aan [medeverdachte 4] . De directeur-bestuurder van deze BV was [getuige 1] , een niet-erkende dochter van verdachte. Zij heeft verklaard dat het idee van haar vader kwam om iets in onroerend goed te doen. Haar vader, verdachte, heeft ook de naam voor de BV bedacht en voor een deel van de benodigde financiering voor de oprichting van de BV gezorgd. Verder blijkt uit zowel de verklaringen van verdachte als de verklaring van [getuige 1] dat er veel overleg tussen hen beiden plaatsvond, dat verdachte degene was die bepaalde woningen bij [medeverdachte 4] aandroeg en dat verdachte via [medeverdachte 3] de financiering voor de aankoop van die woningen regelde tegen voor [medeverdachte 3] ongunstige voorwaarden maar wel met zeggenschap over de verkoop van de panden. Ter terechtzitting van 12 oktober 2022 heeft verdachte hier het volgende over verklaard:
“De zekerheid voor mij/ [medeverdachte 3] zat in de panden. [medeverdachte 4] mocht de panden niet zelf verkopen. Er zat een hypotheek op, die door [medeverdachte 3] was verstrekt. Dat was de zekerheid die ik had. Ik wist dat de panden geld op zouden brengen.”Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de relevante gedragingen van [medeverdachte 4] – het aankopen van diverse woningen met geld van [medeverdachte 3] – en daarbij zodanig initiatief heeft genomen dat verdachte geacht moet worden aan die gedragingen feitelijk leiding te hebben gegeven.
Handelingen rechtspersonen
Met de tot hen ter beschikking staande gelden, die zoals hiervoor is vastgesteld dus geen legale herkomst hebben (met uitzondering van € 50.000 van [medeverdachte 2] ), hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onroerend goed aangekocht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] financiering verstrekt ten behoeve van de aankoop van onroerend goed. Dit alles vond plaats ten gunste van nauw verwante (via de familieband) partijen. De rechtbank beschouwt deze gang van zaken als een wezenlijk onderdeel van de witwasconstructie die verdachte heeft gecreëerd, om de
paper trailnaar zijn eigen vermogen zo lastig mogelijk te maken. Zo zijn alle woningen die [medeverdachte 3] heeft gekocht eerder in eigendom geweest bij een familielid (medeverdachte [medeverdachte 1] ) of bij een hele goede vriendin van verdachte ( [A] ) én heeft [medeverdachte 3] enkel hypotheken verstrekt aan [medeverdachte 4] en [getuige 1] . Ook was [medeverdachte 3] de hypotheekgever van het bedrijfspand dat door [medeverdachte 1] en diens echtgenote werd gehuurd van [medeverdachte 4] voor hun bedrijfsactiviteiten. Doordat verdachte en [medeverdachte 1] de bedragen op deze manier verplaatsten naar vermogens waar zij nauwe betrokkenheid bij hadden (via de trusts en/of bij familie en vriendinnen), hebben zij ervoor gezorgd dat zij al die tijd zelf het geld (middels de woningen) voorhanden hadden.
[medeverdachte 3]
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor het via [medeverdachte 3] investeren in de aankoop van de woningen aan de [adres] te [woonplaats] en de [straat] te [woonplaats] . Het is verdachte geweest die daardoor de van misdrijf afkomstige gelden heeft omgezet en er gebruik van heeft gemaakt, en van deze woningen de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte ook een deel van de van misdrijf afkomstige gelden via [medeverdachte 3] heeft geïnvesteerd in de aankoop van zijn eigen woning in Amerika aan de [omschrijving] . [medeverdachte 3] heeft namelijk een bedrag van USD 350.000 betaald aan het bedrijf ‘ [bedrijf 1] ’, zijnde een
real estatebedrijf gevestigd in [vestigingsplaats] . In de omschrijving van deze betaling is het adres van de woning van verdachte in Amerika opgenomen. De woning is getaxeerd op een bedrag van USD 367.200. Gelet op het minimale verschil tussen de bedragen USD 350.000 en USD 367.200, de betaling aan het
real estatebedrijf en de daarbij opgenomen omschrijving, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 3] de woning van verdachte in Amerika heeft betaald met gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Door de aankoop op deze manier uit te voeren, heeft verdachte de van misdrijf afkomstige gelden omgezet en er gebruik van gemaakt, waarmee de werkelijke aard en herkomst van deze gelden en woning is verhuld.
Naast het aankopen van woningen heeft verdachte via [medeverdachte 3] meerdere hypothecaire leningen verstrekt voor de aankoop van diverse woningen. Zo heeft [medeverdachte 3] een hypotheek verleend aan [getuige 1] met als onderpand haar woning aan de [adres] te [woonplaats] . Net als de aankoop van woningen door [medeverdachte 3] , is het verstrekken van een hypothecaire lening door [medeverdachte 3] onderdeel van de witwasconstructie van verdachte om de herkomst en werkelijke aard van zijn in [medeverdachte 3] ondergebrachte contante en van misdrijf afkomstige gelden te verhullen.
[medeverdachte 4]
Ook de woningen die [medeverdachte 4] in eigendom heeft verkregen en waarvoor [medeverdachte 3] de financiering heeft verstrekt, zijn op basis van het voorgaande voorwerpen waarvan verdachte – via [medeverdachte 4] – de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld. Dit heeft verdachte gedaan door in overleg met de statutair bestuurder van [medeverdachte 4] , zijn dochter, panden te kopen waarbij de van misdrijf afkomstige gelden in de vorm van een hypothecaire lening aan [medeverdachte 4] werden verstrekt voor de aankoop van die woningen. Concreet gaat het om de volgende vijf woningen: [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] .
[medeverdachte 2]
Met betrekking tot de woning [adres] te [woonplaats] die is aangekocht door [medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat deze woning eveneens door verdachte is witgewassen. Vanwege de nauwe betrokkenheid van verdachte bij [medeverdachte 2] concludeert de rechtbank dat verdachte met de aankoop van deze woning de herkomst en werkelijke aard van de in [medeverdachte 2] gestorte bedragen heeft verhuld door die gelden om te zetten in de woning.
Opzet en witwashandelingen
De rechtbank is van oordeel dat uit al het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Uit de aard van de handelingen blijkt dat verdachte enkel en alleen het oogmerk heeft gehad om de herkomst en werkelijke aard van zijn criminele vermogen te verhullen. Allereerst heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] de contante (van misdrijf afkomstige) geldbedragen gestort op bankrekeningen van twee trusts, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , en op de rekeningen van zichzelf en drie vriendinnen. Door de gelden die daarvoor nodig waren fysiek over te dragen, zijn de gelden verplaatst. Verdachte heeft met de stortingen de gelden giraal gemaakt. Doordat verdachte de bedragen enkel verplaatste naar vermogens waar hij en/of [medeverdachte 1] vanwege hun positie in [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over konden beslissen, heeft verdachte ervoor gezorgd dat zij het waren die de gelden voorhanden hadden. Vervolgens heeft verdachte die girale bedragen aangewend voor zichzelf danwel, met behulp van daartoe opgerichte (buitenlandse) rechtspersonen, voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. De gelden zijn overgedragen en omgezet en er is gebruik van gemaakt. Op deze manier zijn de van misdrijf afkomstige gelden, waarvan de criminele oorsprong is verhuld, in het economische verkeer gebracht. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het witwassen van deze voorwerpen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Verdachte en [medeverdachte 1] waren beiden betrokken bij de oprichting van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Waar [verdachte] de UBO is van [medeverdachte 3] en in die hoedanigheid instructie- en bevoegdheidsrechten heeft, heeft [medeverdachte 1] instructie- en bevoegdheidsrechten toebedeeld gekregen. Dit geldt andersom voor [medeverdachte 2] : [medeverdachte 1] is daar UBO en [verdachte] is mede instructiebevoegd. Verdachte is degene die het initiatief tot de oprichting van beide trusts heeft genomen. De gelden die in de trusts gestort zijn, zijn ook voor het overgrote deel afkomstig van verdachte. Een klein deel is afkomstig van [medeverdachte 1] . Het is echter [medeverdachte 1] geweest die de gelden fysiek naar Liechtenstein heeft getransporteerd, opdat de gelden daadwerkelijk op de rekeningen van de trusts konden worden gestort. Met het vermogen van [medeverdachte 2] heeft hij zijn huis aangekocht. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] waren een essentiële schakel in deze witwasconstructie. Immers door de aankoop van de panden en het verstrekken van de hypotheken werd het criminele vermogen op een “legale” manier in de maatschappij gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het brein is achter de opgetuigde witwasconstructie en deze constructie grotendeels ook vorm heeft gegeven en er feitelijk leiding aan heeft gegeven. Daarmee is de wezenlijke bijdrage van verdachte gegeven. [medeverdachte 1] had een zodanig belangrijke rol in het vervoeren, het geven van de opdracht tot het storten van het geld in de “juiste” trust, het leiding geven aan [medeverdachte 2] en de aankoop van zijn woning dat hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Ten aanzien van verdachte geldt dat hij het delict tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en de rechtspersonen heeft gepleegd, maar ook dat hij aan de begane verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.Op basis van het voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die op structurele wijze zijn overgedragen en in het legale verkeer zijn gebracht en de hoeveelheid witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.