ECLI:NL:RBMNE:2022:4689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
16-800219-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen in het kader van strafrechtelijk onderzoek Montana I

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014, op verschillende locaties in Nederland en Liechtenstein, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen en onroerend goed. De verdachte heeft contante geldbedragen van in totaal ongeveer 3 miljoen euro, USD 378.840 en CHF 15.000 gewitwassen, evenals tien woningen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de impact van de strafzaak op het leven van de verdachte. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen uitgesproken, waaronder vorderingen en onroerend goed. De zaak is voortgekomen uit het strafrechtelijk onderzoek met de naam Montana I, dat zich richtte op witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-800219-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1954] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] (Verenigde Staten),
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 juni 2020 (regiezitting), 13 april 2022, 12 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C. Flokstra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De inhoudelijke behandeling vond gelijktijdig, maar niet gevoegd, plaats met de behandeling van de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16-801003-15), [medeverdachte 2] (16-801003-14), [medeverdachte 3] (16-801002-14) en [medeverdachte 4] B.V. (16-801001-14). Zij worden in dit vonnis verder aangeduid als respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De drie laatstgenoemde medeverdachten werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde raadsman, mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam. Medeverdachte [medeverdachte 1] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. C. Flokstra.
Alle voornoemde strafzaken komen voort uit het strafrechtelijk onderzoek met onderzoeksnaam Montana I dat zich richtte op witwassen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair:in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van USD 378,840,-- en/of CHF 15.000,-- en/of EUR 2.780.315,-- en/of tien woningen;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als schuldwitwassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.PROCESVERLOOP

Procesafspraken
Op 12 oktober 2022 heeft de rechtbank, kort na aanvang van de zitting waarop de zaak tegen alle verdachten inhoudelijk behandeld zou worden, van het Openbaar Ministerie en de verdediging, mr. C. Flokstra en mr. N. van der Laan, procesafspraken ontvangen. De inhoud van deze procesafspraken had betrekking op de bewezenverklaring en de daarvoor benodigde bewijsmiddelen, de strafeisen en de daarmee samenhangende beslissingen omtrent het beslag. Onderdeel van de procesafspraken was verder dat de verdediging bij een uitkomst conform de procesafspraken zou afzien van verdere bewijs- en strafmaatverweren. Uit de nadere toelichting ter zitting werd ook duidelijk dat zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie bij een uitkomst conform de procesafspraken voornemens waren geen hoger beroep in te stellen.
Concreet houden de procesafspraken het volgende in:
  • Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (witwassen) ten aanzien van alle vijf verdachten, met uitzondering van het bedrag van € 6.820 bij verdachte [medeverdachte 4] ;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [verdachte] : een taakstraf voor de duur van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte contact op zal nemen met de reclassering over de uitvoering van zijn taakstraf, en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen. De inbeslaggenomen woning zal worden teruggegeven;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] : een taakstraf voor de duur van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen, gelden en het merendeel van de horloges. Enkele sieraden en de levensverzekering zullen worden teruggegeven;
  • De strafeisen ten aanzien van de drie rechtspersonen ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ): oplegging van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen panden (met uitzondering van één pand) en vorderingen. De huurpenningen zullen worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is indachtig het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 [1] tot het oordeel gekomen dat de afgesproken straf(eisen), uitgaande van een bewezenverklaring zoals opgenomen in de procesafspraken, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de feiten.
De rechtbank is daarmee op voorhand niet meegegaan in de voorgestelde afdoening van de strafzaken. Dit betekende dat de inhoudelijke behandeling werd ‘hervat’ in de stand zoals die was zonder dat de procesafspraken waren gemaakt.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld als reactie op het bewijsvermoeden moet volgens de officier van justitie als onaannemelijk worden beschouwd. Het bewijsvermoeden is daarmee niet ontkracht, wat leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft aldus de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen witgewassen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, nu verdachte ontkent dat de in de tenlastelegging genoemde gelden van misdrijf afkomstig zijn en hij een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van de gelden. Niet elk onderdeel van die verklaring is even verifieerbaar, maar gelet op het tijdsverloop waardoor informatie uit de jaren ’80 en ’90 niet meer te achterhalen is, kan dit niet aan verdachte worden tegengeworpen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van verdachte de legale herkomst van een gedeelte van het geld aannemelijk maakt. Dit betekent dat verdachte in ieder geval voor een deel van het primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval voldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van een vermoeden van witwassen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden niet aannemelijk is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de gelden (en daarmee gekochte woningen) uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Redengevende feiten en omstandigheden [2]
[verdachte] (verdachte) heeft op 15 februari 2008 [medeverdachte 3] opgericht, welke trust is gevestigd in Liechtenstein op het adres van de trustmaatschappij: [trustmaatschappij] , hierna: [trustmaatschappij] . Verdachte is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 3] en instructiebevoegd. [3] Zijn zoon [medeverdachte 1] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 3] . [4] [medeverdachte 1] communiceerde op zijn computer middels het emailadres [emailadres] @live.nl. Daarbij zijn op diezelfde computer en in zijn woning documenten aangetroffen die betrekking hadden op [medeverdachte 3] . [5] Dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van zijn bevoegdheden ten aanzien van [medeverdachte 3] blijkt uit het feit dat hij de opdracht gaf om van de rekening van [medeverdachte 3] een nota van waternet te betalen. [6] Op 9 juni 2008 heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] opgericht, die eveneens is gevestigd op het adres van de [trustmaatschappij] in Liechtenstein. [medeverdachte 1] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 2] en instructiebevoegd. [7] Verdachte heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 2] . [8] Het initiatief tot het oprichten van [medeverdachte 2] kwam van verdachte. Hij heeft ook het grootste deel van het kapitaal ingebracht in [medeverdachte 2] . [9]
Op de verschillende bankrekeningen van beide trusts bij de Liechtensteinse VP-bank zijn in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 grote, contante geldbedragen gestort. Daartoe zijn deze contante geldbedragen door verdachte en (met name) door [medeverdachte 1] naar de [trustmaatschappij] in Liechtenstein gebracht. [10] [medeverdachte 1] gaf telkens aan op welke rekening het geld gestort moest worden. [11] In totaal gaat het om contante stortingen van € 2.105.000, CHF 15.000 en USD 377.840 op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] . Bij de stortingen in euro’s is gebruik gemaakt van minimaal 3.190 biljetten van € 500. [12] Voor [medeverdachte 2] gaat het om contante stortingen van in totaal € 420.000 en USD 10.000. [13] Deze bedragen waren, met uitzondering van € 50.000, afkomstig van verdachte. [14]
Deze giraal gemaakte contante geldbedragen zijn door de trusts aangewend voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. [medeverdachte 3] heeft in juni 2008 het pand aan de [adres] in [woonplaats] gekocht van [medeverdachte 1] . [15] In december 2008 heeft [medeverdachte 3] de woning aan de [straat] in [woonplaats] gekocht van [A] , [16] die deze woning in april 2008 had aangekocht met behulp van een financiering verstrekt door [medeverdachte 3] [17] op verzoek van verdachte. [18] Daarnaast heeft [medeverdachte 3] op 2 juni 2008 een betaling van USD 350.000 gedaan aan ‘ [bedrijf 1] .’ met als omschrijving ’ [omschrijving] ’. [19] Die omschrijving komt overeen met het adres van een woning die op naam van verdachte staat in Amerika, [woonplaats] , en een taxatiewaarde heeft van USD 367.200. [20] [medeverdachte 2] heeft in juli 2008 de woning aan de [adres] in [woonplaats] gekocht. [21] Op dit adres woont medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij huurt deze woning van [medeverdachte 2] . [22]
In juni 2008 is de Nederlandse B.V. ‘ [medeverdachte 4] ’, vestigingsplaats [vestigingsplaats] , opgericht door [getuige 1] , de niet-erkende dochter van verdachte. [getuige 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 4] . [23] Zij heeft hierover verklaard dat [verdachte] met het idee kwam om iets met onroerend goed te doen. De oprichting van de BV was een uitkomst daarvan. De naam [medeverdachte 4] is bedacht door [verdachte] . [getuige 1] vertrouwde volledig op zijn kennis en ervaring. De activiteiten van [medeverdachte 4] begonnen met het beheer voor [medeverdachte 3] . De contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] liepen, op één keer na, via verdachte. [24] [medeverdachte 4] heeft in de jaren 2009 en 2010 vijf panden – [adres] in [woonplaats] , [25] [adres] in [woonplaats] [26] en [adres] , [27] [adres] [28] en [adres] in [woonplaats] [29] – aangekocht. De aankoopsom van deze panden is gefinancierd met een hypothecaire lening van [medeverdachte 3] . [30] [medeverdachte 4] betaalde echter geen hypotheekrente aan [medeverdachte 3] . [31] [medeverdachte 3] verstrekt op 10 mei 2010 een geldlening aan [medeverdachte 4] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . De hypothecaire zekerheid verkrijgt zij echter pas in maart 2011. [32] Veel door [medeverdachte 4] aangekochte panden zijn aangedragen door verdachte, net als de huurders van de panden. [33] De huurders van de panden waren gedeeltelijk familieleden. [34] Verdachte heeft ter terechtzitting over [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] het volgende verklaard: “De zekerheid voor mij/ [medeverdachte 3] zat in de panden. [medeverdachte 4] mocht de panden niet zelf verkopen. Er zat een hypotheek op, die door [medeverdachte 3] was verstrekt. Dat was de zekerheid die ik had. Ik wist dat de panden geld op zouden brengen.” [35]
[medeverdachte 3] heeft in mei 2009 ook een hypothecaire lening verstrekt aan [getuige 1] (in privé) in het kader van een boedelscheiding tussen haar en haar partner, waarmee de eerdere (gezamenlijke) hypothecaire lening van Fortis Hypotheek Bank N.V. voor de koop van de woning aan de [adres] in [woonplaats] is afgelost. [36]
Naast contante stortingen op de rekeningen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn er een groot aantal contante stortingen gedaan op de bankrekening van [verdachte] en de bankrekeningen van drie vriendinnen van [verdachte] , te weten [B] , [C] en [A] . Op de bankrekening van [verdachte] is in de periode van januari 2008 tot en met november 2013 een bedrag gestort van € 24.460. Vanaf november 2011 worden er 500 eurobiljetten gestort. [37] De bedragen die gestort worden op de rekeningen van die drie vriendinnen worden vervolgens direct overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] of van familieleden van hem. Op de rekening van [B] is in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 april 2014 een bedrag van € 52.825 gestort, op de rekening van [C] een bedrag van € 120.770, en op de rekening van [A] een bedrag van € 57.260. [38] [B] kreeg contant geld van [verdachte] , wat zij op verzoek van hem op haar eigen rekening stortte en vervolgens naar zijn rekening overmaakte. [C] verklaarde dat [verdachte] meerdere malen contante gelden op haar rekening heeft gestort en dat hij de enige was die contante bedragen op haar rekening stortte. [A] verklaarde dat de storting op 18 juni 2013 van [verdachte] afkomstig was. [39] Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de hen vroeg om dingen voor hem te betalen en hij, als hij in Nederland was, het geld cash aan hen gaf. [40]
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode sinds augustus 2009 geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten heeft gehad en ook geen onderneming heeft gedreven. In 2008 heeft hij een uitkering genoten van € 9.824 en in 2009 is er een loon uit dienstbetrekking geregistreerd van € 3.459. [41] [medeverdachte 1] heeft in de jaren van 2008 tot en met 2014 in totaal € 127.645 aan salaris ontvangen. Naast een klein bedrag aan ontvangen rente (€ 454) zijn er geen verdere inkomensgegevens van hem bekend bij de Belastingdienst. [42] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ongeveer € 50.000 aan spaargeld had. [43]
[verdachte] heeft de hierboven genoemde gang van zaken bevestigd. [44] Hij heeft verklaard dat hij een bedrag van zo’n 3 miljoen euro totaal had. Rond de jaren 2001/2002 is hij naar Amerika vertrokken, waar hij het overgrote deel van de tijd verbleef. [45]
Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader witwassen (zes-stappenplan)
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval contante geldbedragen en woningen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en de woningen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het legale inkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode geen verklaring biedt voor de geldbedragen die contant door beiden zijn gestort op de bankrekeningen van de trusts in Liechtenstein. Het voorhanden hebben van dusdanig grote contante geldbedragen die niet in verhouding staan tot de legale inkomsten, en het fysiek vervoeren daarvan (wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt) – zonder een noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep – zijn door de FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieën. [46] Daarbij komt dat gebruik is gemaakt van buitenlandse rechtspersonen (meer specifiek: Liechtensteinse trusts), die bij uitstek geschikt zijn om de uiteindelijk gerechtigde en het financiële ‘papieren’ spoor (
money trail) van een bepaald vermogen te verhullen voor de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. Verder blijkt uit de genoemde feiten en omstandigheden dat de contante geldbedragen werden geïnvesteerd via ofwel de aankoop ofwel de financiering van onroerend goed, waarbij ogenschijnlijk onafhankelijke partijen waren betrokken. De rechtbank acht op basis van al het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachten worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Afgelegde verklaringen verdachten
Verdachte heeft op 20 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Op 22 april 2021 heeft verdachte een verklaring afgelegd als getuige in de zaken van de medeverdachten bij de rechter-commissaris van de rechtbank. Op de zitting van 12 oktober 2022 heeft verdachte ten overstaan van de rechtbank eveneens verklaringen gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de jaren ’80 en ’90 verschillende ondernemingen heeft gehad, waarmee hij legale gelden heeft verdiend. Verdachte noemt de bedrijven ‘ [bedrijf 2] BV’ (een reisbureau), [bedrijf 3] (een handelsmaatschappij) en [bedrijf 4] BV (verhuur van onroerend goed). Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij legaal inkomen heeft gegeneerd met de verkoop van verschillende panden en grond in Suriname. Alle inkomsten die verdachte met voornoemde bronnen heeft verdiend, heeft hij contant in guldens opgenomen van de aan die ondernemingen toebehorende bankrekeningen. Deze contante guldens heeft hij vervolgens in verhuisdozen bewaard. Deze verhuisdozen stonden bij verschillende mensen opgeslagen. Het zou gaan om zo’n 6 à 7 miljoen gulden. Verdachte heeft deze guldens in kleine porties gewisseld bij DNB naar euro’s (en Amerikaanse dollars), omdat hij anders te veel papierwerk moest invullen en er een heel circus op gang zou komen. Deze gelden werden daarna weer in de verhuisdozen gestopt en zijn uiteindelijk door met name [medeverdachte 1] naar Liechtenstein gebracht, waarna ze op de rekening van de trusts werden gestort. In totaal is dit ongeveer 3 miljoen euro geweest. De trusts hebben dat geld vervolgens geïnvesteerd in de aankoop en financiering van onroerend goed, overwegend ten behoeve van familieleden van verdachte.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 19 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Uit die verklaring volgt dat hij op initiatief van en samen met zijn vader [verdachte] [medeverdachte 2] heeft opgericht, ten behoeve van de aankoop van zijn eigen woning aan de [adres] in [woonplaats] . De contante stortingen in Liechtenstein deed hij in opdracht van zijn vader. Het geld kwam voor het overgrote deel van zijn vader. In opdracht van zijn vader haalde hij pakketjes met geld op op verschillende plekken in [woonplaats] . Verder had hij zelf ongeveer € 50.000 spaargeld, dat eveneens op de rekening van [medeverdachte 2] is gestort. Dat spaargeld is door de jaren heen ontstaan uit salarissen die hij heeft verdiend en een deel dat hij van zijn moeder heeft gekregen na de verkoop van het huis aan de [adres] in [woonplaats] .
Beoordeling van de verklaringen
De FIOD heeft onderzoek verricht naar de door verdachte afgelegde verklaringen om te bepalen of deze verklaringen concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onaannemelijk zijn. De rechtbank acht het op basis van dat onderzoek onaannemelijk dat verdachte een dergelijk bedrag aan legaal inkomen heeft verdiend, dit geld op de door verdachte beschreven wijze jarenlang heeft bewaard en heeft omgewisseld naar euro’s waarna het geld door verdachte en zijn zoon naar Liechtenstein is gebracht. Dat verdachte met de verkoop van huizen enig vermogen heeft verworven acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden. De verklaring dat het geld deels afkomstig is uit [bedrijf 3] en de verkoop van grond in Suriname is onderzocht, maar dat onderzoek heeft onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd. Wel laat het door het Openbaar Ministerie verrichtte onderzoek ruimte voor de mogelijkheid dat de verkoop van [bedrijf 2] BV en inkomsten uit verhuur door [bedrijf 4] hebben gezorgd voor legale inkomsten tot 1996. In 1995 is [bedrijf 3] opgeheven en van [bedrijf 4] BV zijn in 1997 voor het laatst jaarstukken gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel van boekjaar 1996. [47] Echter dit verklaart bij lange na niet het bedrag van ruim 3 miljoen euro dat cash is gestort in Liechtenstein.
Los van het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte over het bewaren en wisselen van dit geld ongeloofwaardig. Naar eigen zeggen heeft verdachte al zijn inkomsten altijd contant in guldens opgenomen. De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn echter geen guldens, maar euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken. De FIOD heeft (daarom) ook onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte over het wisselen van guldens naar euro’s. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de gestorte bedragen in Amerikaanse dollars en Zwitserse franken, noch voor de stortingen op zijn eigen bankrekening en op de rekeningen van [B] , [C] en [A] .
Uit het onderzoek bij DNB komt naar voren dat het in de jaren 2002 tot en met 2008 mogelijk was om contante guldens om te wisselen naar contante euro’s. Om uitvoering te geven aan een omwisselverzoek was het van belang om een aanvraagformulier in te vullen en te ondertekenen, dat werd vergezeld met een kopie van een geldig legitimatiebewijs. Verder heeft de FIOD erop gewezen dat het in lijn der verwachting ligt dat het wisselgedrag van verdachte zou zijn opgevallen bij DNB en dat hiervan een melding zou zijn gedaan bij de FIU. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het geld in kleine porties heeft gewisseld. Gelet op het totaal te wisselen bedrag, zou dit betekenen dat verdachte veelvuldig bij DNB is geweest. Bij wijze van voorbeeld wijst de FIOD erop dat, uitgaande van een totaal te wisselen bedrag van ongeveer 6,5 miljoen gulden en een wisselbedrag van 10.000 gulden per keer, verdachte minimaal 650 keer bij DNB moet zijn geweest in de periode 2002 tot en met 2008 om al zijn contante guldens te wisselen naar euro’s. Dit houdt in dat verdachte onophoudelijk twee keer per week naar DNB moet zijn gegaan. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij tussen februari en mei 2005 voor het laatst guldens naar euro’s heeft gewisseld. Dat maakt de periode korter en dus ook de frequentie waarmee hij bij DNB moet zijn geweest alleen maar hoger.
De rechtbank kan de uitkomst van het onderzoek van de FIOD moeilijk rijmen met de door verdachte afgelegde verklaringen, temeer nu de door verdachte afgelegde verklaringen niet consistent zijn. Verdachte verklaart wisselend en tegenstrijdig over wezenlijke aspecten van het legaal verdiende vermogen en het wisselen van de contante gelden. De rechtbank wijst hierna op enkele passages:
“A: Zo rond 2000 heb ik het contante geld verdeeld overtwee of drie personen. Die hebben dat geld voor mij bewaard.
V: Hoeveel contant geld heeft u weggezet bij die verschillende personen?
A: Het was een3 miljoen gulden in contanten.
(…)
V: In Liechtenstein worden euro's gestort. U had 3 miljoen gulden. Hoe komt u aan die euro's? A; Gewoon gewisseld bij de Nederlandse bank in Amsterdam .Steeds in kleine porties. Dat heeft heel lang geduurd.lk heb zelf de guldens opgehaald bij die mensen, die werden omgewisseld in kleine porties in euro's endan bracht ik het weer terug naar die mensen die het voor mij bewaarden. En zo ging dat door.
(…)
V: We hadden eerst 3 miljoen gulden en u wisselt naar 3 miljoen euro. Dan is het dus 2,2 keer zoveel geworden. Hoe kan dat?
A: Oh dan heb ik dat verkeerd gezegd.Waar ik zeg guldens bedoel ik euro's. lk heb ook euro's verdiend met de land verkoop in Suriname. Dat waren al euro's, ook die zijn bewaard bij die mensen die het voor mij bewaarden.
V: Wij snappen het nu niet meer? U verklaart steeds over bedragen in guldens en nu zijn het in eens euro's geworden Dan is het toch 2 keer zoveel geworden.
A: Dan is het verkeerd overgekomen. Er is 3 miljoen euro naar Liechtenstein gegaan dat was er. Dus dat is allemaal voorgekomen uit de activiteiten waar ik over heb verklaard. Dan is het6 tot 7 miljoen guldengeweest.
(…)
V: Waarom wisselt u steeds kleine bedragen en geen grote bedragen. Het is volgens u allemaal legaal geld. U blijft steeds onder de meldgrens bij het wisselen.
A; Als je grote bedragen gaat wisselen, moet je allemaal papieren gaan invullen en komt er een heel circus op gang dat wil ik niet. lk ga ook niet met grote bedragen over straat lopen, midden in Amsterdam . Dat is veel te gevaarlijk.”
(Proces-verbaal van verhoor verdachte, 21 april 2021, pagina 5, 6 en 8).
“Het geld was toen (de rechtbank begrijpt: in 1999
) al in Nederland bij diverse mensen op verschillende plekken.
Hoeveel verschillende plekken?
Het waren er eigenlijk vier. De inspecteur van de FIOD wilde graag een nummer noemen. Hij heeft er 3 aan gekoppeld. Hij noemt steeds 3.
(…)
Hoeveel geld was het nou precies?
Dat is het punt met euro’s en guldens. Het zou de tegenwaarde van die 3 miljoen euro zijn geweest. Hoeveel het exact was in guldens kan ik niet zeggen. We praten over 20 jaar geleden. (…)
Het ging zo: ik kwam bij die mensen thuis en vroeg of ik wat kleren mocht pakken. Ik ging dan naar boven, deed de doos open, ik had zo’n taperolhouder bij mij, ik haal het geld eruit wat ik denk dat ik ga wisselen. Dat kan de tegenwaarde van 100.000 of 200.000 euro zijn. Dat neem ik dan mee. Het wordt gewisseld en als ik dat gewisseld heb danga ik pas na een tijdje terugom te zeggen dat ik nog wat moet pakken. Je kunt het niet in één keer wisselen. Daar gaat een bepaalde tijd overheen. Ik nam dan een stapel mee, bijvoorbeeld de tegenwaarde van 200.000 of 250.000 euro. Dan tapte ik de doos weer dicht.Dan na twee of drie maanden herhaalt het verhaal zich. Je kunt niet iedere drie dagen daar aankomen en weer naar boven gaan.
(…)
Hoe vaak bent u bij een adres geweest voordat het geld daar op was?
Ik denk vier of vijf keer.”
(Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , 22 april 2021, pagina 2 t/m 6).
“Ik hebheel vaakguldens naar euro’s gewisseld bij De Nederlandse Bank. Het klopt ook dat ik een formulier moest invullen. Boven een bepaald bedrag waren er andere procedures. Ik weet niet precies wat de grens was; mogelijk 7.000 gulden.”
(Proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022).
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte op cruciale onderdelen wisselend en innerlijk tegenstrijdig zijn. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard dat hij de beschikking had over drie miljoen contante guldens, maar vervolgens – naar aanleiding van een vraag van de FIOD – komt hij tot de conclusie dat het toch 6 à 7 miljoen gulden moet zijn geweest; immers de tegenwaarde van drie miljoen euro. Eenzelfde soort wisseling in de verklaring van verdachte herkent de rechtbank in de door verdachte afgelegde verklaring over de werkwijze van het wisselen van gelden bij DNB. In eerste instantie verklaarde verdachte dat hij bij DNB geen formulieren hoefde in te vullen. Dit stemt niet overeen met het onderzoek van de FIOD. Pas nadat verdachte ook met de resultaten van het onderzoek van de FIOD bekend is geworden – betreffende de informatie van DNB – heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat er inderdaad formulieren door hem moesten worden ingevuld bij het wisselen van de contante bedragen.
Los van dit alles past de verklaring van verdachte over hoe het wisselen precies in zijn werk is gegaan niet in wat verdachte verder heeft verklaard en in de uitkomsten van het door de FIOD verrichtte onderzoek. Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij enkel kleine bedragen wisselde (door de FIOD fictief vastgesteld op een bedrag van 10.000 gulden), betekent dit dat hij in de periode tot mei 2005 meerdere keren per week naar DNB moet zijn gegaan. Dat gaat naar het oordeel van de rechtbank niet samen met het feit dat verdachte naar eigen zeggen sinds 2002 overwegend in Amerika verbleef en dus bijna niet in Nederland was.
Het voorgaande veronderstelt bovendien dat verdachte zijn in de jaren ’80 en ’90 contant opgenomen verdiende inkomsten al die tijd heeft bewaard in verhuisdozen in huizen van onbekend gebleven personen. De rechtbank is van oordeel dat dit ook niet aannemelijk is geworden, maar ook niet concreet en verifieerbaar is, nu verdachte geen namen en adressen heeft willen noemen, terwijl de FIOD hem daarop heeft bevraagd, en de verklaringen over hoe groot het bedrag überhaupt is geweest wisselend en tegenstrijdig zijn. Daarbij komt ook dat de rechtbank niet kan verklaren waarom verdachte een situatie als deze in stand heeft gehouden als het enkel om legale gelden zou gaan.
Tot slot merkt de rechtbank op dat ook de reden die verdachte geeft voor deze handelwijze niet verifieerbaar is en ook niet lijkt te kloppen. Verdachte verklaart dat hij het geld cash bewaarde zodat het na zijn overlijden over al zijn kinderen kon worden verdeeld, ook de niet-erkende kinderen. Een derde persoon zou een ‘testamentje op schrift’ hierover hebben gehad. Daarnaar gevraagd wil verdachte ook de naam van deze persoon niet noemen. Bovendien heeft hij het geld daarna ingebracht in [medeverdachte 3] waardoor bij zijn overlijden alsnog de wettelijke verdeling zou plaatsvinden. De reden voor zijn handelen is hiermee alsnog komen te vervallen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring over de herkomst van de 3 miljoen euro’s onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde bedragen (in euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken), met uitzondering van € 50.000, zoals hierna zal worden uitgelegd, niet aannemelijk is geworden. Datzelfde geldt ook voor de bedragen die cash zijn gestort op de rekeningen van verdachte, [B] , [C] en [A] . Daarmee is het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Dat leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 1] de legale herkomst voor het bedrag van € 50.000 aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaring dat hij dit in de loop der jaren heeft gespaard. Daartoe heeft hij meerdere salarisstroken overlegd en ook heeft zijn moeder, [getuige 2] , verklaard dat zij hem een geldbedrag heeft gegeven na de verkoop van haar woning. Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat een gedeelte van € 50.000 van de in de tenlastelegging opgenomen bedragen van misdrijf afkomstig is. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Toerekenen handelen rechtspersonen aan verdachte
Zoals volgt uit de uitspraken van heden van deze rechtbank in de zaken van de rechtspersonen en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] (parketnummers 16-801002-14, 16-801003-14 en 16-801001-14), is de rechtbank van oordeel dat deze rechtspersonen zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk witwassen van de in die vonnissen genoemde geldbedragen en woningen. De rechtbank is tevens van oordeel dat de gedragingen van deze rechtspersonen aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Verdachte is de uiteindelijk begunstigde van [medeverdachte 3] ; hij heeft volgens de statuten de zeggenschap over het bestuur van [medeverdachte 3] , waardoor het bestuur dus handelde in opdracht van hem en hij was feitelijk degene die de beslissingen van [medeverdachte 3] nam. Dit heeft een van de bestuurders (de heer [getuige 3] ) ook verklaard. Verdachte is dus degene die recht had op het vermogen van [medeverdachte 3] en degene die besliste welke handelingen [medeverdachte 3] verrichtte. Uit het dossier volgt ook dat verdachte nauw betrokken is bij [medeverdachte 2] . Hij heeft immers de instructie- en informatierechten van [medeverdachte 2] , hij was de initiatiefnemer tot de oprichting van [medeverdachte 2] en hij heeft gezorgd voor (de storting van) het kapitaal in [medeverdachte 2] .
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen eveneens van oordeel dat de gedragingen van [medeverdachte 4] aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat hij feitelijk leiding gaf aan [medeverdachte 4] . De directeur-bestuurder van deze BV was [getuige 1] , een niet-erkende dochter van verdachte. Zij heeft verklaard dat het idee van haar vader kwam om iets in onroerend goed te doen. Haar vader, verdachte, heeft ook de naam voor de BV bedacht en voor een deel van de benodigde financiering voor de oprichting van de BV gezorgd. Verder blijkt uit zowel de verklaringen van verdachte als de verklaring van [getuige 1] dat er veel overleg tussen hen beiden plaatsvond, dat verdachte degene was die bepaalde woningen bij [medeverdachte 4] aandroeg en dat verdachte via [medeverdachte 3] de financiering voor de aankoop van die woningen regelde tegen voor [medeverdachte 3] ongunstige voorwaarden maar wel met zeggenschap over de verkoop van de panden. Ter terechtzitting van 12 oktober 2022 heeft verdachte hier het volgende over verklaard:
“De zekerheid voor mij/ [medeverdachte 3] zat in de panden. [medeverdachte 4] mocht de panden niet zelf verkopen. Er zat een hypotheek op, die door [medeverdachte 3] was verstrekt. Dat was de zekerheid die ik had. Ik wist dat de panden geld op zouden brengen.”Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de relevante gedragingen van [medeverdachte 4] – het aankopen van diverse woningen met geld van [medeverdachte 3] – en daarbij zodanig initiatief heeft genomen dat verdachte geacht moet worden aan die gedragingen feitelijk leiding te hebben gegeven.
Handelingen rechtspersonen
Met de tot hen ter beschikking staande gelden, die zoals hiervoor is vastgesteld dus geen legale herkomst hebben (met uitzondering van € 50.000 van [medeverdachte 2] ), hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onroerend goed aangekocht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] financiering verstrekt ten behoeve van de aankoop van onroerend goed. Dit alles vond plaats ten gunste van nauw verwante (via de familieband) partijen. De rechtbank beschouwt deze gang van zaken als een wezenlijk onderdeel van de witwasconstructie die verdachte heeft gecreëerd, om de
paper trailnaar zijn eigen vermogen zo lastig mogelijk te maken. Zo zijn alle woningen die [medeverdachte 3] heeft gekocht eerder in eigendom geweest bij een familielid (medeverdachte [medeverdachte 1] ) of bij een hele goede vriendin van verdachte ( [A] ) én heeft [medeverdachte 3] enkel hypotheken verstrekt aan [medeverdachte 4] en [getuige 1] . Ook was [medeverdachte 3] de hypotheekgever van het bedrijfspand dat door [medeverdachte 1] en diens echtgenote werd gehuurd van [medeverdachte 4] voor hun bedrijfsactiviteiten. Doordat verdachte en [medeverdachte 1] de bedragen op deze manier verplaatsten naar vermogens waar zij nauwe betrokkenheid bij hadden (via de trusts en/of bij familie en vriendinnen), hebben zij ervoor gezorgd dat zij al die tijd zelf het geld (middels de woningen) voorhanden hadden.
[medeverdachte 3]
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor het via [medeverdachte 3] investeren in de aankoop van de woningen aan de [adres] te [woonplaats] en de [straat] te [woonplaats] . Het is verdachte geweest die daardoor de van misdrijf afkomstige gelden heeft omgezet en er gebruik van heeft gemaakt, en van deze woningen de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte ook een deel van de van misdrijf afkomstige gelden via [medeverdachte 3] heeft geïnvesteerd in de aankoop van zijn eigen woning in Amerika aan de [omschrijving] . [medeverdachte 3] heeft namelijk een bedrag van USD 350.000 betaald aan het bedrijf ‘ [bedrijf 1] ’, zijnde een
real estatebedrijf gevestigd in [vestigingsplaats] . In de omschrijving van deze betaling is het adres van de woning van verdachte in Amerika opgenomen. De woning is getaxeerd op een bedrag van USD 367.200. Gelet op het minimale verschil tussen de bedragen USD 350.000 en USD 367.200, de betaling aan het
real estatebedrijf en de daarbij opgenomen omschrijving, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 3] de woning van verdachte in Amerika heeft betaald met gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Door de aankoop op deze manier uit te voeren, heeft verdachte de van misdrijf afkomstige gelden omgezet en er gebruik van gemaakt, waarmee de werkelijke aard en herkomst van deze gelden en woning is verhuld.
Naast het aankopen van woningen heeft verdachte via [medeverdachte 3] meerdere hypothecaire leningen verstrekt voor de aankoop van diverse woningen. Zo heeft [medeverdachte 3] een hypotheek verleend aan [getuige 1] met als onderpand haar woning aan de [adres] te [woonplaats] . Net als de aankoop van woningen door [medeverdachte 3] , is het verstrekken van een hypothecaire lening door [medeverdachte 3] onderdeel van de witwasconstructie van verdachte om de herkomst en werkelijke aard van zijn in [medeverdachte 3] ondergebrachte contante en van misdrijf afkomstige gelden te verhullen.
[medeverdachte 4]
Ook de woningen die [medeverdachte 4] in eigendom heeft verkregen en waarvoor [medeverdachte 3] de financiering heeft verstrekt, zijn op basis van het voorgaande voorwerpen waarvan verdachte – via [medeverdachte 4] – de werkelijke aard en herkomst heeft verhuld. Dit heeft verdachte gedaan door in overleg met de statutair bestuurder van [medeverdachte 4] , zijn dochter, panden te kopen waarbij de van misdrijf afkomstige gelden in de vorm van een hypothecaire lening aan [medeverdachte 4] werden verstrekt voor de aankoop van die woningen. Concreet gaat het om de volgende vijf woningen: [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] , [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] .
[medeverdachte 2]
Met betrekking tot de woning [adres] te [woonplaats] die is aangekocht door [medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat deze woning eveneens door verdachte is witgewassen. Vanwege de nauwe betrokkenheid van verdachte bij [medeverdachte 2] concludeert de rechtbank dat verdachte met de aankoop van deze woning de herkomst en werkelijke aard van de in [medeverdachte 2] gestorte bedragen heeft verhuld door die gelden om te zetten in de woning.
Opzet en witwashandelingen
De rechtbank is van oordeel dat uit al het voorgaande volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Uit de aard van de handelingen blijkt dat verdachte enkel en alleen het oogmerk heeft gehad om de herkomst en werkelijke aard van zijn criminele vermogen te verhullen. Allereerst heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] de contante (van misdrijf afkomstige) geldbedragen gestort op bankrekeningen van twee trusts, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , en op de rekeningen van zichzelf en drie vriendinnen. Door de gelden die daarvoor nodig waren fysiek over te dragen, zijn de gelden verplaatst. Verdachte heeft met de stortingen de gelden giraal gemaakt. Doordat verdachte de bedragen enkel verplaatste naar vermogens waar hij en/of [medeverdachte 1] vanwege hun positie in [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over konden beslissen, heeft verdachte ervoor gezorgd dat zij het waren die de gelden voorhanden hadden. Vervolgens heeft verdachte die girale bedragen aangewend voor zichzelf danwel, met behulp van daartoe opgerichte (buitenlandse) rechtspersonen, voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. De gelden zijn overgedragen en omgezet en er is gebruik van gemaakt. Op deze manier zijn de van misdrijf afkomstige gelden, waarvan de criminele oorsprong is verhuld, in het economische verkeer gebracht. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het witwassen van deze voorwerpen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Verdachte en [medeverdachte 1] waren beiden betrokken bij de oprichting van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Waar [verdachte] de UBO is van [medeverdachte 3] en in die hoedanigheid instructie- en bevoegdheidsrechten heeft, heeft [medeverdachte 1] instructie- en bevoegdheidsrechten toebedeeld gekregen. Dit geldt andersom voor [medeverdachte 2] : [medeverdachte 1] is daar UBO en [verdachte] is mede instructiebevoegd. Verdachte is degene die het initiatief tot de oprichting van beide trusts heeft genomen. De gelden die in de trusts gestort zijn, zijn ook voor het overgrote deel afkomstig van verdachte. Een klein deel is afkomstig van [medeverdachte 1] . Het is echter [medeverdachte 1] geweest die de gelden fysiek naar Liechtenstein heeft getransporteerd, opdat de gelden daadwerkelijk op de rekeningen van de trusts konden worden gestort. Met het vermogen van [medeverdachte 2] heeft hij zijn huis aangekocht. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] waren een essentiële schakel in deze witwasconstructie. Immers door de aankoop van de panden en het verstrekken van de hypotheken werd het criminele vermogen op een “legale” manier in de maatschappij gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het brein is achter de opgetuigde witwasconstructie en deze constructie grotendeels ook vorm heeft gegeven en er feitelijk leiding aan heeft gegeven. Daarmee is de wezenlijke bijdrage van verdachte gegeven. [medeverdachte 1] had een zodanig belangrijke rol in het vervoeren, het geven van de opdracht tot het storten van het geld in de “juiste” trust, het leiding geven aan [medeverdachte 2] en de aankoop van zijn woning dat hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Ten aanzien van verdachte geldt dat hij het delict tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en de rechtspersonen heeft gepleegd, maar ook dat hij aan de begane verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. [48] Op basis van het voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die op structurele wijze zijn overgedragen en in het legale verkeer zijn gebracht en de hoeveelheid witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats] , en [woonplaats] , en [woonplaats] , (telkens) tezamen en in verenging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, van voorwerpen, te weten:
- van geldbedragen van USD 378,840,-- en CHF 15.000,-- en EUR 2.730.315,--, en
- van woningen, te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-078 en D-080) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-081 t/m D-083) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-063 t/m D-066) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-089, D-094 t/m D-095) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-085 t/m D-087) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-098 t/m D-100) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-074 t/m D-076) en
- [adres] , [woonplaats] , (D-067 t/m D-068) en
- [adres] , [woonplaats] (D-070 t/m D-072),
- [adres] , [woonplaats] , Verenigde Staten (D-408),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat deze geldbedragen en woningen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twaalf maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de volgende goederen verbeurd worden verklaard:
- (1) 1 STK Vordering ING 348,36 euro;
- (2) 1 STK Vordering VP bank 431.009,93 euro;
- (3) 1 STK Vordering VP bank 36.280,12 euro;
- (4) 1 STK Vordering VP bank 0 euro.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. Die redelijke termijn is begonnen op het moment van de huiszoeking in 2014. Sindsdien zijn er acht jaren verstreken. Daarvan komt de tijd tussen 13 april 2022 en 12 oktober 2022 voor rekening van de verdediging. Verder dient rekening te worden gehouden met de hoge leeftijd van verdachte en de impact van de strafzaak op het leven van verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft via een doordachte en geraffineerde constructie samen met anderen gedurende een periode van iets meer dan zes jaren een bedrag van ruim drie miljoen euro en tien woningen witgewassen. Om de criminele herkomst van het grote bedrag aan contante gelden dat verdachte beschikbaar had te verhullen, heeft verdachte eerst twee trusts, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , opgericht in Liechtenstein. Deze trusts hebben vervolgens bankrekeningen bij een Liechtensteinse bank geopend. De contante geldbedragen zijn – met name door de medeverdachte, de zoon van verdachte – naar Liechtenstein gebracht, waar deze contante gelden door de vertegenwoordigers van de trustmaatschappij op de bankrekeningen werden gestort. Vervolgens heeft verdachte via deze trusts diverse woningen in Nederland gekocht dan wel gefinancierd. Daarmee heeft hij de criminele oorsprong van de gelden verhuld en het geld in het economische verkeer gebracht. In deze constructie werd ook gebruik gemaakt van een – in eerste instantie – ogenschijnlijk onafhankelijke Nederlandse BV, die het onroerend goed in Nederland aankocht. De DGA van deze BV was een -niet erkende- dochter van verdachte. Uit het hele dossier blijkt dat het verdachte is geweest die het brein was achter deze witwasconstructie. Door de constructie te laten draaien met behulp van familieleden kon verdachte relatief eenvoudig de controle behouden en de
‘money trail’naar zijn criminele vermogen verbergen.
Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft de hiervoor genoemde constructie opgetuigd en in stand gehouden met het enkele doel om zijn criminele vermogen buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten te houden. Op die manier kon verdachte zijn criminele vermogen ongestraft bezitten en hiervan profiteren. Gelet op het lange opsporingsonderzoek dat heeft plaatsgevonden totdat voornoemde gang van zaken aan het licht is gekomen, heeft verdachte dat doel ook daadwerkelijk (voor lange tijd) bereikt. Door het criminele geld een schijnbaar legale herkomst te geven en in het economische verkeer te brengen heeft verdachte ervoor gezorgd dat misdaad loont – één van de grootste drijfveren voor het plegen van strafbare feiten – én de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast wordt.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 oktober 2022. Verdachte heeft een blanco strafblad. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol. Verder zijn de rechtbank geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gebleken waarmee de rechtbank bij de strafoplegging rekening moet houden. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het enkele feit dat verdachte op leeftijd is geen omstandigheid die noopt tot strafvermindering. De rechtbank wil verder wel geloven dat het opsporingsonderzoek een impact heeft gehad op het leven van verdachte, maar dat is enerzijds inherent aan het plegen van strafbare feiten en anderzijds is die impact niet zodanig dat dit een strafvermindering rechtvaardigt (mede in het licht van de ernst van het gepleegde strafbare feit).
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht op grond waarvan bij betrokkene de redelijke verwachting is gewekt dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat de verdachte voor het eerst werd verhoord, te weten 22 april 2014. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 17 november 2022, de vervolging van verdachte ruim acht jaar in beslag heeft genomen. Daarmee is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes jaar.
De rechtbank houdt echter rekening met de navolgende bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft pas voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd op 21 april 2021 (naar aanleiding van de regiezitting in juni 2020). In eerste instantie, in 2014, beriep verdachte zich op zijn zwijgrecht en de uitnodiging voor een tweede verhoor in 2017 heeft verdachte niet geaccepteerd. Gelet op de aard van de zaak – de verdenking van witwassen op basis van een bewijsvermoeden – is de verklaring van verdachte essentieel geweest voor het strafrechtelijk onderzoek, want deze verklaring gaf aanleiding daar nader onderzoek naar te doen. Doordat verdachte pas zo laat heeft willen verklaren, kon het Openbaar Ministerie het onderzoek pas in 2021 vervolgen en in 2022 afronden. Een andere omstandigheid die de rechtbank meeweegt is dat er sprake is geweest van een omvangrijk opsporingsonderzoek en een complexe zaak. Die complexiteit is het directe gevolg van het handelen van verdachte, die immers op geraffineerde wijze een moeilijk te doorgronden witwasconstructie heeft opgetuigd, waardoor een deel van het onderzoek in het buitenland heeft moeten plaatsvinden. De derde bijzondere omstandigheid in deze zaak is het tijdsverloop tussen 13 april 2022 (de eerder geplande datum voor de inhoudelijke behandeling) en 12 oktober 2022 (de uiteindelijke datum van de inhoudelijke behandeling), nu de zitting op 13 april 2022 door persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de verdediging geen doorgang heeft kunnen vinden. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden rechtvaardigen dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdediging komt. De rechtbank stelt dat deel vast op twee jaren.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de vaststelling dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreven met ruim vier jaar. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de forse overschrijding in deze zaak rechtvaardigt dat de op te leggen gevangenisstraf met twaalf maanden zal worden verminderd.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hoewel bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank aanleiding die oriëntatiepunten wel als uitgangspunt te nemen. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en strafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor fraude met een benadelingsbedrag vanaf € 1.000.000 uit van een gevangenisstraf van 24 maanden of meer.
In dit geval is er sprake van een witgewassen bedrag van ongeveer drie miljoen. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf in het bijzonder de aard en de ernst van het feit, de jarenlange pleegperiode, en de centrale rol van verdachte mee in haar oordeel. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat, ook gelet op straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken, met geen andere straf kan worden volstaan dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat als hoofdstraf in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden is. De rechtbank vermindert deze straf echter met 12 maanden wegens de overschrijding van de redelijke termijn en met 6 maanden wegens de oplegging van de hierna te noemen bijkomende straf. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte oplegt een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Naast een gevangenisstraf als hoofdstraf legt de rechtbank aan verdachte de bijkomende straf van verbeurdverklaring op. De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- (1) 1 STK Vorderingen (ING Bank) € 348,36;
- (2) 1 STK Vorderingen (VP Bank) € 431.009,39;
- (3) 1 STK Vorderingen (VP Bank) € 36.280,12;
- (5) 1 STK Onroerende registergoederen ( [adres] [woonplaats] )
verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezenverklaarde feit (deels) begaan en/of voorbereid. Daarnaast is een deel van deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het strafbare feit verkregen. De vordering die onder 4 is opgenomen in de beslaglijst heeft – volgens diezelfde lijst – een waarde van nihil. Dat betekent dat de vordering niet bestaat en dus ook niet verbeurd kan worden verklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf / beslag
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 maanden;
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • (1) 1 STK Vorderingen (ING Bank) € 348,36;
  • (2) 1 STK Vorderingen (VP Bank) € 431.009,39;
  • (3) 1 STK Vorderingen (VP Bank) € 36.280,12;
  • (5) 1 STK Onroerende registergoederen ( [adres] [woonplaats] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op één of meer tijdstippen of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland, en/of te [woonplaats] , althans in Liechtenstein, en/of [woonplaats] , althans in de Verenigde Staten,
(telkens) tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) USD 378,840,-- en/of CHF 15.000,-- en/of EUR 2.780.315,--, althans van enig(e) (contant(e)) geldbedrag(en), te weten:
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-387), en/of
- een contante geldstorting van USD 150.000,-- (D-388), en/of
- een contante geldstorting van USD 194.820,-- (D-389), en/of
- een contante geldstorting van USD 23.020,-- (D-390), en/of
- een contante geldstorting van CHF 10.000,-- (D-391), en/of
- een contante geldstorting van CHF 5.000,-- (D-392), en/of
- een contante geldstorting van EUR 280.000,-- (D-394), en/of
- een contante geldstorting van EUR 140.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van EUR 328.000,-- (D-397), en/of
- een contante geldstorting van EUR 102.000,-- (D-399), en/of
- een contante geldstorting van EUR 300.000,-- (D-401), en/of
- een contante geldstorting van EUR 450.000,-- (D-402), en/of
- een contante geldstorting van EUR 115.000,-- (D-403), en/of
- een contante geldstorting van EUR 65.000,-- (D-404), en/of
- een contante geldstorting van EUR 150.000,-- (D-405), en/of
- een contante geldstorting van EUR 150.000,-- (D-406), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-407), en/of
- een contante geldstorting van EUR 195.000,-- (D-384), en/of
- een contante geldstorting van EUR 200.000,-- (D-385), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-383), en/of
- een contante geldstorting van EUR 52.825,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 120.770,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 57.260,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 24.460,-- (30-536016 en 26120286-771),
en/of
- van (een) woning(en), te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-078 en D-080) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-081 t/m D-083) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-063 t/m D-066) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-089, D-094 t/m D-095) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-085 t/m D-087) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-098 t/m D-100) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-074 t/m D-076) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-067 t/m D-068) en/of
- [adres] , [woonplaats] (D-070 t/m D-072),
- [adres] , [woonplaats] , Verenigde Staten (D-408),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
artikel 420 ter Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland, en/of te [woonplaats] , althans in Liechtenstein, en/of [woonplaats] , althans in de Verenigde Staten,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) USD 378,840,-- en/of CHF 15.000,-- en/of EUR 2.780.315,--, althans van enig(e) (contant(e)) geldbedrag(en), te weten:
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-387), en/of
- een contante geldstorting van USD 150.000,-- (D-388), en/of
- een contante geldstorting van USD 194.820,-- (D-389), en/of
- een contante geldstorting van USD 23.020,-- (D-390), en/of
- een contante geldstorting van CHF 10.000,-- (D-391), en/of
- een contante geldstorting van CHF 5.000,-- (D-392), en/of
- een contante geldstorting van EUR 280.000,-- (D-394), en/of
- een contante geldstorting van EUR 140.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van EUR 328.000,-- (D-397), en/of
- een contante geldstorting van EUR 102.000,-- (D-399), en/of
- een contante geldstorting van EUR 300.000,-- (D-401), en/of
- een contante geldstorting van EUR 450.000,-- (D-402), en/of
- een contante geldstorting van EUR 115.000,-- (D-403), en/of
- een contante geldstorting van EUR 65.000,-- (D-404), en/of
- een contante geldstorting van EUR 150.000,-- (D-405), en/of
- een contante geldstorting van EUR 150.000,-- (D-406), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-407), en/of
- een contante geldstorting van EUR 195.000,-- (D-384), en/of
- een contante geldstorting van EUR 200.000,-- (D-385), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-383), en/of
- een contante geldstorting van EUR 52.825,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 120.770,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 57.260,-- (26120286Z-753), en/of
- een contante geldstorting van EUR 24.460,-- (30-536016 en 26120286-771),
en/of
- van (een) woning(en), te weten:
- [adres] , [woonplaats] , (D-078 en D-080) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-081 t/m D-083) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-063 t/m D-066) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-089, D-094 t/m D-095) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-085 t/m D-087) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-098 t/m D-100) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-074 t/m D-076) en/of
- [adres] , [woonplaats] , (D-067 t/m D-068) en/of
- [adres] , [woonplaats] (D-070 t/m D-072),
- [adres] , [woonplaats] , Verenigde Staten (D-408),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het einddossier (Montana, 261202862) en zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 december 2017, genummerd 1173, opgemaakt door het Combi-team van de Belastingdienst/FIOD, Dienst Landelijke Recherche, doorgenummerd 020001 tot en met 020173, en hoofdstuk 4 van het einddossier (040001 tot en met 040487), hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10 van het einddossier (100001 tot en met 100199). Ook wordt verwezen naar documenten, opgenomen in hoofdstuk 7 van het einddossier. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
3.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020026 tot en met 020028.
4.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020027.
5.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020025 en een proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2014, pagina 040467.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2014, pagina 040469.
7.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020016 tot en met 020018.
8.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020018.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 3.
10.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020018 en 020028.
11.Een ambtsedige vertaling van het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 21 januari 2016, pagina’s 100164 en 100166.
12.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020030 tot en met 020032.
13.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020019 en 020021.
14.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022.
15.Geschriften, te weten D-081 tot en met D-083.
16.Geschriften, te weten D-063 tot en met D-066.
17.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020050 tot en met 020052.
18.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409, pagina 7.
19.Een geschrift, te weten D-408.
20.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020067 tot en met 020069.
21.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020020 tot en met 020023 en de geschriften, te weten D-078 en D-080.
22.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020023 en 020024.
23.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020057 tot en met 020060.
24.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090752 en 090754 tot en met 090757.
25.Geschriften, te weten D-085 tot en met D-087.
26.Geschriften, te weten D-067 tot en met D-068.
27.Geschriften, te weten D-098 tot en met D-100.
28.Geschriften, te weten D-074 tot en met D-076.
29.Geschriften, te weten D-070 tot en met D-072.
30.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020049 en 020059.
31.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020061.
32.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina 040211
33.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090760 en 090762.
34.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina’s 040179 en 040180.
35.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022.
36.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020055 tot en met 020057 en de geschriften, te weten D-089, D-094 tot en met D-095.
37.Een proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2014, pagina’s 040027 tot en met 040028 en 040037.
38.Een proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2014, pagina’s 040038 tot en met 040044.
39.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020088 tot en met 020091.
40.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022.
41.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020087.
42.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020085.
43.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 2.
44.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 12 oktober 2022.
45.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409, pagina’s 5 tot en met 8.
46.Witwasindicatoren / witwastypologieën, versie: april 2020, AMLC / FIU Nederland.
47.D-0231 en D-0325.
48.Zie ook ECLI:NL:PHR:2021:183, Parket bij de Hoge Raad, 19/01248.