5.3Het oordeel van de rechtbank
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval voldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van een vermoeden van witwassen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de medeverdachte over de herkomst van het grootste gedeelte van de gelden niet aannemelijk is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat die gelden (en daarmee gekochte woningen) uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Redengevende feiten en omstandigheden
[medeverdachte 1] heeft op 15 februari 2008 [medeverdachte 3] opgericht, welke trust is gevestigd in Liechtenstein op het adres van de trustmaatschappij: [trustmaatschappij] , hierna: [trustmaatschappij] . [medeverdachte 1] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 3] en instructiebevoegd.Verdachte heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 3] .Verdachte communiceerde op zijn computer middels het emailadres [emailadres] @live.nl. Daarbij zijn op diezelfde computer en in zijn woning documenten aangetroffen die betrekking hadden op [medeverdachte 3] .Dat hij gebruik maakte van zijn bevoegdheden ten aanzien van [medeverdachte 3] blijkt uit het feit dat hij de opdracht gaf om van de rekening van [medeverdachte 3] een nota van waternet te betalen.Op 9 juni 2008 heeft [medeverdachte 1] samen met verdachte [medeverdachte 2] opgericht, die eveneens is gevestigd op het adres van de [trustmaatschappij] in Liechtenstein. Verdachte is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 2] en instructiebevoegd.[medeverdachte 1] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 2] .Het initiatief tot het oprichten van [medeverdachte 2] kwam van [medeverdachte 1] .Hij heeft ook het grootste deel van het kapitaal ingebracht in [medeverdachte 2] .
Op de verschillende bankrekeningen van beide trusts bij de Liechtensteinse VP-bank zijn in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 grote, contante geldbedragen gestort. Daartoe zijn deze contante geldbedragen door [medeverdachte 1] en (met name) door verdachte naar de [trustmaatschappij] in Liechtenstein gebracht.Verdachte gaf telkens aan op welke rekening het geld gestort moest worden.In totaal gaat het om contante stortingen van € 2.105.000, CHF 15.000 en USD 377.840 op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] . Bij de stortingen in euro’s is gebruik gemaakt van minimaal 3.190 biljetten van € 500.Voor [medeverdachte 2] gaat het om contante stortingen van in totaal € 420.000 en USD 10.000.Deze bedragen waren, met uitzondering van € 50.000 afkomstig van [medeverdachte 1] .
Deze giraal gemaakte contante geldbedragen zijn door de trusts aangewend voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. [medeverdachte 3] heeft in juni 2008 het pand aan de [adres] in [woonplaats] gekocht van verdachte.[medeverdachte 2] heeft in juli 2008 de woning aan de [adres] in [woonplaats] gekocht.Op dit adres woont verdachte met zijn gezin. Verdachte huurt deze woning van [medeverdachte 2]en betaalt ook maandelijks huur aan [medeverdachte 2] via een makelaar in Nederland die het beheer doet namens [medeverdachte 2] . De partner van verdachte betaalde de huur vaak cash aan de tussenpersoon.Dat verdachte huur betaalde voor deze woning was gebaseerd op een mondelinge afspraak tussen verdachte en [medeverdachte 1] , waarmee verdachte feitelijk de hypotheek afloste.
In juni 2008 is de Nederlandse B.V. ‘ [medeverdachte 4] ’, vestigingsplaats [vestigingsplaats] , opgericht door [getuige 1] , de niet-erkende dochter van [medeverdachte 1] . [getuige 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 4] .[medeverdachte 4] heeft in de jaren 2009 en 2010 vijf panden gekocht waaronder het pand aan de [adres] in [woonplaats] .In dat pand is het bedrijf van verdachte en zijn echtgenote gevestigd. De aankoopsom van dit pand is gefinancierd met een hypothecaire lening van [medeverdachte 3] .
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de jaren van 2008 tot en met 2014 in totaal € 127.645 aan salaris heeft ontvangen. Naast een klein bedrag aan ontvangen rente (€ 454) zijn er geen verdere inkomensgegevens van hem bekend bij de Belastingdienst.Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer € 50.000 aan spaargeld had.[medeverdachte 1] heeft in de tenlastegelegde periode sinds augustus 2009 geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten gehad en ook geen onderneming gedreven. In 2008 heeft hij een uitkering genoten van € 9.824 en in 2009 is er een loon uit dienstbetrekking geregistreerd van € 3.459.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een bedrag van zo’n 3 miljoen euro totaal had. Rond de jaren 2001/2002 is hij naar Amerika vertrokken, waar hij het overgrote deel van de tijd verbleef.
Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader witwassen (zes-stappenplan)
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval contante geldbedragen en woningen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en de woningen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het legale inkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode geen verklaring biedt voor de geldbedragen die contant door beiden zijn gestort op de bankrekeningen van de trusts in Liechtenstein. Het voorhanden hebben van dusdanig grote contante geldbedragen die niet in verhouding staan tot de legale inkomsten, en het fysiek vervoeren daarvan (wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt) – zonder een noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep – zijn door de FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieën.Daarbij komt dat gebruik is gemaakt van buitenlandse rechtspersonen (meer specifiek: Liechtensteinse trusts), die bij uitstek geschikt zijn om de uiteindelijk gerechtigde en het financiële ‘papieren’ spoor (
money trail) van een bepaald vermogen te verhullen voor de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. Verder blijkt uit de genoemde feiten en omstandigheden dat de contante geldbedragen werden geïnvesteerd via ofwel de aankoop ofwel de financiering van onroerend goed, waarbij ogenschijnlijk onafhankelijke partijen waren betrokken. De rechtbank acht op basis van al het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachten worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Afgelegde verklaringen verdachten
Verdachte heeft op 19 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Uit die verklaring van verdachte volgt dat hij op initiatief van en samen met zijn vader [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] heeft opgericht, ten behoeve van de aankoop van zijn eigen woning aan de [adres] in [woonplaats] . De contante stortingen in Liechtenstein deed hij in opdracht van zijn vader. Het geld kwam voor het overgrote deel van zijn vader. In opdracht van zijn vader haalde hij pakketjes met geld op op verschillende plekken in [woonplaats] . Naar eigen zeggen heeft hij geen twijfel gehad over de herkomst van dat geld. Verder had verdachte zelf ongeveer € 50.000 spaargeld, dat eveneens op de rekening van [medeverdachte 2] is gestort. Dat spaargeld is door de jaren heen ontstaan uit salarissen die verdachte heeft verdiend en een deel dat hij van zijn moeder heeft gekregen na de verkoop van het huis aan de [adres] in [woonplaats] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 20 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Op 22 april 2021 heeft hij een verklaring afgelegd als getuige in de zaken van de medeverdachten bij de rechter-commissaris van de rechtbank.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de jaren ’80 en ’90 verschillende ondernemingen heeft gehad, waarmee hij legale gelden heeft verdiend. Hij noemt de bedrijven ‘ [bedrijf 1] BV’ (een reisbureau), [bedrijf 2] (een handelsmaatschappij) en [bedrijf 3] BV (verhuur van onroerend goed). Daarnaast heeft hij verklaard dat hij legaal inkomen heeft gegeneerd met de verkoop van verschillende panden en grond in Suriname. Alle inkomsten die hij met voornoemde bronnen heeft verdiend, heeft hij contant in guldens opgenomen van de aan die ondernemingen toebehorende bankrekeningen. Deze contante guldens heeft hij vervolgens in verhuisdozen bewaard. Deze verhuisdozen stonden bij verschillende mensen opgeslagen. Het zou gaan om zo’n 6 à 7 miljoen gulden. Hij heeft deze guldens in kleine porties gewisseld bij DNB naar euro’s (en Amerikaanse dollars), omdat hij anders te veel papierwerk moest invullen en er een heel circus op gang zou komen. Deze gelden werden daarna weer in de verhuisdozen gestopt en zijn uiteindelijk door met name verdachte naar Liechtenstein gebracht, waarna ze op de rekening van de trusts werden gestort. In totaal is dit ongeveer 3 miljoen euro geweest. De trusts hebben dat geld vervolgens geïnvesteerd in de aankoop en financiering van onroerend goed, overwegend ten behoeve van familieleden van [medeverdachte 1] .
Beoordeling van de verklaringen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de legale herkomst voor het bedrag van € 50.000 aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaring dat hij dit in de loop der jaren heeft gespaard. Daartoe heeft verdachte meerdere salarisstroken overlegd en ook heeft zijn moeder, [getuige 2] , verklaard dat zij verdachte een geldbedrag heeft gegeven na de verkoop van haar woning.
Verdachte en ook medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat de rest van het geld van [medeverdachte 1] afkomstig was. De FIOD heeft onderzoek verricht naar de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen over de herkomst van de rest van het geld. De rechtbank acht het op basis van dat onderzoek onaannemelijk dat [medeverdachte 1] een dergelijk bedrag aan legaal inkomen heeft verdiend, dit geld op de door [medeverdachte 1] beschreven wijze jarenlang is bewaard en hij dit geld heeft omgewisseld naar euro’s waarna het geld door [medeverdachte 1] en verdachte naar Liechtenstein is gebracht. Dat [medeverdachte 1] met de verkoop van huizen enig vermogen heeft verworven acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden. De verklaring dat het geld deels afkomstig is uit [bedrijf 2] en de verkoop van grond in Suriname is onderzocht, maar dat onderzoek heeft onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd. Wel laat het door het Openbaar Ministerie verrichtte onderzoek ruimte voor de mogelijkheid dat de verkoop van [bedrijf 1] BV en inkomsten uit verhuur door [bedrijf 3] hebben gezorgd voor legale inkomsten tot 1996. In 1995 is [bedrijf 1] opgeheven en van [bedrijf 3] BV zijn in 1997 voor het laatst jaarstukken gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel van boekjaar 1996.Echter dit verklaart bij lange na niet het bedrag van ruim 3 miljoen euro dat cash is gestort in Liechtenstein.
Los van het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] over het bewaren en wisselen van dit geld ongeloofwaardig. Naar eigen zeggen heeft verdachte al zijn inkomsten altijd contant in guldens opgenomen. De in de tenlastelegging genoemde geldbedragen zijn echter geen guldens, maar euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken. De FIOD heeft (daarom) ook onderzoek gedaan naar de verklaring van [medeverdachte 1] over het wisselen van guldens naar euro’s. [medeverdachte 1] heeft geen verklaring gegeven over de gestorte bedragen in Amerikaanse dollars en Zwitserse franken, noch voor de stortingen op zijn eigen bankrekening en op de rekeningen van [A] , [B] en [C] .
Uit het onderzoek bij DNB komt naar voren dat het in de jaren 2002 tot en met 2008 mogelijk was om contante guldens om te wisselen naar contante euro’s. Om uitvoering te geven aan een omwisselverzoek was het van belang om een aanvraagformulier in te vullen en te ondertekenen, dat werd vergezeld met een kopie van een geldig legitimatiebewijs. Verder heeft de FIOD erop gewezen dat het in lijn der verwachting ligt dat het wisselgedrag van [medeverdachte 1] zou zijn opgevallen bij DNB en dat hiervan een melding zou zijn gedaan bij de FIU. [medeverdachte 1] heeft namelijk verklaard dat hij het geld in kleine porties heeft gewisseld. Gelet op het totaal te wisselen bedrag, zou dit betekenen dat [medeverdachte 1] veelvuldig bij DNB is geweest. Bij wijze van voorbeeld wijst de FIOD erop dat, uitgaande van een totaal te wisselen bedrag van ongeveer 6,5 miljoen gulden en een wisselbedrag van 10.000 gulden per keer, verdachte minimaal 650 keer bij DNB moet zijn geweest in de periode 2002 tot en met 2008 om al zijn contante guldens te wisselen naar euro’s. Dit houdt in dat [medeverdachte 1] onophoudelijk twee keer per week naar DNB moet zijn gegaan.
De rechtbank kan de uitkomst van het onderzoek van de FIOD moeilijk rijmen met de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen, temeer nu de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen niet consistent zijn. Hij verklaart wisselend en tegenstrijdig over wezenlijke aspecten van het legaal verdiende vermogen en het wisselen van de contante gelden. De rechtbank wijst hierna op enkele passages:
“A: Zo rond 2000 heb ik het contante geld verdeeld overtwee of drie personen. Die hebben dat geld voor mij bewaard.
V: Hoeveel contant geld heeft u weggezet bij die verschillende personen?
A: Het was een3 miljoen gulden in contanten.
(…)
V: In Liechtenstein worden euro's gestort. U had 3 miljoen gulden. Hoe komt u aan die euro's? A; Gewoon gewisseld bij de Nederlandse bank in Amsterdam.Steeds in kleine porties. Dat heeft heel lang geduurd.lk heb zelf de guldens opgehaald bij die mensen, die werden omgewisseld in kleine porties in euro's endan bracht ik het weer terug naar die mensen die het voor mij bewaarden. En zo ging dat door.
(…)
V: We hadden eerst 3 miljoen gulden en u wisselt naar 3 miljoen euro. Dan is het dus 2,2 keer zoveel geworden. Hoe kan dat?
A: Oh dan heb ik dat verkeerd gezegd.Waar ik zeg guldens bedoel ik euro's. lk heb ook euro's verdiend met de land verkoop in Suriname. Dat waren al euro's, ook die zijn bewaard bij die mensen die het voor mij bewaarden.
V: Wij snappen het nu niet meer? U verklaart steeds over bedragen in guldens en nu zijn het in eens euro's geworden Dan is het toch 2 keer zoveel geworden.
A: Dan is het verkeerd overgekomen. Er is 3 miljoen euro naar Liechtenstein gegaan dat was er. Dus dat is allemaal voorgekomen uit de activiteiten waar ik over heb verklaard. Dan is het6 tot 7 miljoen guldengeweest.
(…)
V: Waarom wisselt u steeds kleine bedragen en geen grote bedragen. Het is volgens u allemaal legaal geld. U blijft steeds onder de meldgrens bij het wisselen.
A; Als je grote bedragen gaat wisselen, moet je allemaal papieren gaan invullen en komt er een heel circus op gang dat wil ik niet. lk ga ook niet met grote bedragen over straat lopen, midden in Amsterdam. Dat is veel te gevaarlijk.”
(Proces-verbaal van verhoor verdachte, 21 april 2021, pagina 5, 6 en 8).
“Het geld was toen (de rechtbank begrijpt: in 1999
) al in Nederland bij diverse mensen op verschillende plekken.
Hoeveel verschillende plekken?
Het waren er eigenlijk vier. De inspecteur van de FIOD wilde graag een nummer noemen. Hij heeft er 3 aan gekoppeld. Hij noemt steeds 3.
(…)
Hoeveel geld was het nou precies?
Dat is het punt met euro’s en guldens. Het zou de tegenwaarde van die 3 miljoen euro zijn geweest. Hoeveel het exact was in guldens kan ik niet zeggen. We praten over 20 jaar geleden. (…)
Het ging zo: ik kwam bij die mensen thuis en vroeg of ik wat kleren mocht pakken. Ik ging dan naar boven, deed de doos open, ik had zo’n taperolhouder bij mij, ik haal het geld eruit wat ik denk dat ik ga wisselen. Dat kan de tegenwaarde van 100.000 of 200.000 euro zijn. Dat neem ik dan mee. Het wordt gewisseld en als ik dat gewisseld heb danga ik pas na een tijdje terugom te zeggen dat ik nog wat moet pakken. Je kunt het niet in één keer wisselen. Daar gaat een bepaalde tijd overheen. Ik nam dan een stapel mee, bijvoorbeeld de tegenwaarde van 200.000 of 250.000 euro. Dan tapte ik de doos weer dicht.Dan na twee of drie maanden herhaalt het verhaal zich. Je kunt niet iedere drie dagen daar aankomen en weer naar boven gaan.
(…)
Hoe vaak bent u bij een adres geweest voordat het geld daar op was?
Ik denk vier of vijf keer.”
(Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] , 22 april 2021, pagina 2 t/m 6).
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [medeverdachte 1] op cruciale onderdelen wisselend en innerlijk tegenstrijdig zijn. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij de beschikking had over drie miljoen contante guldens, maar vervolgens – naar aanleiding van een vraag van de FIOD – komt hij tot de conclusie dat het toch 6 à 7 miljoen gulden moet zijn geweest; immers de tegenwaarde van drie miljoen euro. Eenzelfde soort wisseling in de verklaring van [medeverdachte 1] herkent de rechtbank in de door hem afgelegde verklaring over de werkwijze van het wisselen van gelden bij DNB. In eerste instantie verklaarde [medeverdachte 1] dat hij bij DNB geen formulieren hoefde in te vullen. Dit stemt niet overeen met het onderzoek van de FIOD.
Los van dit alles past de verklaring van [medeverdachte 1] over hoe het wisselen precies in zijn werk is gegaan niet in wat hij verder heeft verklaard en in de uitkomsten van het door de FIOD verrichtte onderzoek. Uitgaande van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij enkel kleine bedragen wisselde (door de FIOD fictief vastgesteld op een bedrag van 10.000 gulden), betekent dit dat hij meerdere keren per week naar DNB moet zijn gegaan. Dat gaat naar het oordeel van de rechtbank niet samen met het feit dat hij naar eigen zeggen sinds 2002 overwegend in Amerika verbleef en dus bijna niet in Nederland was.
Het voorgaande veronderstelt bovendien dat [medeverdachte 1] zijn in de jaren ’80 en ’90 contant opgenomen verdiende inkomsten al die tijd heeft bewaard in verhuisdozen in huizen van onbekend gebleven personen. De rechtbank is van oordeel dat dit ook niet aannemelijk is geworden, maar ook niet concreet en verifieerbaar is, nu [medeverdachte 1] geen namen en adressen heeft willen noemen, terwijl de FIOD hem daarop heeft bevraagd, en de verklaringen over hoe groot het bedrag überhaupt is geweest wisselend en tegenstrijdig zijn. Daarbij komt ook dat de rechtbank niet kan verklaren waarom [medeverdachte 1] een situatie als deze in stand heeft gehouden als het enkel om legale gelden zou gaan.
Tot slot merkt de rechtbank op dat ook de reden die [medeverdachte 1] geeft voor deze handelwijze niet verifieerbaar is en ook niet lijkt te kloppen. [medeverdachte 1] verklaart dat hij het geld cash bewaarde zodat het na zijn overlijden over al zijn kinderen kon worden verdeeld, ook de niet-erkende kinderen. Een derde persoon zou een ‘testamentje op schrift’ hierover hebben gehad. Daarnaar gevraagd wil hij ook de naam van deze persoon niet noemen. Bovendien heeft hij het geld daarna ingebracht in [medeverdachte 3] waardoor bij zijn overlijden alsnog de wettelijke verdeling zou plaatsvinden. De reden voor zijn handelen is hiermee alsnog komen te vervallen.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring over de herkomst van de 3 miljoen euro’s onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de legale herkomst van de in de tenlastelegging genoemde bedragen (in euro’s, Amerikaanse dollars en Zwitserse franken), met uitzondering van € 50.000, niet aannemelijk is geworden. Daarmee is het witwasvermoeden niet ontzenuwd. Dat leidt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde gelden van misdrijf afkomstig zijn.
Partiële vrijspraak
Verdachte wordt op basis van hetgeen hiervoor is besproken, partieel vrijgesproken van een deel van het tenlastegelegde geldbedrag in euro’s, te weten € 50.000.
Toerekening handelen rechtspersonen aan verdachte
Zoals volgt uit de uitspraken van heden van deze rechtbank in de zaken van de rechtspersonen en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (parketnummers 16-801002-14 en 16-801003-14), is de rechtbank van oordeel dat deze rechtspersonen zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk witwassen van de in die vonnissen genoemde geldbedragen en woningen. De rechtbank is tevens van oordeel dat de gedragingen van deze rechtspersonen aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Verdachte is de uiteindelijk begunstigde van [medeverdachte 2] , hij heeft volgens de statuten de zeggenschap over het bestuur van [medeverdachte 2] , waardoor het bestuur dus handelde in opdracht van hem en hij was feitelijk degene die de beslissingen van [medeverdachte 2] nam. Verdachte is dus degene die recht had op het vermogen van [medeverdachte 2] en degene die besliste welke handelingen [medeverdachte 2] verrichtte. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van [medeverdachte 2] aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt op basis van de bewijsmiddelen ook aan dat verdachte nauw betrokken is bij [medeverdachte 3] . Hij heeft immers ook de instructie- en informatierechten van [medeverdachte 3] , hij heeft geldbedragen gestort op de rekeningen van [medeverdachte 3] en op bij hem aangetroffen laptop zijn e-mails aangetroffen waaruit valt op te maken dat hij ook daadwerkelijk instructies geeft aan [medeverdachte 3] middels zijn e-mailadres [emailadres] @live.nl. Ook zijn in zijn woning documenten aangetroffen die betrekking hadden op [medeverdachte 3] .
Handelingen rechtspersonen
Met de tot hen ter beschikking staande gelden, die zoals hiervoor is vastgesteld dus geen legale herkomst hebben (met uitzondering van € 50.000 van [medeverdachte 2] ), hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onroerend goed aangekocht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] financiering verstrekt ten behoeve van de aankoop van onroerend goed. Dit alles vond plaats ten gunste van nauw verwante (via de familieband) partijen. De rechtbank beschouwt deze gang van zaken als een wezenlijk onderdeel van de witwasconstructie die medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gecreëerd, om de
paper trailnaar zijn eigen vermogen zo lastig mogelijk te maken. Zo zijn alle woningen die [medeverdachte 3] heeft gekocht eerder in eigendom geweest bij een familielid (verdachte) of bij een hele goede vriendin van [medeverdachte 1] ( [C] ) én heeft [medeverdachte 3] enkel hypotheken verstrekt aan [medeverdachte 4] en [getuige 1] . Ook was [medeverdachte 3] de hypotheekgever van het bedrijfspand dat door verdachte en zijn echtgenote werd gehuurd van [medeverdachte 4] voor hun bedrijfsactiviteiten. Doordat [medeverdachte 1] en verdachte de bedragen op deze manier verplaatsten naar vermogens waar zij nauwe betrokkenheid bij hadden (via de trusts en/of bij familie en vriendinnen), hebben zij ervoor gezorgd dat zij al die tijd zelf het geld (middels de woningen) voorhanden hadden.
Met betrekking tot de woning ( [adres] te [woonplaats] ) die is aangekocht door [medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat deze woning door verdachte is witgewassen. Deze woning is aangekocht door [medeverdachte 2] van verdachte. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [medeverdachte 1] volgt dat [medeverdachte 2] specifiek voor de aankoop van deze woning is opgericht. De ingebrachte, voor het overgrote deel van misdrijf afkomstige gelden, zijn dus omgezet naar de woning om de herkomst en aard van die gelden te verhullen.
Ten aanzien van de panden die door [medeverdachte 3] zijn aangekocht of gefinancierd is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte zich beperkt tot de panden waar hij feitelijk belang bij had, te weten zijn voormalige woning aan de [adres] en het bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats] . De andere panden waren in eigendom van [medeverdachte 4] en [getuige 1] en uit het dossier blijkt niet van betrokkenheid van verdachte daarbij.
De ingebrachte, voor het overgrote deel van misdrijf afkomstige gelden, zijn dus omgezet naar de woningen om de herkomst en aard van die gelden te verhullen. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte deze panden (te weten [adres] , [straat] en [straat] ) heeft witgewassen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokkenheid en wetenschap had van de constructie die [medeverdachte 1] had opgezet ten aanzien van de samenwerking tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en de financiering van de woning van [getuige 1] in privé. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het witwassen van de volgende woningen, waarvoor [medeverdachte 3] een hypothecaire lening heeft verstrekt aan [medeverdachte 4] dan wel aan [getuige 1] : [adres] , [woonplaats] ; [adres] , [woonplaats] ; [adres] , [woonplaats] ; [adres] , [woonplaats] ; [adres] , [woonplaats] en [adres] , [woonplaats] .
Opzet en witwashandelingen
Samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte de trust [medeverdachte 2] opgericht. Deze Liechtensteinse trust is enkel opgericht ten behoeve van de aankoop van de woning van verdachte. Om de aankoop van de woning te kunnen financieren heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] een grote hoeveelheid aan contante geldbedragen op de bankrekening van [medeverdachte 2] gestort. Daartoe heeft verdachte, in opdracht van zijn vader, meermalen pakketjes met contant geld moeten ophalen, om dit vervolgens fysiek naar Liechtenstein te vervoeren. Na de aankoop van de woning in [woonplaats] door [medeverdachte 2] heeft verdachte via een tussenpersoon (makelaar) huur betaald voor zijn woning aan [medeverdachte 2] . Die constructie valt vanuit zakelijk opzicht niet te begrijpen, omdat verdachte als uiteindelijk gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 2] , de rechthebbende is op het vermogen van [medeverdachte 2] , waaronder de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Daarnaast heeft verdachte ook gezorgd voor de inbreng van het kapitaal in de trust [medeverdachte 3] , doordat hij degene was die de contante bedragen grotendeels feitelijk naar Liechtenstein vervoerde en [trustmaatschappij] instrueerde op welke rekeningen de bedragen moesten worden gestort. [medeverdachte 3] was vervolgens de koper van zijn toenmalige woning aan de [straat] en de hypotheekverstrekker van het bedrijfspand dat hij en zijn partner huurden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de wijze waarop het geld in de beide trusts is ingebracht verdachte op zijn minst genomen bewust zijn ogen heeft gesloten voor de zeer reële mogelijkheid dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Met uitzondering van zijn eigen inbreng van € 50.000 blijft het vermoeden van witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen voor het grootste gedeelte gerechtvaardigd.
Uit de aard van de handelingen blijkt bovendien dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de herkomst en werkelijke aard van het criminele vermogen van [medeverdachte 1] te verhullen: verdachte heeft de gelden verplaatst, giraal gemaakt en door middel van de beide trusts voorhanden gehad. De gelden zijn overgedragen en omgezet en er is gebruik van gemaakt. Op deze manier zijn de van misdrijf afkomstige gelden, waarvan de criminele oorsprong is verhuld, in het economische verkeer gebracht. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het witwassen van deze voorwerpen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn vader en medeverdachte [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Verdachte en zijn vader waren beiden betrokken bij de oprichting van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en hadden over en weer de instructie- en bevoegdheidsrechten toebedeeld gekregen. Medeverdachte [medeverdachte 1] is degene die het initiatief tot de oprichting van beide trusts heeft genomen. De gelden die in de trusts gestort zijn, zijn ook voor het overgrote deel van hem afkomstig. Een klein deel is afkomstig van verdachte. Het is echter verdachte geweest die de gelden fysiek naar Liechtenstein heeft getransporteerd, opdat de gelden daadwerkelijk op de rekeningen van de trusts konden worden gestort. Hij gaf de opdracht tot het storten van de gelden in de “juiste” trust. Met het vermogen van [medeverdachte 2] heeft verdachte zijn huis aangekocht. [medeverdachte 3] heeft de woning van verdachte aan de [straat] gekocht en het door verdachte en zijn partner gebruikte en gehuurde bedrijfspand aan de [straat] . Op basis van het voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd en zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die op structurele wijze zijn overgedragen en in het legale verkeer zijn gebracht en de hoeveelheid witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.