ECLI:NL:RBMNE:2022:4686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
16-801003-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van gewoontewitwassen in het kader van strafrechtelijk onderzoek Montana I

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak is voortgekomen uit het strafrechtelijk onderzoek met de naam Montana I, dat zich richtte op witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 betrokken was bij het witwassen van een aanzienlijk bedrag van ongeveer EUR 430.000 en een woning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging gehoord tijdens meerdere zittingen, waaronder een regiezitting en een inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij de verdachte wist dat de betrokken geldbedragen en onroerend goed afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de strafeisen van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten om de in beslag genomen goederen te verbeurd te verklaren en geen andere straf op te leggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een blanco strafblad heeft, maar dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de opgezette witwasconstructie zwaar wegen. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, waaronder een onroerend goed en vorderingen, uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-801003-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Liechtenstein),
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 juni 2020 (regiezitting), 13 april 2022, 12 oktober 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van hetgeen de gemachtigde raadsman, mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De inhoudelijke behandeling vond gelijktijdig, maar niet gevoegd, plaats met de behandeling van de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (16-800219-12), [medeverdachte 2] (16-801003-15), [medeverdachte 3] (16-801002-14) en [medeverdachte 4] B.V. (16-801001-14). Zij worden in dit vonnis verder aangeduid als respectievelijk W.H. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De twee laatstgenoemde medeverdachten werden eveneens vertegenwoordigd door hun gemachtigde raadsman, mr. N. van der Laan. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden bijgestaan door hun (gemachtigde) raadsman, mr. C. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
Alle voornoemde strafzaken komen voort uit het strafrechtelijk onderzoek met onderzoeksnaam Montana I dat zich richtte op witwassen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair:in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [vestigingsplaats] , samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van EUR 430.000,-- en/of één woning;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als schuldwitwassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.PROCESVERLOOP

Procesafspraken
Op 12 oktober 2022 heeft de rechtbank, kort na aanvang van de zitting waarop de zaak tegen alle verdachten inhoudelijk behandeld zou worden, van het Openbaar Ministerie en de verdediging, mr. C. Flokstra en mr. N. van der Laan, procesafspraken ontvangen. De inhoud van deze procesafspraken had betrekking op de bewezenverklaring en de daarvoor benodigde bewijsmiddelen, de strafeisen en de daarmee samenhangende beslissingen omtrent het beslag. Onderdeel van de procesafspraken was verder dat de verdediging bij een uitkomst conform de procesafspraken zou afzien van verdere bewijs- en strafmaatverweren. Uit de nadere toelichting ter zitting werd ook duidelijk dat zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie bij een uitkomst conform de procesafspraken voornemens waren geen hoger beroep in te stellen.
Concreet houden de procesafspraken het volgende in:
  • Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (witwassen) ten aanzien van alle vijf verdachten, met uitzondering van het bedrag van € 6.820 bij verdachte [medeverdachte 4] ;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] : een taakstraf voor de duur van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte contact op zal nemen met de reclassering over de uitvoering van zijn taakstraf, en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen. De inbeslaggenomen woning zal worden teruggegeven;
  • De strafeis ten aanzien van verdachte [medeverdachte 2] : een taakstraf voor de duur van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vorderingen, gelden en het merendeel van de horloges. Enkele sieraden en de levensverzekering zullen worden teruggegeven;
  • De strafeisen ten aanzien van de drie rechtspersonen ( [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ): oplegging van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen panden (met uitzondering van één pand) en vorderingen. De huurpenningen zullen worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is indachtig het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2022 [1] tot het oordeel gekomen dat de afgesproken straf(eisen), uitgaande van een bewezenverklaring zoals opgenomen in de procesafspraken, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de feiten.
De rechtbank is daarmee op voorhand niet meegegaan in de voorgestelde afdoening van de strafzaken. Dit betekende dat de inhoudelijke behandeling werd ‘hervat’ in de stand zoals die was zonder dat de procesafspraken waren gemaakt.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt dat verdachte is opgericht voor en gebruikt als vehikel om de door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] witgewassen geldbedragen om te zetten in onroerend goed.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair aangesloten bij het standpunt van de verdediging in de zaak van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de herkomst van de contante geldbedragen die zijn gestort op de bankrekeningen van [verdachte] . Indien die gestorte contante geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn, dient [verdachte] te worden vrijgesproken. Wanneer de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de geldbedragen wel van misdrijf afkomstig zijn, kan de rechtbank volgens de verdediging vermoedelijk de kennis van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] toerekenen aan de trusts en derhalve tot een bewezenverklaring komen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit geval voldoende omstandigheden aangevoerd op grond waarvan sprake is van een vermoeden van witwassen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] over de herkomst van de gelden niet aannemelijk is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de gelden (en daarmee gekochte woningen) uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte moet dit hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Redengevende feiten en omstandigheden [2]
[medeverdachte 1] (medeverdachte) heeft op 15 februari 2008 [medeverdachte 3] opgericht, welke trust is gevestigd in Liechtenstein op het adres van de trustmaatschappij: [trustmaatschappij] , hierna: [trustmaatschappij] . [medeverdachte 1] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [medeverdachte 3] en instructiebevoegd. [3] Zijn zoon [medeverdachte 2] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [medeverdachte 3] . [4] [medeverdachte 2] communiceerde op zijn computer middels het emailadres [emailadres] @live.nl. [5] Ook zijn op diezelfde computer en in zijn woning documenten aangetroffen die betrekking hadden op [medeverdachte 3] . [6] Dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van zijn bevoegdheden ten aanzien van [medeverdachte 3] blijkt uit het feit dat hij de opdracht gaf om van de rekening van [medeverdachte 3] een nota van waternet te betalen. [7] Op 9 juni 2008 heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] [verdachte] opgericht, die eveneens is gevestigd op het adres van de [trustmaatschappij] in Liechtenstein. [medeverdachte 2] is de uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van [verdachte] en instructiebevoegd. [8] [medeverdachte 1] heeft tevens informatie- en instructierechten voor [verdachte] . [9] Het initiatief tot het oprichten van [verdachte] kwam van [medeverdachte 1] . [10] Hij heeft ook het grootste deel van het kapitaal ingebracht in [verdachte] . [11]
Op de verschillende bankrekeningen van beide trusts bij de Liechtensteinse VP-bank zijn in de jaren 2008, 2009, 2010 en 2013 grote, contante geldbedragen gestort. Daartoe zijn deze contante geldbedragen door [medeverdachte 1] en (met name) door [medeverdachte 2] naar de [trustmaatschappij] in Liechtenstein gebracht. [12] [medeverdachte 2] gaf telkens aan op welke rekening het geld gestort moest worden. [13] In totaal gaat het om contante stortingen van € 2.105.000, CHF 15.000 en USD 377.840 op de bankrekeningen van [medeverdachte 3] . Bij de stortingen in euro’s is gebruik gemaakt van minimaal 3.190 biljetten van € 500. [14] Voor [verdachte] gaat het om contante stortingen van in totaal € 420.000 en USD 10.000. [15] Deze bedragen waren, met uitzondering van € 50.000, afkomstig van [medeverdachte 1] . [16]
Deze giraal gemaakte contante geldbedragen zijn door de trusts aangewend voor de aankoop en/of financiering van onroerend goed. [medeverdachte 3] heeft in juni 2008 het pand aan de [adres] in [woonplaats] gekocht van [medeverdachte 2] . [17] In december 2008 heeft [medeverdachte 3] de woning aan de [adres] in [woonplaats] gekocht van [A] , [18] die deze woning in april 2008 had aangekocht met behulp van een financiering verstrekt door [medeverdachte 3] [19] op verzoek van [medeverdachte 1] . [20] Daarnaast heeft [medeverdachte 3] op 2 juni 2008 een betaling van USD 350.000 gedaan aan ‘ [bedrijf 1] .’ met als omschrijving ’ [omschrijving] ’. [21] Die omschrijving komt overeen met het adres van een woning die op naam staat van [medeverdachte 1] in Amerika, [woonplaats] , en een taxatiewaarde heeft van USD 367.200. [22] [verdachte] heeft in juli 2008 de woning aan de [adres] in [woonplaats] gekocht. [23] Op dit adres woont medeverdachte [medeverdachte 2] met zijn gezin. Hij huurt deze woning van [verdachte] [24] en betaalt ook maandelijks huur aan [verdachte] via een makelaar in Nederland. De partner van [medeverdachte 2] betaalt de huur vaak cash aan deze tussenpersoon. [25] Dat [medeverdachte 2] huur betaalt voor deze woning was gebaseerd op een mondelinge afspraak tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waarmee [medeverdachte 2] feitelijk de hypotheek afloste. [26]
In juni 2008 is de Nederlandse B.V. ‘ [medeverdachte 4] ’, vestigingsplaats [vestigingsplaats] , opgericht door [getuige 1] , de niet-erkende dochter van [medeverdachte 1] . [getuige 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 4] . [27] Zij heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 1] met het idee kwam om iets met onroerend goed te doen. De oprichting van de BV was een uitkomst daarvan. De naam [medeverdachte 4] is bedacht door [medeverdachte 1] . [getuige 1] vertrouwde volledig op zijn kennis en ervaring. De activiteiten van [medeverdachte 4] begonnen met het beheer voor [medeverdachte 3] . De contacten tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] liepen, op één keer na, via [medeverdachte 1] . [28] [medeverdachte 4] heeft in de jaren 2009 en 2010 vijf panden – [adres] in [woonplaats] , [29] [adres] in [woonplaats] [30] en [adres] , [31] [adres] [32] en [adres] in [woonplaats] [33] – aangekocht. De aankoopsom van deze panden is gefinancierd met een hypothecaire lening van [medeverdachte 3] . [34] [medeverdachte 4] betaalde echter geen hypotheekrente aan [medeverdachte 3] . [35] [medeverdachte 3] verstrekt op 10 mei 2010 een geldlening aan [medeverdachte 4] ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres] in [woonplaats] . De hypothecaire zekerheid verkrijgt zij echter pas in maart 2011. [36] Veel door [medeverdachte 4] aangekochte panden zijn aangedragen door [medeverdachte 1] , net als de huurders van de panden. [37] De huurders van de panden waren gedeeltelijk familieleden. [38]
[medeverdachte 3] heeft in mei 2009 ook een hypothecaire lening verstrekt aan [getuige 1] (in privé) in het kader van een boedelscheiding tussen haar en haar partner, waarmee de eerdere (gezamenlijke) hypothecaire lening van Fortis Hypotheek Bank N.V. voor de koop van de woning aan de [adres] in [woonplaats] is afgelost. [39]
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode sinds augustus 2009 geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten heeft gehad en ook geen onderneming heeft gedreven. In 2008 heeft hij een uitkering genoten van € 9.824 en in 2009 is er een loon uit dienstbetrekking geregistreerd van € 3.459. [40] [medeverdachte 2] heeft in de jaren van 2008 tot en met 2014 in totaal € 127.645 aan salaris ontvangen. Naast een klein bedrag aan ontvangen rente (€ 454) zijn er geen verdere inkomensgegevens van hem bekend bij de Belastingdienst. [41] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ongeveer € 50.000 aan spaargeld had. [42]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een bedrag van zo’n 3 miljoen euro totaal had. Rond de jaren 2001/2002 is hij naar Amerika vertrokken, waar hij het overgrote deel van de tijd verbleef. [43]
Bewijsoverwegingen
Beoordelingskader witwassen (zes-stappenplan)
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de desbetreffende voorwerpen – in dit geval contante geldbedragen en woningen – afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval onvoldoende bewijs is om een rechtstreeks verband te leggen tussen de contante geldbedragen en de woningen en een concreet misdrijf. Er is dus geen direct bewijs voor één of meerdere brondelicten.
Een bewezenverklaring van witwassen kan echter alsnog volgen indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en woningen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Indien de verklaring van verdachte aan die vereisten voldoet, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Uit dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Op basis van de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het legale inkomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de tenlastegelegde periode geen verklaring biedt voor de geldbedragen die contant door beiden zijn gestort op de bankrekeningen van de trusts in Liechtenstein. Het voorhanden hebben van dusdanig grote contante geldbedragen die niet in verhouding staan tot de legale inkomsten, en het fysiek vervoeren daarvan (wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt) – zonder een noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep – zijn door de FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieën. [44] Daarbij komt dat gebruik is gemaakt van buitenlandse rechtspersonen (meer specifiek: Liechtensteinse trusts), die bij uitstek geschikt zijn om de uiteindelijk gerechtigde en het financiële ‘papieren’ spoor (
money trail) van een bepaald vermogen te verhullen voor de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten. Verder blijkt uit de genoemde feiten en omstandigheden dat de contante geldbedragen werden geïnvesteerd via ofwel de aankoop ofwel de financiering van onroerend goed, waarbij ogenschijnlijk onafhankelijke partijen waren betrokken. De rechtbank acht op basis van al het voorgaande het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachten worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geven dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Afgelegde verklaringen
[medeverdachte 1] heeft op 20 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Op 22 april 2021 heeft hij een verklaring afgelegd als getuige in de zaken van de medeverdachten bij de rechter-commissaris van de rechtbank.
Uit die verklaringen van [medeverdachte 1] volgt dat hij in de jaren ’80 en ’90 verschillende ondernemingen heeft gehad, waarmee hij legale gelden heeft verdiend. Hij noemt de bedrijven ‘ [bedrijf 2] BV’ (een reisbureau), [bedrijf 3] (een handelsmaatschappij) en [bedrijf 4] BV (verhuur van onroerend goed). Daarnaast heeft hij verklaard dat hij legaal inkomen heeft gegeneerd met de verkoop van verschillende panden en grond in Suriname. Alle inkomsten die hij met voornoemde bronnen heeft verdiend, heeft hij contant in guldens opgenomen van de aan die ondernemingen toebehorende bankrekeningen. Deze contante guldens heeft hij vervolgens in verhuisdozen bewaard. Deze verhuisdozen stonden bij verschillende mensen opgeslagen. Het zou gaan om zo’n 6 à 7 miljoen gulden. Hij heeft deze guldens in kleine porties gewisseld bij DNB naar euro’s (en Amerikaanse dollars), omdat hij anders te veel papierwerk moest invullen en er een heel circus op gang zou komen. Deze gelden werden daarna weer in de verhuisdozen gestopt en zijn uiteindelijk door met name [medeverdachte 2] naar Liechtenstein gebracht, waarna ze op de rekening van de trusts werden gestort. In totaal is dit ongeveer 3 miljoen euro geweest. De trusts hebben dat geld vervolgens geïnvesteerd in de aankoop en financiering van onroerend goed, overwegend ten behoeve van familieleden van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] heeft op 19 april 2021 een verklaring bij de FIOD afgelegd. Uit die verklaring volgt dat hij op initiatief van en samen met zijn vader [medeverdachte 1] [verdachte] heeft opgericht, ten behoeve van de aankoop van zijn eigen woning aan de [adres] in [woonplaats] . De contante stortingen in Liechtenstein deed hij in opdracht van zijn vader. Het geld kwam voor het overgrote deel van zijn vader. In opdracht van zijn vader haalde hij pakketjes met geld op op verschillende plekken in [woonplaats] . Verder had hij zelf ongeveer € 50.000 spaargeld, dat eveneens op de rekening van [verdachte] is gestort. Dat spaargeld is door de jaren heen ontstaan uit salarissen die hij heeft verdiend en een deel dat hij van zijn moeder heeft gekregen na de verkoop van het huis aan de [adres] in [woonplaats] .
Beoordeling van de verklaringen
De rechtbank heeft in de vonnissen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gewezen op 17 november 2022 door deze rechtbank, bovengenoemde verklaringen beoordeeld als onvoldoende concreet, niet verifieerbaar, en hoogst onwaarschijnlijk, met uitzondering van de verklaring van [medeverdachte 2] over het spaargeld van ongeveer € 50.000. Die verklaring heeft de rechtbank aannemelijk geoordeeld.
Partiële vrijspraak
Verdachte wordt op basis van hetgeen hiervoor is besproken, partieel vrijgesproken van een deel van het tenlastegelegde geldbedrag in euro’s, te weten € 50.000. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de storting van USD 10.000 in de tenlastelegging is opgenomen als € 10.000. Uitgaande van de omrekenkoers zoals die in het dossier wordt gehanteerd is USD 10.000 gelijk te stellen aan € 7.350. [45] Verdachte wordt vrijgesproken van € 2.650.
Handelingen [verdachte]
De trustee van [verdachte] , [getuige 2] , heeft verklaard dat het geld cash aan hem werd overhandigd door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en dat het geld daarna formeel door hem op de bankrekeningen werd gestort. Met die gelden heeft verdachte onroerend goed aangekocht aan de [adres] te [woonplaats] . Uit het dossier volgt verder dat verdachte huur ontving voor de woning aan de [straat] van [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 2] de rechthebbende was op het vermogen van verdachte.
Daderschap verdachte
Bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen, dient ook te worden bepaald of de gedragingen, het accepteren van contante stortingen, de aankoop van woningen en het verstrekken van financiering, kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte] .
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedragingen hebben plaatsgevonden, dan wel zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Dergelijke gedragingen kunnen in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Volgens de Hoge Raad [46] zal van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is een Liechtensteinse doelvennootschap en volgens de inschrijving in het Grundbuch- und Offentlichkeitsregisteramt (oftewel, het Openbaar Register Liechtenstein) bestaan de activiteiten van verdachte uit “houden en beheren van eigen vermogen, in het bijzonder van deelnemingen, onroerend goed, patenten, licenties en andere rechten en daarmee samenhangende financiële en juridische zaken.” Gelet hierop passen de bewezenverklaarde gedragingen, inhoudende het accepteren van contante stortingen, de aankoop van woningen en het verstrekken van financiering, in de normale bedrijfsvoering van verdachte. Deze gedragingen zijn verdachte dienstig geweest, nu zij financieel profijt heeft gehad van de verschillende gedragingen. Ten slotte gaat het steeds om handelen door iemand die werkzaam was ten behoeve van [verdachte] , namelijk de heren [getuige 2] en [B] dan wel een door hen gevolmachtigde.
[medeverdachte 2] is de uiteindelijk begunstigde van [verdachte] , hij heeft volgens de statuten de zeggenschap over het bestuur van [verdachte] , waardoor het bestuur dus handelde in opdracht van hem en hij was feitelijk degene die de beslissingen van [verdachte] nam. [medeverdachte 2] is dus degene die recht had op het vermogen van [verdachte] en degene die besliste welke handelingen [verdachte] verrichtte. [medeverdachte 1] heeft de instructie- en informatierechten van [verdachte] , hij heeft gezorgd voor de contante geldbedragen die gestort werden en hij was de initiatiefnemer tot het oprichten van [verdachte] .
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen verricht zijn in de sfeer van de rechtspersoon. Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte wist dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. De wetenschap en dus het opzet van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kunnen aan [verdachte] worden toegerekend. Het opzet volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aard van de handelingen die zij hebben verricht. De handelingen waren enkel dienstig aan het oogmerk om de herkomst en werkelijke aard van het criminele vermogen te verhullen. Verdachte heeft aldus opzet gehad op het verhullen en verbergen van de herkomst en werkelijke aard van de van misdrijf afkomstige geldbedragen, door de contante (van misdrijf afkomstige) geldbedragen op haar bankrekening te accepteren. Daarmee heeft verdachte de contante gelden giraal gemaakt. Op die manier zijn de van misdrijf afkomstige gelden, waarvan de criminele oorsprong is verhuld, in het economische verkeer gebracht.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren beiden betrokken bij de oprichting van verdachte. [medeverdachte 2] is de UBO van [verdachte] en heeft in die hoedanigheid instructie- en bevoegdheidsrechten en [medeverdachte 1] is mede instructiebevoegd. De gelden die in de trusts gestort zijn, zijn voor het overgrote deel afkomstig van [medeverdachte 1] . Het is echter [medeverdachte 2] geweest die het merendeel van de gelden daadwerkelijk op de rekeningen van de trusts heeft laten storten. Met het vermogen van [verdachte] heeft [medeverdachte 2] zijn huis aangekocht. Door de aankoop van de panden en het verstrekken van de hypotheken werd het criminele vermogen op een “legale” manier in de maatschappij gebracht. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 1] het brein is achter de opgetuigde witwasconstructie en deze constructie grotendeels ook vorm heeft gegeven en er feitelijk leiding aan heeft gegeven. [medeverdachte 2] had een zodanig belangrijke rol in het vervoeren, het geven van de opdracht tot het storten van het geld in de “juiste” trust, het leiding geven aan [verdachte] en de aankoop van zijn woning dat hij daarmee een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De wezenlijke bijdrage van verdachte bestaat uit het accepteren van de geldbedragen op haar bankrekening en het aankopen van de woning met die gelden. Op basis van het voorstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen.
Gewoontewitwassen
Gelet op de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden, de grote bedragen die op structurele wijze zijn overgedragen en in het legale verkeer zijn gebracht en de hoeveelheid witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] , althans in Nederland, en [vestigingsplaats] , (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders, van voorwerpen, te weten:
- van enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) EUR 377.350,--, en
- van een woning, te weten:
- [adres] , [adres] , (D-078 en D-080),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat deze geldbedragen en woningen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf- of maatregel op te leggen (artikel 9a Sr). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de volgende goederen verbeurd worden verklaard:
- (1) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- (3) 1 STK Vordering 111.802,73 euro;
- (4) 1 STK Vordering 51,52 euro;
- (5) 1 STK Vordering 0 euro.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte maakte als vehikel onderdeel uit van een door medeverdachten opgezette doordachte en geraffineerde constructie met als doel het witwassen van grote contante geldbedragen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging witwassen van een groot geldbedrag en een woning door zich als rechtspersoon beschikbaar te stellen voor het ontvangen van crimineel vermogen en dit vermogen via de aankoop van de woning in het legale economisch verkeer te brengen.
Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit en ondermijning van de samenleving. De constructie is opgetuigd en in stand gehouden met het enkele doel om crimineel vermogen buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten en opsporingsdiensten te houden. Op die manier kan men ongestraft van crimineel vermogen profiteren. Door het criminele geld een schijnbaar legale herkomst te geven en in het economische verkeer te brengen ontstaat de situatie dat misdaad loont – één van de grootste drijfveren voor het plegen van strafbare feiten – én de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast wordt.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 oktober 2022. Verdachte heeft een blanco strafblad. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht op grond waarvan bij betrokkene de redelijke verwachting is gewekt dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat [medeverdachte 2] voor het eerst werd verhoord, te weten 8 april 2014. Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 17 november 2022, de vervolging van verdachte ruim acht jaar in beslag heeft genomen. Daarmee is in beginsel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes jaar.
De rechtbank houdt echter rekening met de navolgende bijzondere omstandigheden. De twee medeverdachten (natuurlijke personen) in het onderzoek hebben pas voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd in 2021 (naar aanleiding van de regiezitting in juni 2020). Verder is sprake geweest van een omvangrijk opsporingsonderzoek met onderzoek in het buitenland, een complexe zaak en heeft verdachte zijnde een rechtspersoon de zaken van de natuurlijke personen gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden rechtvaardigen dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdediging komt. De rechtbank stelt dat deel vast op twee jaren.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de vaststelling dat de redelijke termijn in deze zaak ruim is overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Nu de rechtbank slechts komt tot de oplegging van een bijkomende straf, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Strafoplegging
Rekening houdend met de aard en de ernst van het feit, ligt naar het oordeel van de rechtbank een forse geldboete in de rede. Gelet op het feit dat de rechtbank alle in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren en de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank het in dit geval passend om verdachte geen andere straf dan verbeurdverklaring op te leggen.
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
- Vordering 111.802,73 euro;
- Vordering 51,52 euro;
verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezenverklaarde feit (deels) begaan en/of voorbereid. Daarnaast is een deel van deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit baten van het strafbare feit verkregen.

10.BESLAG

De rechtbank neemt geen beslissing over de inbeslaggenomen goederen die resteren na de verbeurdverklaring, nu hier conservatoir beslag op rust.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 51 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf / beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • (1) 1 STK Onroerend registergoed [adres] te [woonplaats] ;
  • (3) 1 STK Vordering 111.802,73 euro;
  • (4) 1 STK Vordering 51,52 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland, en/of te [vestigingsplaats] , althans in Liechtenstein,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) EUR 430.000,--, althans van enig(e) (contant(e)) geldbedrag(en), te weten:
- een contante geldstorting van EUR 195.000,-- (D-384), en/of
- een contante geldstorting van EUR 200.000,-- (D-385), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-383), en/of
- van een woning, te weten:
- [adres] , [adres] , (D-078 en D-080),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420 ter Wetboek van Strafrecht
art. 420ter Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 april 2014 te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] , althans in Nederland, en/of te [vestigingsplaats] , althans in Liechtenstein,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), van (een) voorwerp(en), te weten:
- van enig(e) geldbedrag(en) van (in totaal ongeveer) EUR 430.000,--, althans van enig(e) (contant(e)) geldbedrag(en), te weten:
- een contante geldstorting van EUR 195.000,-- (D-384), en/of
- een contante geldstorting van EUR 200.000,-- (D-385), en/of
- een contante geldstorting van EUR 25.000,-- (D-396), en/of
- een contante geldstorting van USD 10.000,-- (D-383), en/of
- van een woning, te weten:
- [adres] , [adres] , (D-078 en D-080),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) en/of woning(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420bis/quater Wetboek van Strafrecht
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het einddossier (Montana, 261202862) en zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 december 2017, genummerd 1173, opgemaakt door het Combi-team van de Belastingdienst/FIOD, Dienst Landelijke Recherche, doorgenummerd 020001 tot en met 020173, en hoofdstuk 4 van het einddossier (040001 tot en met 040487), hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10 van het einddossier (100001 tot en met 100199). Ook wordt verwezen naar documenten, opgenomen in hoofdstuk 7 van het einddossier. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
3.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020026 tot en met 020028.
4.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020027.
5.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020025.
6.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020025 en een proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2014, pagina 040467.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2014, pagina 040469.
8.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020016 tot en met 020018.
9.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020018.
10.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 3.
12.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020018 en 020028.
13.Een ambtsedige vertaling van het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 21 januari 2016, pagina’s 100164 en 100166.
14.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020030 tot en met 020032.
15.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020019 en 020021.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 22 april 2021 van de rechter-commissaris.
17.Geschriften, te weten D-081 tot en met D-083.
18.Geschriften, te weten D-063 tot en met D-066.
19.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020050 tot en met 020052.
20.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409, pagina 7.
21.Een geschrift, te weten D-408.
22.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020067 tot en met 020069.
23.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020020 tot en met 020023 en de geschriften, te weten D-078 en D-080.
24.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020023 en 020024.
25.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina 040221 en 040222
26.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 3.
27.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020057 tot en met 020060.
28.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090752 en 090754 tot en met 090757.
29.Geschriften, te weten D-085 tot en met D-087.
30.Geschriften, te weten D-067 tot en met D-068.
31.Geschriften, te weten D-098 tot en met D-100.
32.Geschriften, te weten D-074 tot en met D-076.
33.Geschriften, te weten D-070 tot en met D-072.
34.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020049 en 020059.
35.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020061.
36.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina 040211
37.Een proces-verbaal tweede verhoor verdachte [getuige 1] van 29 september 2016, pagina’s 090760 en 090762.
38.Een proces-verbaal betreffende panden van 14 januari 2015, pagina’s 040179 en 040180.
39.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina’s 020055 tot en met 020057 en de geschriften, te weten D-089, D-094 tot en met D-095.
40.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020087.
41.Een proces-verbaal witwassen van 7 december 2017, pagina 020085.
42.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021, PV-nummer 1408, pagina 2.
43.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2021, PV-nummer 1409, pagina’s 5 tot en met 8.
44.Witwasindicatoren / witwastypologieën, versie: april 2020, AMLC / FIU Nederland.
45.Een proces-verbaal betreffende mutaties op de volks en privat bankrekening(en) van [medeverdachte 3] van 9 augustus 2016, pag. 040316
46.Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.