ECLI:NL:RBMNE:2022:4653

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/321
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de motiveringsplicht van de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 13 april 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 december 2021 het bezwaar van eiser afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 25 oktober 2022 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar constateert een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Eiser had aangevoerd dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd, omdat de heffingsambtenaar pas in het verweerschrift foto’s overlegde die de bebording en parkeerautomaat op de Laan van Nieuw-Guinea toonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet ingaat op de bezwaargrond van eiser, wat een schending van het motiveringsbeginsel inhoudt. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet benadeeld is door deze schending, omdat hij op de zitting voldoende gelegenheid had om te reageren op de overgelegde foto’s.

De rechtbank benadrukt dat de heffingsambtenaar zijn informatieplicht heeft nageleefd, terwijl eiser niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk maar vijf minuten op de parkeerplek heeft gestaan en dat hij niet heeft kunnen betalen vanwege internetproblemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.518,- bedragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: bc. F.R. Eggink),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(verweerder)
(gemachtigde: mr. B. Boersma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 13 april 2021.
Met het bestreden besluit van 29 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of eiser de naheffingsaanslag moet betalen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Op 3 april 2021 om 17:12 uur heeft een scanauto vastgesteld dat een voertuig van eiser met het kenteken [kenteken] geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de Laan van Nieuw-Guinea in Utrecht. Omdat er voor het parkeren geen parkeerbelasting is betaald, heeft verweerder eiser een naheffingsaanslag opgelegd van € 65,30.
Beroepsgrond 1
3. Eiser voert aan het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft pas bij het verweerschrift foto’s overgelegd waaruit zou blijken dat op de Laan van Nieuw-Guinea in Utrecht betaald parkeren geldt. Dit had in de bezwaarfase al moeten gebeuren.
4. Deze beroepsgrond slaagt. In bezwaar heeft eiser al aangevoerd dat het volgens hem niet duidelijk was dat op de Laan van Nieuw-Guinea betaald parkeren geldt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet ingaat op deze bezwaargrond van eiser. Vervolgens komt verweerder pas in het verweerschrift met foto’s van bebording en van een parkeerautomaat op de Laan van Nieuw-Guinea. Gelet op de bezwaargronden van eiser had verweerder in het bestreden besluit deze foto’s al moeten overleggen. De rechtbank concludeert dat het motiveringsbeginsel is geschonden en daardoor sprake is van een gebrek in het bestreden besluit.
5. De rechtbank kan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als eiser daardoor niet is benadeeld. In dit kader stelt de rechtbank vast dat eiser op de zitting voldoende heeft kunnen reageren op de foto’s van verweerder. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser door de schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. De rechtbank bepaalt wel dat verweerder het griffierecht en de proceskosten die in beroep zijn gemaakt, moet vergoeden.
Beroepsgrond 2
6. Eiser voert aan dat niet duidelijk is dat op de Laan van Nieuw-Guinea betaald parkeren geldt. Weliswaar heeft verweerder foto’s overgelegd, maar deze foto’s zijn niet gedateerd. Uit de foto’s blijkt daarom niet dat de bebording en parkeerautomaat er ook al op 3 april 2021 stonden. Daar komt nog bij dat eiser bij de aanvang van het parkeren voldoende onderzoek heeft gedaan in de omgeving, maar hij kon geen borden of een parkeermeter vinden. Dat het eiser uiteindelijk niet lukte om te betalen, kan hem niet worden verweten. Omdat het internet op zijn mobiele telefoon van eiser niet werkte, ging hij bij zijn neef de WIFI-code halen. Ook toen lukte het niet om te betalen, omdat er een internetstoring was. Uiteindelijk besloot eiser om zijn auto ergens anders te parkeren. Eiser heeft in totaal maar 5 minuten op de parkeerplek op de Laan van Nieuw-Guinea gestaan waardoor sprake is van uitvoeringshandelingen die nodig zijn om parkeergeld te betalen. [1]
7. Niet in geschil is dat eiser op een fiscale parkeerplaats stond en dat hij daarvoor geen parkeergeld heeft betaald. Voorop staat dat verweerder de taak heeft om duidelijk kenbaar te maken waar, wanneer en op welke wijze parkeerbelasting moet worden voldaan. Dit kan blijken uit bebording of parkeerapparatuur in de directe omgeving van de parkeerplaats. Dit heet ook wel de informatieplicht. Van een parkeerder mag echter worden verwacht dat hij bij aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of parkeerbelasting verschuldigd is. Dit houdt in dat hij oplet of hij bebording ‘betaald parkeren’ of een parkeerautomaat passeert en dat hij zich nadat hij heeft geparkeerd inspant om te onderzoeken of voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. Dit wordt de onderzoeksplicht genoemd.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank wel aan zijn informatieplicht voldaan en eiser niet aan zijn onderzoeksplicht. Uit de foto’s in het dossier volgt namelijk dat in dezelfde straat waar eiser met zijn auto stond, een parkeerautomaat staat. Verder staat in de straat bebording. Weliswaar zijn de foto’s die verweerder heeft overgelegd niet gedateerd, maar zoals verweerder op de zitting stelde blijkt uit Google Streetview dat de bebording en de parkeerautomaat er in ieder geval al vanaf december 2020 stonden. Als eiser een stuk verder op de Laan van Nieuw-Guinea had gekeken, had voor hem dus voldoende kenbaar moeten en kunnen zijn dat in deze straat betaald parkeren geldt.
9. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij maar 5 minuten op de parkeerplek heeft gestaan. Eiser heeft deze stelling namelijk op geen enkele manier onderbouwd. Het dossier geeft ook geen enkele indicatie van hoelang eiser in totaal op de parkeerplek heeft gestaan, want hij is uiteindelijk weggereden zonder te betalen. Aan de beantwoording van de vraag of het ophalen van een WIFI-code valt onder een uitvoeringshandeling die nodig is om parkeergeld te betalen, komt de rechtbank daarom niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Eiser krijgt daarom ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op vrijdag 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2018:9545.