ECLI:NL:RBMNE:2022:4629
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 301.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 275.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 6 oktober 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze waarde wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. Verweerder diende aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Hiervoor had verweerder een taxatiematrix overgelegd met vergelijkbare woningen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat verweerder met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
Eiser voerde aan dat de onderhoudstoestand van de woning slecht was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de oorspronkelijke toestand van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de onderhoudstoestand correct had gewaardeerd en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.