ECLI:NL:RBMNE:2022:4493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1821
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft zich in 1999 ziekgemeld en is in 2005 ingedeeld in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. Na een melding van toegenomen klachten in 2017, heeft het Uwv haar opnieuw beoordeeld en haar indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse gewijzigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig was. Na een nieuw onderzoek door de verzekeringsarts, heeft het Uwv opnieuw de beslissing op bezwaar genomen, maar eiseres was het hier niet mee eens en heeft opnieuw beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en het Uwv gehoord. Eiseres betoogde dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten niet serieus werden genomen.

De rechtbank heeft de nieuwe beslissing van het Uwv beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Ze concludeert dat het Uwv de beslissing op basis van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep mocht nemen. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet onjuist is. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.P. Kuhn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiseres heeft gewerkt als administratief medewerker. Zij heeft zich op 29 november 1999 ziekgemeld. Per einde wachttijd kreeg zij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Per 14 augustus 2005 is zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%. Eiseres heeft een melding toegenomen klachten gedaan per 1 augustus 2017. Het einde van de wachttijd voor die melding is op 29 juli 2019 bereikt.
2. In het besluit van 18 oktober 2019 heeft het Uwv eiseres met ingang van 30 juli 2019 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35% en haar WAO-uitkering verhoogd. In de beslissing op bezwaar van 24 november 2020 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard. Eiseres is tegen die beslissing op bezwaar in beroep gegaan.
3. De rechtbank heeft op 29 oktober 2021 in beroep geoordeeld [1] dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en eiseres uit te nodigen voor een fysiek spreekuur.
4. Op 18 maart 2022 is eiseres op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest. Op 25 maart 2022 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarin heeft het Uwv het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar.
5. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv (via een videoverbinding).

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de nieuwe beslissing op bezwaar, die is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep of dat haar medisch oordeel onjuist is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische beoordeling - zorgvuldigheid
9. Eiseres voert aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onvoldoende zorgvuldig is. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar bij het lichamelijk onderzoek niet serieus heeft genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wilde eerst alleen kijken naar de symptomen van het fenomeen van Raynaud . Pas na aandringen van eiseres heeft zij een volledig lichamelijk onderzoek gedaan. Toen eiseres aangaf dat het onderzoek pijnlijk was heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar denigrerend op gereageerd.
10. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het onderzoek wel zorgvuldig is geweest. Er heeft een gesprek plaatsgevonden en er is een lichamelijk onderzoek uitgevoerd van nek, schouders, ellebogen, handen, rug, heupen en knieën.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het lichamelijk onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, weliswaar met tegenzin, een volledig lichamelijk onderzoek uitgevoerd. Wat eiseres opmerkt over de manier waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar is omgegaan heeft te maken met bejegening. Als eiseres onheus is bejegend, dan is dat natuurlijk zeer onprettig. Dat maakt echter nog niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank wijst eiseres erop dat zij bij het Uwv een klacht over de bejegening door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan indienen.
12. Eiseres vindt het onderzoek ook onzorgvuldig omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens van revalidatiearts [A] en zijn reactie op de vastgestelde beperkingen ongemotiveerd opzijgeschoven zou hebben.
13. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de gegevens van de revalidatiearts wel degelijk in de beoordeling zijn meegenomen, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar geen objectiveerbare medische redenen in heeft gezien om de vastgestelde beperkingen te herzien.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij de bevindingen en het commentaar van de revalidatiearts heeft bestudeerd en beoordeeld. Zij hecht daar echter niet dezelfde waarde aan als eiseres en het brengt haar niet tot de conclusie die eiseres graag wenst. Dat betekent nog niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Op de inhoud van het commentaar van de revalidatiearts en de beoordeling daarvan door de verzekeringsarts komt de rechtbank verderop in deze uitspraak nog terug.
15. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd en in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is.
Medische beoordeling - inhoudelijk
16. Eiseres voert aan dat haar beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Zij verwijst naar een brief van revalidatiearts [A] van 11 mei 2021. Daarin heeft [A] op verzoek van eiseres gereageerd op de functionele mogelijkhedenlijst. Hij beschrijft zijn eerdere onderzoeksbevindingen. Verder geeft hij aan dat hij zich kan verenigen met de geduide beperkingen, maar dat hij niet goed begrijpt waarom er niet meer of zwaardere beperkingen geduid zijn. Hij wijst specifiek op met de rug gebogen werken, statische beperkingen (staan en zitten) en een beperking in arbeidsduur. Verder wijst hij erop dat hij tijdens de revalidatieperiode beperkingen in aandacht en concentratie heeft gezien. Eiseres vindt dat de revalidatiearts, die haar langdurig heeft behandeld, beter in beeld heeft wat haar beperkingen zijn dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep na één onderzoek. Daarom moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens haar motiveren waarom zij [A] niet volgt. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat zij ook vindt dat vanwege de klachten aan haar handen ook een beperking op gebruik van een toetsenbord aangenomen moet worden. Op de zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht een revalidatiearts als onafhankelijke deskundige in te schakelen.
17. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar rapport van 18 maart 2022 dat haar eigen onderzoeksbevindingen vrijwel overeenkomen met die van de revalidatiearts. Zij geeft aan dat zij nadere beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik niet aan de orde acht en dat voor een nadere beperking ten aanzien van zitten en staan gelet op de onderzoeksbevindingen geen objectiveerbare medische reden is. Voor de door [A] voorgestelde nadere beperkingen ziet zij geen nadere onderbouwing.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Revalidatieartsen en verzekeringsartsen hebben ieder hun eigen specialiteit. Als de onderzoeksbevindingen van de revalidatiearts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep sterk van elkaar zouden verschillen, dan zou dat een reden kunnen zijn om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Maar dat is niet zo, de bevindingen zijn vrijwel gelijk. Het verschil zit in de vertaling van die bevindingen naar arbeidsbeperkingen. En dat is nu precies de specialiteit van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiseres en de revalidatiearts daar anders over denken, weegt daarom niet op tegen het specialistische medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom geen reden om een revalidatiearts als deskundige in te schakelen zoals is verzocht.

Conclusie en gevolgen

19. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep of dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Het Uwv mocht de nieuwe beslissing op bezwaar daarom baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2022. Het Uwv is bij de vaststelling van de hoogte van de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 30 juli 2019 dus terecht uitgegaan van de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35%.
20. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
De rechter is verhinderd.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.