ECLI:NL:RBMNE:2021:5311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 27
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Blommers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv, waarin haar bezwaar tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid ongegrond was verklaard. Eiseres was eerder 80-100% arbeidsongeschikt geacht, maar werd later ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich ziek had gemeld vanwege whiplashklachten en later de diagnose fibromyalgie had gekregen. Eiseres betwistte de medische beoordeling van het Uwv en voerde aan dat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden, ondanks haar verzoek hierom. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek niet had plaatsgevonden, vooral gezien de medische klachten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en verklaarde het beroep gegrond. Het Uwv werd opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij eiseres uitgenodigd moest worden voor een fysiek spreekuur. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/27

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Blommers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening (WAO) met ingang van 30 juli 2019 wordt verhoogd. De uitkering van eiseres is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als administratief medewerker gedurende 38 uur per week. Zij heeft zich op 29 november 1999 ziek gemeld vanwege whiplashklachten. Per einde wachttijd is eiseres 80-100% arbeidsongeschikt geacht. Met ingang van 14 augustus 2005 werd zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%. Het bezwaar, beroep en hoger beroep hiertegen werden ongegrond verklaard. Eiseres heeft de huidige uitkering op grond van psychische klachten en gegeneraliseerde pijnklachten, waarvan later de diagnose fibromyalgie is gesteld. Eiseres heeft een melding toegenomen klachten per 1 augustus 2017 ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak gedaan. De wachttijd hiervoor is op 29 juli 2019 bereikt. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres voor 33,98% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft hier expliciet om verzocht.
5. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 oktober 2020 verklaart dat vanwege de regels rondom COVID-19-pandemie, de fysieke hoorzitting is omgezet in een telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gelet op de in het dossier aanwezige uitgebreide medisch specialistische informatie afgezien van een fysiek onderzoek.
6. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, het slechts doen van dossieronderzoek in de regel niet volstaat. [1] Van een lichamelijk onderzoek kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie dit geen toegevoegde waarde kan hebben.
7. In dit geval heeft eiseres de medische grondslag van de besluitvorming betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de gegeven motivering zoals onder 5. weergegeven onvoldoende gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek in dit geval geen toegevoegde waarde zou hebben. Hierbij betrekt de rechtbank dat
de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 oktober 2020 concludeert dat de kenmerken van Raynaud bij de pijnspecialist en bij het lichamelijk onderzoek van de revalidatiearts niet zijn beschreven. Deze kenmerken zijn echter niet te missen bij een lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens vanwege de klachten van het syndroom van Raynaud wel een beperking aangenomen voor koude en het werken met toetsenbord en muis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de beperking ten aanzien van het gebruik van een pen een klachtcontingente beperking is en deze niet wordt aangenomen. De revalidatiearts W.C.G. beschrijft echter in het rapport van 16 september 2019 dat eiseres pijnklachten en last van verkleuringen van de handen met gevoelsveranderingen bij blootstelling aan koude heeft. Eiseres zou zijn verwezen naar de Afdeling Reumatologie van het Flevoziekenhuis, waar de diagnose ‘het syndroom van Raynaud’ is gesteld. Gelet hierop heeft eiseres voldoende twijfel gezaaid over de vastgestelde beperkingen ten aanzien van het syndroom van Raynaud. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onterecht geen lichamelijk onderzoek verricht, waarbij hij kenmerken en de beperkingen vanwege het syndroom van Raynaud had kunnen vaststellen.
8. Dat het in verband met de COVID-19-pandemie moeilijk is geweest voor verzekeringsartsen om fysiek onderzoek te verrichten, kan niet leiden tot een uitzondering op de voornoemde beginselplicht. Onder de juiste condities kan ook in de COVID-19-pandemie door een verzekeringsarts een fysiek onderzoek worden uitgevoerd. Het is immers gedurende de pandemie ook voor artsen in de reguliere zorg mogelijk geweest om patiënten fysiek te onderzoeken. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het Uwv moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. De rechtbank draagt het Uwv op om eiseres uit te nodigen voor het fysieke spreekuur. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.