ECLI:NL:RBMNE:2022:4463

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1328
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening maatwerkvoorziening scootmobiel op basis van Wmo, onvoldoende onderzoek door verweerder

In deze zaak gaat het om de herziening van een maatwerkvoorziening voor een scootmobiel die aan eiser was toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser, die slechtziend en slecht ter been is, ontving in 2014 een scootmobiel in bruikleen. In 2017 werd besloten dat er jaarlijks een heronderzoek moest plaatsvinden. Echter, na een heronderzoek in 2018 werd de scootmobiel voor een jaar toegekend, maar er is geen nieuw heronderzoek uitgevoerd. In 2021 besloot verweerder de maatwerkvoorziening te herzien, wat eiser niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

Verweerder stelde dat de scootmobiel geen veilige en adequate voorziening meer was voor eiser, gezien zijn verslechterde medische toestand en het gewijzigde gebruik van de scootmobiel. Eiser betwistte dit en stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn situatie en het gebruik van de scootmobiel. De rechtbank oordeelde dat verweerder de herziening onzorgvuldig had voorbereid en onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, vernietigde het besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten (verweerder)

(gemachtigden: mr. M.M. van Miltenburg en mr. A. Nootenboom-Wamsteeker).

Inleiding

1. Eiser is zeer slechtziend en slecht ter been. In 2014 heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een maatwerkvoorziening voor een scootmobiel in bruikleen toegekend. Vanwege eisers verslechterde zicht heeft verweerder in het besluit van 19 juni 2017 als voorwaarde aan de voorzetting van de maatwerkvoorziening verbonden dat jaarlijks een heronderzoek moet plaatsvinden.
2. Op 27 februari 2018 heeft een heronderzoek plaatsgevonden. In het besluit van 21 maart 2018 heeft verweerder vervolgens voor een jaar een maatwerkvoorziening voor een scootmobiel aan eiser toegekend. Hierbij heeft verweerder bepaald dat eiser uiterlijk op 1 april 2019 de resultaten van een heronderzoek aan verweerder moet sturen. Verweerder zou eiser in december 2018 een herinnering sturen voor het heronderzoek. De herinneringsbrief is nooit verstuurd en er heeft geen nieuw heronderzoek plaatsgevonden naar het gebruik van de scootmobiel. In het besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vervolgens besloten de maatwerkvoorziening om aan eiser een scootmobiel in bruikleen te verstrekken te herzien.
3. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
Standpunten partijenStandpunt verweerder
5. Verweerder vindt dat een scootmobiel, gelet op eisers beperkingen en het gewijzigde gebruik, voor eiser geen veilige en adequate voorziening meer is. Eiser is namelijk blind en functioneert op gehoor en tast. Zijn medische toestand is met het verloop van de tijd en sinds de toekenning van de maatwerkvoorziening in 2018 verder achteruit gegaan. Dit blijkt onder meer uit de rapportage van Oreon van 15 juli 2021. [1] Daar komt bij dat eiser de scootmobiel op een andere wijze is gaan gebruiken. De scootmobiel is destijds toegekend voor vervoer met de regiotaxi. Eiser gebruikt de scootmobiel echter niet meer voor vervoer met de regiotaxi, omdat dit niet langer is toegestaan. Verweerder vindt dat een scootmobiel daarom geen passende en doeltreffende bijdrage meer levert aan de zelfredzaamheid van eiser. Door de toekenning van een tweede rolstoel in combinatie met de indicatie voor de regiotaxi is de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname van eiser namelijk al voldoende verzekerd. Hiermee kan eiser boodschappen doen, vrienden en familie bezoeken. Ook heeft het verweerder aangeboden om te onderzoeken of (elektrische) duwondersteuning op de rolstoel tot de mogelijkheden behoort. Verweerder werpt eiser niet meer tegen dat niet tijdig een heronderzoek is uitgevoerd, omdat verweerder zelf de herinnering voor het heronderzoek in december 2018 niet heeft verstuurd.
Standpunt eiser
6. Eiser heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop eiser de scootmobiel gebruikt. Ook heeft verweerder de situatie waarin eiser zich bevindt onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. Eiser vindt dat de scootmobiel nog steeds een veilige en adequate voorziening is. Dit blijkt ook uit de verklaring van de ergotherapeut van 4 augustus 2022. Eiser wijst er verder op dat hij de scootmobiel nog steeds op dezelfde wijze gebruikt als in 2018. Hier is verweerder destijds mee akkoord gegaan. Volgens eiser is zijn medische toestand sinds 2018 nauwelijks veranderd. Eiser wordt door de herziening van de maatwerkvoorziening voor de scootmobiel ernstig belemmerd in zijn zelfredzaamheid. Hij is 2.13 meter lang en weegt 130 kilo. Veel begeleiders kunnen eiser hierdoor niet duwen in een rolstoel. Ook kan eiser op een rolstoel geen boodschappen meenemen en kan hij met een rolstoel niet op een bospad. Gelet op de aandoeningen aan zijn benen voelt eiser zich ook niet veilig in een elektrisch aangedreven rolstoel. Dit is daarom geen oplossing. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende bij de besluitvorming betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 21 maart 2018 voor één jaar een maatwerkvoorziening heeft verstrekt en dat deze periode inmiddels is verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat in het bestreden besluit de grondslag voor de herziening van de maatwerkvoorziening ontbreekt. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de maatwerkvoorziening vanaf 2019 stilzwijgend is verlengd en dat hij de maatwerkvoorziening heeft herzien op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo. [2]
8. Verweerder kan op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening herzien, als hij vaststelt dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet meer toereikend is. Een besluit tot herziening van een maatwerkvoorziening is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan op verweerder. Dit brengt mee dat het verweerder in dit geval de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden moet verzamelen. Artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo bevat een discretionaire bevoegdheid voor verweerder om een maatwerkvoorziening te herzien. Dit betekent dat verweerder, als hij tot de conclusie komt dat aan de voorwaarden van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 is voldaan, ook rekening moet houden met alle daarbij af te wegen relevante belangen. [3]
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder de herziening van de maatwerkvoorziening onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder de herziening baseert op de rapportage van Oreon van 15 juli 2021 en op de omstandigheid dat eiser de rolstoel op een andere wijze dan voorheen zou gebruiken. In de rapportage van Oreon staat echter een andere onderzoeksvraag centraal dan in deze procedure. De rapportage van Oreon is opgesteld om te onderzoeken of aan eiser op grond van de Wmo een handbewogen rolstoel moet worden toegekend voor vervoer met de regiotaxi. [4] Uit de rapportage blijkt niet dat Oreon enig onderzoek heeft gedaan naar het huidige gebruik van de scootmobiel door eiser. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder het standpunt dat de maatwerkvoorziening voor de scootmobiel niet meer toereikend is daarom niet baseren op de rapportage van Oreon van 15 juli 2021. De besluitvorming maakt onvoldoende inzichtelijk of het gestelde gewijzigde gebruik en de gestelde verslechterde medische toestand inderdaad tot de conclusie moeten leiden dat een scootmobiel geen toereikende maatwerkvoorziening voor eiser meer is. Ook is niet inzichtelijk of, zoals verweerder stelt, met de toekenning van de vast frame rolstoel in combinatie met de regiotaxi voldoende wordt voorzien in de behoefte van eiser tot ondersteuning in zijn zelfredzaamheid. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van Wmo.
11. De rechtbank overweegt verder dat zij, anders dan verweerder ter zitting heeft gesuggereerd, geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de authenticiteit van de brief van de ergotherapeut van 4 augustus 2022. In deze brief stelt de ergotherapeut dat ondanks de visuele beperkingen van eiser het huidige gebruik van de scootmobiel een adequate voorziening is voor eiser om zich buitenshuis te verplaatsen. De rechtbank ziet in deze brief een bevestiging van de noodzaak om nader onderzoek te verrichten naar het huidige gebruik van de scootmobiel door eiser.
11. De rechtbank oordeelt daarnaast dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt, waarbij rekening is gehouden met alle relevante belangen. Een volledige belangenafweging kan immers pas worden gemaakt als alle relevante omstandigheden voldoende in kaart zijn gebracht. Uit wat is overwogen onder 10 volgt dat verweerder deze relevante belangen onvoldoende heeft onderzocht.

Conclusie en gevolgen

13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze is. Verweerder moet immers nader onderzoek verrichten en daarbij mogelijk een derde partij inschakelen, waardoor onzeker is wanneer verweerder het onderzoek kan afronden.
13. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het primaire besluit te herroepen en zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank merkt in dit kader op dat het niet op voorhand valt uit te sluiten dat uit het nog uit te voeren onderzoek volgt dat een scootmobiel niet langer een toereikende maatwerkvoorziening voor eiser is.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 759,- per punt). Toegekend wordt dus € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie pagina 3 van het bestreden besluit en pagina 4 van het verweerschrift.
2.Zie ook artikel 8.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Integrale Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente Houten (de Verordening)
3.Zie ECLI:NL:CRVB:2021:758, r.o.4.2.1
4.Zie pagina 2 van de rapportage van Oreon van 15 juli 2021.