In deze zaak gaat het om de herziening van een maatwerkvoorziening voor een scootmobiel die aan eiser was toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser, die slechtziend en slecht ter been is, ontving in 2014 een scootmobiel in bruikleen. In 2017 werd besloten dat er jaarlijks een heronderzoek moest plaatsvinden. Echter, na een heronderzoek in 2018 werd de scootmobiel voor een jaar toegekend, maar er is geen nieuw heronderzoek uitgevoerd. In 2021 besloot verweerder de maatwerkvoorziening te herzien, wat eiser niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
Verweerder stelde dat de scootmobiel geen veilige en adequate voorziening meer was voor eiser, gezien zijn verslechterde medische toestand en het gewijzigde gebruik van de scootmobiel. Eiser betwistte dit en stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn situatie en het gebruik van de scootmobiel. De rechtbank oordeelde dat verweerder de herziening onzorgvuldig had voorbereid en onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, vernietigde het besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.