Overwegingen
1. Eiseres staat geregistreerd in de Brp als [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats 1] , Armenië . Deze gegevens zijn ontleend aan de op 6 april 2011 onder belofte afgelegde verklaring en komen overeen met de opgegeven persoonsgegevens in de asielprocedure van de ouders van eiseres. Op 21 oktober 2019 heeft eiseres nogmaals een verklaring onder ede afgelegd bij de gemeente [gemeente] waarin deze persoonsgegevens zijn bevestigd.
2. Op 25 juni 2021 heeft eiseres het voorliggende correctieverzoek ingediend dat ziet op haar geslachtsnaam, geboortedatum en geboorteplaats. Eiseres heeft verzocht om haar geslachtsnaam te veranderen in [naam 2] , haar geboortedatum te wijzigingen naar [geboortedatum] 1994 en haar geboorteplaats te veranderen naar [geboorteplaats 2] , Armenië . Ter onderbouwing van het verzoek heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
- Een [nationaliteit] paspoort afgegeven op 14 juni 2021 door de Armeense ambassade in Den Haag;
- Een geboorteakte, afgegeven op 12 juli 1994 door de Burgerlijke stand in Armenië , voorzien van een apostille van 14 november 2018;
- Een verklaring van onderwijs afgegeven op 15 november 2021 door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport.
3. Verweerder heeft het verzoek van eiseres afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de in de Brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Verweerder heeft het overgelegde paspoort en de geboorteakte op echtheid laten controleren door de IND. De IND heeft de documenten echt bevonden, maar kan op basis van de documenten niet vaststellen dat deze betrekking hebben op de persoon die eiseres stelt te zijn. Het paspoort is geen brondocument in de zin van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp waaraan gegevens over de burgerlijke staat kunnen worden ontleend. Verweerder hecht meer waarde aan de verklaring onder ede die eiseres op 21 oktober 2019 bij de gemeente [gemeente] heeft afgelegd. De daarin verstrekte persoonsgegevens komen immers overeen met de gegevens die eiseres bij aankomst in Nederland aan de IND en het COA heeft verstrekt en onder belofte heeft bevestigd. Daarnaast vindt verweerder van belang dat eiseres een correctieverzoek heeft ingediend bij de gemeente [gemeente] voor wijziging van haar nationaliteit. Eiseres heeft toen echter geen melding gemaakt van wijziging van haar geslachtsnaam, geboortedatum en geboorteplaats. Bovendien wordt de twijfel van verweerder aan de opgegeven persoonsgegevens van eiseres versterkt, omdat is gebleken dat het paspoort van eiseres dat zij in die procedure heeft overgelegd, was voorzien van een vals visum. Tot slot komt aan het overgelegde document van de middelbare school geen waarde toe, omdat dit geen brondocument is en ook dateert van na het ingediende verzoek.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat zij met het overleggen dat een origineel exemplaar van haar geboorteakte en paspoort heeft aangetoond dat haar persoonsgegevens anders zijn dan opgenomen in de Brp. De echtheid en onvervalstheid daarvan zijn vastgesteld. Verweerder hecht ten onrechte waarde aan de verklaring onder ede van 21 oktober 2019, omdat deze niet in aanwezigheid van een tolk is afgelegd. Eiseres was de Nederlandse taal onvoldoende machtig. Hieruit volgt dat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd en daarom niet beschouwd kan worden als brondocument van lagere orde. Omdat verweerder niet uitsluit dat eiseres te goeder trouw heeft gehandeld en geen enkel belang heeft om valse persoonsgegevens op te geven, dienen haar belangen bij honorering van haar correctieverzoek te prevaleren boven de belangen welke worden beschermd in de Wet Brp. Verder heeft verweerder gesteld dat eiseres de mogelijkheid heeft om een geactualiseerd uittreksel uit het geboorteregister uit Armenië over te leggen. Verweerder heeft echter geen rekening gehouden met het feit dat Armenië een corrupt land is en het voor eiseres financieel niet mogelijk is om een dergelijke aanvraag te doen.
5. Op de zitting heeft eiseres zich onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022 op het standpunt gesteld dat het besluit van verweerder vanwege de nieuwe, genuanceerde beoordelingsmaatstaf geen stand kan houden. De overgelegde geboorteakte en het paspoort zijn brondocumenten van hogere orde dan de verklaring onder ede van 21 oktober 2019. Hierdoor kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de persoonsgegevens in de brondocumenten juist zijn.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit niet overeenkomstig de genuanceerde beoordelingsmaatstaf van de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022 is beoordeeld. Omdat verweerder geen standpunt heeft ingenomen over de Afdelingsuitspraak en de gevolgen daarvan voor het correctieverzoek van eiseres, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder door middel van een tussenuitspraak in de gelegenheid te stellen het verzoek van eiseres nogmaals in lijn daarmee te beoordelen.
7. Volgens de Afdelingsuitspraak is voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Verweerder zal dus allereerst moeten beoordelen of de overgelegde documenten brondocumenten zijn in de zin van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp. Pas wanneer die vraag bevestigend beantwoord kan worden, wordt toegekomen aan de vraag of het verband tussen de verzoeker en de persoon op de documenten kan worden gelegd. Bij positieve beantwoording van deze vragen zal vervolgens worden beoordeeld of uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de Brp gewijzigd. Verder is in meergenoemde uitspraak het paspoort aangemerkt als een brondocument in de zin van artikel 2.8, tweede lid onder d, van de Wet Brp.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet beoordeeld of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Verweerder heeft de zwaardere beoordelingsmaatstaf toegepast. Daarnaast heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom het overgelegde paspoort niet als een brondocument is aangemerkt. In het licht van het voorgaande heeft verweerder ook ontoereikend gemotiveerd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres de persoon is waarvan de gegevens op de geboorteakte of in het paspoort staan.
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het hiervoor genoemde gebreken te herstellen. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen overwogen in rechtsoverweging 7 en 8.
11. Verweerder kan het gebrek herstellen hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het correctieverzoek van eiseres opnieuw beoordelen in lijn met de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
12. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.