ECLI:NL:RBMNE:2022:4425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
22/1674
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en inkomenseis

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als medewerker wijkbureau bij de gemeente Utrecht, zich op 20 februari 2017 arbeidsongeschikt gemeld. Na een wachttijd van 18 maanden heeft zij op 8 maart 2019 een WIA-uitkering toegekend gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. In een later besluit van 29 juli 2020 heeft het UWV haar een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar dit leidde tot bezwaar van de ex-werkgever. Het UWV heeft in een bestreden besluit van 3 maart 2022 het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard en de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,96%, met een inkomenseis die ingaat per 21 december 2021.

Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 67,96% terecht is. Echter, de rechtbank constateert dat de ingangsdatum van de inkomenseis onjuist is vastgesteld op 21 december 2021, terwijl deze 1 januari 2024 moet zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en past de ingangsdatum aan. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A. Stouthart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Zitting

Eiseres is werkzaam geweest als medewerker wijkbureau voor 24 uur per week bij [naam wijkbureau] bij de gemeente Utrecht (ex-werkgever). Op 20 februari 2017 heeft eiseres zich arbeidsongeschikt gemeld vanwege medische klachten. Per einde wachttijd – in dit geval 18 februari 2019 – heeft eiseres een WIA [1] -uitkering aangevraagd bij het Uwv.
In het besluit van 8 maart 2019 heeft het Uwv aan eiseres per einde wachttijd een WIA-uitkering toegekend. Aan dit besluit liggen medische en arbeidskundige onderzoeken ten grondslag. De WIA-uitkering die aan eiseres is toegekend, is een loongerelateerde WGA [2] -uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. In het besluit van 8 maart 2019 is bepaald dat eiseres deze uitkering krijgt tot en met 2 oktober 2020.
In het besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres per 3 oktober 2020 (de datum in geding) een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op grond van hetzelfde arbeidsongeschiktheidspercentage. Tegen het primaire besluit heeft de ex-werkgever bezwaar ingediend.
In het besluit van 3 maart 2022 (het bestreden besluit) wordt het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard. Naar aanleiding van een onderzoek van een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,96%. De hoogte van de uitkering van eiseres verandert met het bestreden besluit op dat moment niet. Wel geldt in de toekomst een inkomenseis voor eiseres. Om de WGA-loonaanvullingsuitkering te behouden, moet eiseres vanaf 21 december 2021 € 369,64 verdienen volgens het Uwv.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het Uwv op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Zorgvuldigheid medisch onderzoek
Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Aan het primaire besluit ligt geen medisch onderzoek ten grondslag. Om die reden heeft de ex-werkgever bezwaar ingediend. In de bezwaarfase is alsnog een medisch onderzoek uitgevoerd door zowel een verzekeringsarts als een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de beide medische rapportages is medische informatie van de behandelaren van eiseres betrokken. Zo is informatie van haar neuroloog, huisarts, cardioloog en Ergatis betrokken bij het opstellen van beide medische rapporten. De verzekeringsarts [A] heeft een dossierstudie verricht en een telefonisch spreekuurcontact met eiseres gehouden. De bevindingen van de verzekeringsarts zijn vastgelegd in een medisch onderzoeksrapport. Dit onderzoeksrapport is vervolgens gecontroleerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] via een dossierstudie. Vervolgens heeft [B] de klachten van eiseres opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. Verzekeringsarts [A] heeft dossieronderzoek verricht en eiseres gesproken op een telefonisch spreekuur. Verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een dossierstudie verricht en de beschikbare medische informatie meegewogen.
Eiseres heeft aangevoerd dat het zorgvuldiger was geweest als er een fysiek spreekuurcontact was geweest in plaats van een telefonisch spreekuurcontact. Op een fysiek spreekuurcontact had eiseres beter kunnen toelichten wat haar medische situatie op de datum in geding was. De rechtbank kan zich die wens van eiseres voorstellen. Mogelijk was het ook beter geweest als eiseres op een fysiek spreekuurcontact was gezien. Dat betekent alleen niet dat het houden van een telefonisch spreekuurcontact onzorgvuldig is. Uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat een spreekuurcontact vereist is als de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist. Het is niet vereist dat dit een fysiek spreekuurcontact moet zijn.
5. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich gebaseerd op een compleet medisch beeld van eiseres. Het medisch onderzoek is zorgvuldig.
Medische beoordeling
6. Eiseres heeft toegelicht dat zij nog steeds dezelfde klachten ervaart als tijdens het medisch onderzoek op 4 maart 2019 dat is verricht voorafgaand aan het besluit van 8 maart 2019. In dat besluit is aan de hand van het medische onderzoek van 4 maart 2019 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 % vastgesteld. Daarom is het volgens eiseres onbegrijpelijk dat in het bestreden besluit het arbeidsongeschiktheidspercentage lager is.
7. In het medisch rapport van 22 februari 2022 wijkt [B] af van het oordeel van [A] . De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of dit medische rapport inhoudelijk te volgen is en of er reden is voor twijfels aan de bevindingen en conclusies van [B] in dit rapport. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van [B] goed volgen. In het rapport van [B] wordt erkend dat de medische situatie van eiseres op fysiek, persoonlijk en sociaal functioneren niet wezenlijk is gewijzigd sinds de laatste medische beoordeling van 4 maart 2019. Dat komt overeen met het standpunt van eiseres dat haar klachten niet zijn gewijzigd sinds 4 maart 2019. De FML is op deze onderdelen dan ook niet gewijzigd in vergelijking met 4 maart 2019.
8. De reden dat eiseres voor 67,96% arbeidsongeschikt is verklaard, is volgens [B] omdat de urenbelastbaarheid van eisers is toegenomen in vergelijking met het medische onderzoek van 4 maart 2019. Tijdens die medische beoordeling was eiseres belastbaar voor 18 uur per week omdat eiseres op dat moment eens per week een multidisciplinaire behandeling volgde. Deze behandeling volgde eiseres niet meer op de datum in geding. Daardoor is de belastbaarheid van eiseres volgens [B] toegenomen van 18 uur per week naar 25 uur per week. De FML is daarom op dit punt gewijzigd. Deze toename in belastbaarheid heeft tot gevolg dat eiseres meer kan werken en daardoor minder arbeidsongeschikt is.
9. De verklaring van de psycholoog van eiseres is voor de rechtbank geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. In de verklaring is een opsomming opgenomen van de door eiseres ervaren problemen en klachten. In deze verklaring wordt gesteld dat de psycholoog veel van de problemen van eiseres kan plaatsen in het kader van emotionele en psychische mishandeling. De verklaring van de psycholoog zegt echter niets over de vraag waarom de FML onjuist is of waarom eiseres minder belastbaar is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Ook verder heeft eiseres geen medische verklaringen overgelegd waaruit volgt dat de duurbelastbaarheid verkeerd is vastgesteld. Dergelijke medische verklaringen zijn wel nodig om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
10. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. Eiseres heeft alleen aangevoerd dat de arbeidskundige (bezwaar en beroep) de opgestelde FML niet mocht gebruiken omdat deze FML niet juist is, gelet op haar medische beperkingen. De geselecteerde functies zijn daardoor ongeschikt.
11. De rechtbank heeft overwogen dat de rechtbank niet twijfelt aan de conclusies uit het medisch onderzoek en de opgestelde FML. Bij het selecteren van geschikte functies voor eiseres gebruikt de arbeidskundige de FML als uitgangspunt. Dat heeft de arbeidskundige en de arbeidskundige bezwaar en beroep ook gedaan in het geval van eiseres. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de medische beoordeling en de FML, twijfelt de rechtbank ook niet aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Ook verder ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De beroepsgrond slaagt niet.
Inkomenseis
12. In de voorgaande overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 67,96%. Dat betekent dat eiseres moet voldoen aan een inkomenseis als zij de loonaanvullingsuitkering in de toekomst wil behouden. In het bestreden besluit staat dat 21 december 2021 de ingangsdatum van deze inkomenseis is. Volgens eiseres is deze ingangsdatum onjuist. Het Uwv heeft in het verweerschrift en op de zitting erkend dat de ingangsdatum inderdaad onjuist is en dat de ingangsdatum van de inkomenseis niet 21 december 2021 moet zijn maar 1 januari 2024.
13. De rechtbank stelt met partijen vast dat in het bestreden besluit een verkeerde ingangsdatum staat en dat de juiste ingangsdatum 1 januari 2024 moet zijn. Dat betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 67,96%. Het Uwv heeft onterecht gesteld dat de inkomenseis voor de WGA-loonaanvullingsuitkering ingaat per 21 december 2021, de juiste ingangsdatum had 1 januari 2024 moeten zijn. Dat betekent dat eiseres per 1 januari 2024 moet voldoen aan een inkomenseis om haar WGA-loonaanvullingsuitkering te behouden.
14. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin de ingangsdatum van de inkomenseis is bepaald op 21 december 2021. De rechtbank zal de ingangsdatum van de inkomenseis aanpassen naar 1 januari 2024.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
14. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing:

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 maart 2022 voor zover daarin is beslist dat de ingangsdatum van de inkomenseis per 21 december 2021 is;
- bepaalt dat de ingangsdatum van de inkomenseis 1 januari 2024 is;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
2.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.