ECLI:NL:RBMNE:2022:4404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft eiseres, die vanaf 1 juli 2011 in dienst was bij [bedrijf 1] B.V. als assistent accountant, zich op 25 mei 2020 ziekgemeld voor haar functies. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 25 mei 2021 besloten dat eiseres geen recht heeft op een Ziektewetuitkering, omdat zij volgens hun beoordeling meer dan 65% van haar loon kan verdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 9 februari 2022. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 de zaak behandeld. Eiseres betwistte de beëindiging van haar Ziektewetuitkering en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres correct had vastgesteld op 94,6% op de datum in geding, 26 juni 2021. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.

Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet lichamelijk was onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was, gezien de beschikbare medische informatie. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist was of dat er reden was om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsartsen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit van het Uwv. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.J. de Leede),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

Eiseres was vanaf 1 juli 2011 in vaste dienst bij [bedrijf 1] B.V. in de functie van voltijd assistent accountant. Dit dienstverband is door de rechter ontbonden per 1 april 2022. Eiseres had van 1 juni 2019 tot 21 juni 2020 tevens een tijdelijk dienstverband bij [A] als deeltijd horecamedewerker. Op 25 mei 2020 heeft zij zich voor beide functies ziekgemeld.
In het besluit van 25 mei 2021 is aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van
26 juni 2021 geen recht heeft op een Ziektewetuitkering, omdat eiseres volgens het Uwv meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Dit besluit is genomen naar aanleiding van de eerstejaarsziektewetbeoordeling. Voor die beoordeling is de arbeid die werd verricht als horecamedewerker de maatgevende arbeid en niet de arbeid die eiseres bij werkgever [bedrijf 1] B.V. verrichtte.
Tegen het besluit van 25 mei 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 9 februari 2022 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich hiervoor gebaseerd op de rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Zij concluderen dat er aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op een hybride zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv, via een beeldverbinding.

Geschil en beoordelingskader

1. Eiseres is het er niet mee eens dat haar Ziektewetuitkering is beëindigd. Eiseres meent dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv met het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres correct heeft vastgesteld op 94,6%. Hierbij gaat het om de medische situatie van eiseres op
26 juni 2021 (de datum in geding).
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan een eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiseres voert aan dat de primaire verzekeringsarts vooringenomen was, omdat de primaire verzekeringsarts bij voorbaat heeft aangegeven dat de informatie van de behandelaar geen aanvullende formatie zal opleveren. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze procedure het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beoordeelt. Voor zover het al zo zou zijn dat de primaire verzekeringsarts vooringenomen is geweest – de rechtbank laat dat in het midden – kan dat er dus niet toe leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
5. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat zij in bezwaar niet lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij wijst daarbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, waaruit volgens haar het recht volgt om lichamelijk te worden onderzocht, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. [1]
6. De rechtbank vindt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en overweegt daartoe het volgende.
7. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, het niet voldoende is als slechts dossieronderzoek wordt gedaan. Als in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, is het uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Van een lichamelijk onderzoek kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. In het rapport van 13 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat geen lichamelijk onderzoek door hem is verricht omdat eiseres tijdens de fysieke hoorzitting een uitgebreid pakket aan medische informatie van de behandelend sector overlegde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarmee ingeschat dat een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was. De rechtbank kan deze uitleg volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had, nu er voldoende medische informatie beschikbaar was. In de door eiseres overgelegde informatie zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat een lichamelijk onderzoek had moeten plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert ook aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen was. Zij werd niet serieus genomen vanwege haar achtergrond. Ook is op basis van haar voorkomen niet meteen te zien hoe ziek zij is.
10. De rechtbank vindt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooringenomen was. Het kan goed zijn dat eiseres het gevoel heeft dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar met vooringenomenheid heeft bejegend, maar dit gevoel is niet voldoende. Concrete gronden waaruit (vrees voor) afhankelijkheid en partijdigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt ten aanzien van eiseres, zijn niet aangevoerd. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken of door eiseres aannemelijk is gemaakt dat er reden is om te vermoeden dat het oordeel van de verzekeringsartsen is gebaseerd op andere gronden dan op een onbevangen oordeel over de gezondheidstoestand van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
11. De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook in overweging 3, de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan haar voorligt. Voor zover eiseres meent dat de primaire verzekeringsarts te weinig rekening heeft gehouden met haar beperkingen is dat niet iets wat de rechtbank in deze procedure beoordeelt. De rechtbank zal aan de hand van wat eiseres aanvoert beoordelen of er reden is om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. In het beroepschrift schrijft eiseres dat bij de diagnose ten onrechte niet is vermeld: een chronisch pijnsyndroom, de specifieke rugpijn en de zenuwklachten met pijn links. Volgens eiseres wordt alleen over somatisering gesproken en is voorbij gegaan aan de PTSS en het chronisch pijnsyndroom.
13. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 januari 2022 niet alleen maar over somatisering wordt gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door eiseres ingebrachte informatie kenbaar bij zijn oordeel betrokken. Uit deze informatie blijkt:
  • een scopische labrium repair links (2017) zonder restklachten;
  • een ulnaris entrapment syndroom links;
  • een geringe mediane HNP L4-5 zonder evidente linker zenuwwortelcompressie.
De rechtbank stelt ook vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkent dat sprake is van PTSS en dysthymie bij eiseres. In de functionele mogelijkhedenlijst heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervoor ook beperkingen voor eiseres aangenomen. Eiseres is aangewezen op gestructureerd, mentaal eenvoudig werk, dat goed is afgebakend.
Met de beperkingen van eiseres als gevolg van de specifieke rugpijn, de zenuwklachten met pijn links en de PTSS is voldoende rekening gehouden.
14. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat er bij haar sprake is van een chronisch pijnsyndroom. Het is aan eiseres om met een medische onderbouwing aannemelijk te maken dat de beperkingen op de datum in geding zoals die zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te licht zijn. De rechtbank vindt dat eiseres daarin niet is geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres voert ook aan dat de medische aspecten stelselmatig zijn onderschat. In de beroepsgronden maakt eiseres niet concreet welke medische aspecten niet zijn meegenomen dan wel zijn onderschat. Eiseres heeft in het beroepschrift wel een verzekeringsgeneeskundige beoordeling opgenomen van een (gepensioneerd) verzekeringsarts die is ingeschakeld door [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ). Hij schrijft dat de intensiteit van klachten van eiseres onvoldoende zijn uitgevraagd dan wel beoordeeld. Eiseres ervaart onder andere chronische pijn en moeheid. Volgens deze verzekeringsarts is de hele beoordeling een ontkenning van de belemmeringen van eiseres en ook in de bezwaarfase is hier niet opnieuw aandacht aan gegeven. De verzekeringsarts heeft een lijst gemaakt van beperkingen die voor eiseres zouden gelden.
16. Eiseres meent dat zij op basis hiervan verdergaand beperkt is. Dat de beperkingen zo vergaand zijn, zoals deze verzekeringsarts stelt, heeft deze verzekeringsarts niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom in het door eiseres overgelegde rapport van [bedrijf 2] geen aanleiding om te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in bezwaar uitvoering medische informatie heeft overgelegd die ook is betrokken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is aanwezig geweest bij de hoorzitting, waar eiseres, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting, heeft kunnen vertellen wat haar klachten zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep noemt die klachten ook in zijn rapport. Deze klachten zijn dus betrokken bij zijn beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiseres heeft ook in haar beroepschrift naar voren gebracht dat zij niet beschikbaar is voor werkzaamheden vanwege het somatische en psychische behandeltraject. Op de zitting is besproken dat het behandeltraject nog steeds niet van start is gegaan. Het nog op te starten behandeltraject kan daarom niet worden meegenomen in de beoordeling van de medische toestand van eiseres op 26 juni 2021 (dat is de datum in geding).
Arbeidsdeskundige beoordeling
18. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
Schadevergoeding
19. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade als, kort weergegeven, sprake is van een onrechtmatig besluit. Het Uwv heeft in deze zaak juist gehandeld en er is geen sprake van een onrechtmatig besluit. Er is dan ook geen reden voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
21. Omdat eisers geen gelijk heeft, krijgt zij het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.