In deze zaak heeft eiseres, die vanaf 1 juli 2011 in dienst was bij [bedrijf 1] B.V. als assistent accountant, zich op 25 mei 2020 ziekgemeld voor haar functies. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 25 mei 2021 besloten dat eiseres geen recht heeft op een Ziektewetuitkering, omdat zij volgens hun beoordeling meer dan 65% van haar loon kan verdienen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 9 februari 2022. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 de zaak behandeld. Eiseres betwistte de beëindiging van haar Ziektewetuitkering en stelde dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsgeschiktheid van eiseres correct had vastgesteld op 94,6% op de datum in geding, 26 juni 2021. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet lichamelijk was onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was, gezien de beschikbare medische informatie. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist was of dat er reden was om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsartsen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit van het Uwv. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven.