ECLI:NL:RBMNE:2022:4393
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 446.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 415.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde.
Tijdens de digitale zitting op 1 juni 2022 werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank beoordeelde de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. Eiser betwistte de waarde van de referentiewoning die door de heffingsambtenaar was gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat de overige referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.