ECLI:NL:RBMNE:2022:4391
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning op € 393.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 380.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 21 april 2022, waar ook de gemachtigde van de verweerder, R. Janmaat, aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze waarde wordt vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. De heffingsambtenaar diende aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar dit had gedaan door middel van een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.