9.2Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over een WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. Verweerder mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde onderbouwt. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om bij toepassing van de KOUDV+L-factoren een rekenmodel te gebruiken of vaste correctiepercentages te hanteren, zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Inzichtelijkheid indexering
10. Eiser stelt verder dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing hiervan niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat voor de indexeringspercentages is aangesloten bij de gegevens van de Waarderingskamer. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat deze gegevens zijn gebaseerd op de permanente marktanalyse in de gemeente [gemeente] . In 2019 was het indexeringspercentage 12,5% en in 2020 13%. De rechtbank overweegt dat het in beginsel toelaatbaar is dat bij de indexering van meer algemene gegevens wordt uitgegaan, tenzij aannemelijk is dat het gebruik van meer specifieke gegevens tot een relevant andere uitkomst zou leiden.De rechtbank stelt vast dat eiser tegenover deze wijze van indexeren geen andere gegevens of indexeringscijfers heeft gesteld en daarmee niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van onjuiste indexering van de verkoopcijfers is uitgegaan. Daar komt bij dat bij twee van de drie referentiewoningen sprake is van een verkoopprijs die, ook zonder indexering, hoger is dan de waarde die door de heffingsambtenaar aan de woning is toegedicht, terwijl de transactiedata vóór de waardepeildatum liggen. De beroepsgrond slaagt niet.
De gebruiksoppervlakte van [adres 2]
11. Eiser stelt dat de door verweerder gehanteerde referentiewoning [adres 2] hetzelfde aantal m2 gebruiksoppervlakte heeft als de woning. De rechtbank constateert dat eiser dit standpunt pas op de zitting heeft ingenomen. De rechtbank vindt dat het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank laat deze beroepsgrond dus buiten beschouwing.
Waardering KOUDV+L factoren
12. Eiser stelt dat de waardering op de KOUDV+L-factoren in beroep afwijkt van de waardering op de KOUDV+L-factoren in bezwaar. In bezwaar was de woning voor de KOUDV+L-factoren gewaardeerd op ‘3’ (gemiddeld). In beroep heeft verweerder dit aangepast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de waarde van de woning in iedere fase van het geding opnieuw mag onderbouwen en motiveren. Verweerder heeft de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen in bezwaar en beroep hetzelfde gewaardeerd als de woning. Zowel de woning als de referentiewoningen hebben in beroep op kwaliteit een ‘3’, onderhoud een ‘2’, voorzieningen een ‘2’ en ligging een ‘3’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht is om een getalsmatige uitwerking van de KOUDV+L-factoren te overleggen, als verweerder deze niet heeft gebruikt (zie ook onder punt 9). Daarbij komt dat de prijs per m2 van de woning (€ 2.095,-) de laagste is. De beroepsgrond slaagt niet.
De staat van voorzieningen
13. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen. Uit de taxatiematrix blijkt dat verweerder de staat van voorzieningen met ‘2’ heeft gewaardeerd. Eiser onderbouwt niet dat de staat van voorzieningen lager moet worden gewaardeerd. De rechtbank is van oordeel dat de niet nader onderbouwde stelling van eiser onvoldoende is om hieraan te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
De door eiser aangedragen referentiewoningen
14. Ter onderbouwing van de door eiser voorgestane waarde verwijst eiser naar de woningen [adres 5] , [adres 2] en [adres 6] . Volgens eiser heeft verweerder met deze woningen geen rekening gehouden. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij staat om de referentiewoningen te selecteren die hij het beste vindt om de waarde van de woning mee te onderbouwen. Voor die geselecteerde referentiewoningen draagt verweerder ook het bewijsrisico. Verweerder hoeft geen gebruik te maken van de referentiewoningen die door eiser als beter vergelijkbaar worden gekwalificeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.