ECLI:NL:RBMNE:2022:435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/5246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting in verband met drugshandel

Op 25 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die verblijft in een huis van bewaring, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Woerden. De burgemeester had op 22 december 2021 besloten de woning voor drie maanden te sluiten vanwege vermoedens van drugshandel. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om in zijn woning te mogen blijven tijdens de bezwaarfase. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 17 januari 2022, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door gemachtigden, terwijl een derde-partij, Stichting GroenWest, niet verscheen.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening eerst moest worden beoordeeld of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende redenen had om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen voorwerpen en de eerdere betrokkenheid van verzoeker bij drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet eerst een waarschuwing hoefde te geven en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was om de openbare orde te herstellen.

Verzoeker voerde aan dat er geen noodzaak meer was voor sluiting, omdat hij de aangetroffen spullen had verwijderd en zijn bedrijven had uitgeschreven. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester terecht had gesteld dat er nog steeds een risico bestond voor de openbare orde en dat de sluiting een signaalfunctie had. De voorzieningenrechter vond dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wogen dan de belangen van de burgemeester om de openbare orde te handhaven. Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5246

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. van Elk),
en

de burgemeester van de gemeente Woerden, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Hogendoorn en mr. A. Arnold).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting GroenWest, te Woerden (gemachtigde: D. Beer).

Procesverloop

In het besluit van 22 december 2021 heeft verweerder besloten de woning aan het [adres] [nummer] te [plaats] (de woning) voor de duur van drie maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de uitvoering van het besluit opgeschort in afwachting van de uitspraak in deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. S.P. de Groot, die de zaak heeft waargenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is na voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Verzoeker verblijft op dit moment in het huis van bewaring. Als verweerder uitvoering geeft aan het besluit, zal verzoeker na zijn vrijlating niet kunnen terugkeren naar zijn woning en zal hij vervangende woonruimte moeten zoeken voor de duur van drie maanden. Verzoeker wil met dit verzoek bereiken dat hij tijdens de bezwaarfase wél in zijn woning mag blijven wonen.
Om een voorlopige voorziening te treffen, moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft (dat wil zeggen dat het bezwaar waarschijnlijk zal leiden tot intrekking van het sluitingsbesluit) en daarna moet zij een eigen belangenafweging maken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is de aanleiding voor de woningsluiting?
Verzoeker huurt de woning van stichting GroenWest. Naar aanleiding van een melding dat er in de woning een vuurwapen aanwezig zou zijn, heeft de politie verzoeker op 17 oktober 2021 aangehouden en de woning doorzocht. Er is een bestuurlijke rapportage opgesteld op 22 oktober 2021. De bestuurlijke rapportage maakt onderdeel uit van de gedingstukken en verweerder verwijst ernaar in zijn besluit. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning het volgende is aangetroffen:
- een zwart verdekt holster;
- twee boksbeugels;
- een gebruikershoeveelheid softdrugs;
- een aanzienlijke hoeveelheid geld (19 x € 20,-, 16 x € 50,- en 2 x € 5,-);
- twee zwarte bivakmutsen;
- een kogelwerend vest;
- tien diazepam pillen;
- een zakje met 40 ronde kleine pillen in de woonkamer;
- een zwarte koffer met verpakkingsmateriaal voor drugs;
- een koffer met daarin een zwarte boksbeugel, vier rode Cobra-120 pillen, drie flesjes testosteron en vijf ampullen testosteron;
- een doorzichtig zakje met twee oranje/gele pillen;
- een scherp patroon;
- een koffer met verpakkingsmateriaal voor drugs;
- meerdere grote en kleine grammenweegschalen en een geldtelmachine;
- drie tonnen met in totaal 25 kilo versnijdingsmiddelen Mannitol en Inositol;
- kleine potjes met versnijdingsmiddelen;
- een administratie van afleveradressen voor verpakkingsmateriaal van drugs.
De politie heeft verder zeven dozen, van het formaat verhuisdozen, aangetroffen met gripzakjes en vetvrij papier. In totaal werd er 120 kilo verpakkingsmateriaal gevonden.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat verzoeker zelf heeft verklaard dat hij -onder andere- papiertjes verkoopt voor het verpakken van cocaïne. Hij zou geen vuurwapen hebben en de aangetroffen kogel heeft hij ontvangen als bedreiging. De versnijdingsmiddelen verkoopt hij in kleine hoeveelheden. Het aangetroffen geld is afkomstig van contante verkopen. Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat verzoeker in het verleden is verdacht van handel in zowel harddrugs als softdrugs. Hij heeft ook gereden onder invloed van drugs. Verzoeker staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven met verschillende bedrijven die wijzen op de handel in producten die de handel in drugs vergemakkelijken en/of ondersteunen.
Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de woning van verzoeker betrokken is bij de handel in drugs. Dat is verboden op grond van de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet. De woning heeft volgens verweerder door die handel naamsbekendheid gekregen in het criminele circuit en er is een ongewenste loop naar de woning ontstaan. Verweerder wil de openbare orde herstellen en heeft daarom het besluit tot sluiting genomen. Dit mag hij doen op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, in samenhang bezien met de Beleidsregels sluiting lokalen en woningen op grond van artikel 13b Opiumwet Woerden 2020 (de beleidsregels).
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij vindt de sluiting onterecht en hij vindt dat verweerder zijn belangen niet goed heeft meegewogen bij dit besluit.
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Heeft verweerder de beleidsregels goed toegepast?
Verzoeker heeft als eerste bezwaargrond aangevoerd dat verweerder niet mocht overgaan tot een sluiting van de woning, maar eerst een waarschuwing had moeten geven. Hij verwijst naar de beleidsregels en zegt dat er in zijn geval geen sprake is van recidive. Daarvan moet volgens hem wel sprake zijn om direct tot woningsluiting over te gaan. Dit is alleen anders als de situatie kan worden omschreven als ernstig en dat is volgens verzoeker evenmin het geval. Verweerder wekt ten onrechte de indruk dat verzoeker de handel in harddrugs aanzienlijk heeft gefaciliteerd. Dat is niet zo. Er zijn namelijk geen drugs in de woning aangetroffen en er was ook maar een bedrag van € 1.000,- aan contant geld in de woning voorhanden. Verzoeker heeft tijdens de zitting uitgelegd dat één van de aangetroffen boksbeugels emotionele waarde voor hem heeft. Het kogelvrije vest heeft hij besteld om te bezien of hij een bedrijf kon beginnen in de doorverkoop van Chinese goederen, zo heeft hij op de zitting verklaard. De aangetroffen kogel heeft hij lang geleden als waarschuwing ontvangen.
De voorzieningenrechter geeft verzoeker geen gelijk dat recidive noodzakelijk zou zijn om direct tot sluiting van de woning over te gaan. Verweerder heeft in zijn beleid indicatoren opgenomen die erop wijzen wanneer een situatie ernstig is. Die indicatorenlijst is een hulpmiddel. Op die lijst wordt recidive genoemd als een indicator, maar er zijn meer indicatoren. Er zijn speciale indicatoren genoemd bij de zogenaamde strafbare voorbereidingshandelingen waaraan verzoeker zich schuldig zou hebben gemaakt. In het besluit heeft verweerder acht indicatoren genoemd, die in dit geval aanwezig zijn. Hij heeft toegelicht waarom hij deze situatie ernstig vindt. Verweerder rekent het verzoeker zwaar aan dat dat hij op internet openlijk reclame maakt voor zijn bedrijven. Zijn adres staat daarbij open en bloot vermeld en mensen worden uitgenodigd om de druggerelateerde goederen af te halen bij de woning. Verzoeker is verder open over zijn handel in verpakkingsmateriaal, versnijdingsmiddelen en weegschalen en verweerder heeft daarin een risico voor de buurt mogen zien. Verzoeker heeft immers erg veel verpakkingsmateriaal in huis en dat kan criminelen aantrekken. Niet alleen rekent verweerder verzoeker aan dat hij deze verpakkingsmaterialen in huis heeft, ook de aanwezigheid van de boksbeugels, een kogel en een kogelvrij vest vindt verweerder verwijtbaar en zorgwekkend. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin. Verzoeker heeft namelijk geen goede verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze spullen. Zo is de aanwezigheid van een scherpe kogel als waarschuwing, anders dan verzoeker zelf lijkt aan te nemen, geen geruststelling maar juist reden tot zorg. Zo heeft verweerder dat ook mogen opvatten.
De grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal, de versnijdingsmiddelen, de weegschalen, de wapens en de kogel, in combinatie met het feit dat verzoeker openlijk reclame maakt voor de verkoop van zijn waar, maakt dat verweerder heeft mogen aannemen dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de handel in drugs en dat de situatie ook ernstig is.
Verweerder heeft weliswaar in de beleidsregels de strafbare voorbereidingshandelingen niet in een afzonderlijke matrix opgenomen, zoals verzoeker heeft opgemerkt, maar hij heeft wél specifieke indicatoren daarvoor opgenomen in zijn beleid. Hij is verder aangesloten bij het beleid dat hij voert voor de handel in softdrugs. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom hij deze keuze heeft gemaakt. Hij heeft, omdat de situatie ernstig is, verzoeker niet eerst hoeven waarschuwen, maar mocht overgaan tot sluiting van de woning. Deze eerste bezwaargrond heeft geen redelijke kans van slagen.
Is er een noodzaak tot sluiting van de woning?
Verzoeker vindt dat er geen noodzaak (meer) aanwezig is voor sluiting van de woning. Hij wijst erop dat de inval in de woning op 17 oktober 2021 plaatsvond en het voornemen tot sluiting pas op 1 december 2021 is uitgebracht. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland waarin volgens hem een vergelijkbare situatie aan de orde was. [1] In die uitspraak is gewezen op het tijdsverloop na de inval in de betreffende woning en is vastgesteld dat na die inval het herstel zich had gelijk ingezet waardoor uiteindelijk de noodzaak tot sluiting ontbrak. Dat is hier ook het geval volgens verzoeker. Verzoeker heeft alle aangetroffen spullen immers verwijderd en hij is voornemens te stoppen met zijn bedrijven. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij zijn bedrijven inmiddels heeft uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel. Als er al loop zou zijn geweest naar de woning, wat verzoeker betwist, dan is die er nu niet meer. Er is ook geen overlast (meer) gemeld.
13. De voorzieningenrechter geeft verzoeker ook hierin geen gelijk. Verweerder heeft toegelicht dat hij de bestuurlijke rapportage van de politie pas op 26 november 2021 heeft ontvangen en daarna uit zorgvuldigheid een zienwijze heeft gevraagd. Daarna heeft hij pas tot sluiting besloten. In de genoemde uitspraak was het tijdsverloop veel groter dan het tijdsverloop in deze zaak. Verweerder zet verder terecht vraagtekens bij het herstel dat zou zijn ingezet. Verzoeker heeft de websites waarin hij reclame maakt voor zijn handel namelijk nog niet uit de lucht gehaald. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij dat op dit moment ook niet kan doen, omdat hij zijn telefoon en computer niet tot zijn beschikking heeft om de nodige verificatie uit te kunnen voeren, maar dat betekent dus dat de websites feitelijk nog online zijn en dat van enig herstel ook geen sprake is. Daarbij komt dat verzoeker de sites misschien niet helemaal kan opheffen, maar dat hij deze wel kan aanpassen. Dit blijkt uit het feit dat verzoeker op de website de vermelding dat spullen in de woning afgehaald kunnen worden heeft aangepast en een andere afhaalplek heeft vermeld, en dat is ter zitting ook door verzoeker erkend. Verzoeker had de website daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter op verdergaande wijze kunnen aanpassen, zodat daaruit duidelijk zou blijken dat hij de handel had beëindigd. Hoewel verzoeker tijdens de zitting heeft gesteld dat hij zich niet meer met zijn bedrijven zal bezighouden, heeft hij ook gezegd dat hij wel van zijn voorraad af wilde komen wat impliceert dat hij nog niet tot beëindiging van de handel is overgegaan. Verweerder heeft gezien dit alles niet hoeven aannemen dat het feitelijk herstel zich al heeft ingezet en er geen noodzaak meer zou zijn tot sluiting van de woning. Verweerder heeft ook mogen laten meewegen dat de sluiting een signaalfunctie voor zowel criminelen als omwonenden heeft dat drugshandel en de voorbereiding voor drugshandel in de gemeente Woerden worden aangepakt.
14. Verzoeker heeft tot slot ter zitting gezegd er geen loop naar de woning meer zal zijn, omdat hij zelf geen kopers meer in zijn woning zal binnenlaten. Verzoeker gaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan voorbij dat het er verweerder niet alleen om gaat dat er geen kopers meer bij verzoeker thuis over de vloer zullen komen, maar dat zij helemaal niet meer in de buurt van de woning zullen bivakkeren en dus ook geen risico vormen voor de omgeving. Omdat vaste klanten het adres van verzoeker kennen, zal in elk geval voor hen duidelijk zijn dat er geen goederen meer worden verkocht vanuit de woning, als deze feitelijk gesloten is. Dat verweerder sinds de inval in de woning geen concrete signalen van overlast meer zou hebben ontvangen, is niet relevant. Nog los van het feit dat verweerder op de zitting heeft gezegd dat er wel signalen van overlast zijn geweest, is het aan verweerder om mogelijk overlast door de verkoop van druggerelateerde goederen te voorkomen.
Is de woningsluiting evenredig?
15. Verzoeker wijst erop dat de gevolgen van de sluiting van zijn woning onevenredig zijn. Hij zal geen onderdak meer hebben en vermoedt dat de woningcorporatie de huurovereenkomst zal ontbinden. Verzoeker kan niet bij zijn ouders terecht en door de sluiting zal hij ook geen contact meer kunnen onderhouden met zijn kinderen, omdat hij hoogstwaarschijnlijk de gemeente Woerden zal moeten verlaten. Verzoeker is verder verslaafd aan medicijnen en volgt nu een behandeling bij stichting Brijder. Het is voor hem niet goed om zijn vertrouwde omgeving kwijt te raken. Verzoeker verwijst naar informatie van [naam] zijn casemanager bij [naam] . Verzoeker bevindt zich in een kwetsbare positie en het is aannemelijk dat de sluiting een negatieve invloed op zijn psychische gesteldheid zal hebben.
16. Verweerder stelt daartegenover dat hij de belangen van verzoeker wel bij het besluit heeft betrokken. Hij verwijst naar de persoonsgerichte aanpak (pga) die in de gemeente Woerden wordt toegepast in dit soort zaken. Verzoeker zal zelf moeten uitkijken naar een andere woning, maar verweerder zal hem daarbij helpen. Verzoeker zal niet op straat terecht komen als hij meewerkt aan die aanpak. Hoewel verweerder niet gaat over de mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst, merkt hij wel op dat de woningcorporatie meewerkt aan de pga. Volgens verweerder zou een pga misschien zelfs wel goed kunnen uitpakken voor verzoeker. Verzoeker heeft zich niet als een goed huurder gedragen door een groothandel in verpakkingsmateriaal van uit zijn woning te exploiteren. Verweerder verwijst naar informatie vanuit Jeugdzorg dat verzoeker zijn kinderen niet zonder begeleiding mag zien, omdat de situatie niet veilig genoeg is voor hen. Met een pga kan gekeken worden hoe het contact met de kinderen wel vorm kan krijgen en hoe verzoeker zijn leven weer op de rit kan krijgen.
17. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder de belangen van verzoeker met deze motivering zichtbaar heeft betrokken bij zijn besluit om de woning te sluiten en dat de sluiting voor de duur van drie maanden ook niet onevenredig is. Het is begrijpelijk dat de impact van een woningsluiting voor verzoeker heel erg groot is en dat er nog veel onzeker is, maar verweerder heeft toegezegd dat verzoeker niet op straat zal komen te staan en dat er in elk geval een vorm van onderdak geboden zal worden. Ook het feit dat verzoeker werkt aan zijn verslaving, leidt niet tot die conclusie, omdat dit ook buiten de woning kan. Dat dit voor verzoeker niet de meest ideale situatie is, is duidelijk maar dat is het gevolg van het feit dat verzoeker door zijn handelwijze de openbare orde in gevaar heeft gebracht. Verweerder heeft door het aanbieden van een pga voorzien in een vangnet en verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat dit vangnet niet zou voldoen. Deze bezwaargrond leidt dus ook niet tot de conclusie dat het besluit niet overeind blijft in bezwaar.
18. De voorzieningenrechter komt samenvattend tot de conclusie dat het bezwaar op dit moment dus geen redelijke kans van slagen heeft.
Leidt de belangenafweging van de voorzieningenrechter tot een ander oordeel?
19. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als het bezwaar niet kansrijk is, is de ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoeker toch in zijn woning mag verblijven klein. De voorzieningenrechter begrijpt - zoals hiervoor ook is opgemerkt - het belang van verzoeker om in zijn woning te mogen blijven. Zij ziet dat de impact van de sluiting groot is, dat verzoeker het moeilijk heeft met zijn verslaving en dat hij zich zorgen maakt over zijn huurovereenkomst en de mogelijkheid om contact te blijven houden met zijn kinderen. Daartegenover staat het belang van verweerder om de loop naar de woning te doorbreken en te zorgen voor herstel van de openbare orde in de buurt, nadat zich een ernstige situatie heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter vindt dat het belang van verweerder in deze zwaarder weegt. Verzoeker heeft met zijn handel zijn leefomgeving in gevaar gebracht en de openbare orde moet worden hersteld door de loop naar de woning weg te nemen. Verzoeker stelt dat de situatie in de woning nu veilig is, maar dat is niet zeker omdat het adres van verzoeker bij afnemers bekend is. Verweerder heeft tot slot voorzien in een vangnet in de vorm van een pga en verzoeker heeft niet onderbouwd dat dit vangnet onvoldoende garantie biedt in zijn geval. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE
OpiumwetArtikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A.binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B.te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C.aanwezig te hebben;
D.te vervaardigen.
Artikel 10 […]
4Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5 Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
[…]
Artikel 10a
1 Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
[…]
3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
[…]
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b
1 De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b.een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
[…]

Voetnoten

1.Vgl. uitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2568