ECLI:NL:RBMNE:2021:2568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 1654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Woerden. Dit besluit, genomen op 22 april 2021, hield in dat de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden gesloten zou worden vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.J. Schimmel, voerde aan dat de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig was. Tijdens de zitting op 18 mei 2021 werd vastgesteld dat er een grote hoeveelheid drugs en contant geld in de woning was aangetroffen, wat leidde tot het besluit van de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat er weliswaar een belang was bij de sluiting van de woning, maar dat de burgemeester niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk was, gezien het tijdsverloop sinds de vondst van de drugs en het gebrek aan meldingen van overlast. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester en droeg hem op het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1654

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. M.J. Schimmel),

en

de burgemeester van de gemeente Woerden, verweerder(gemachtigden: mr. A. Arnold en mr. A. Hogendoorn).

Procesverloop

In het besluit van 22 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder gelast de woning van verzoekster aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) voor de duur van 3 maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021 via Skype. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Verzoek om voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol.
3. De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aanwezig, nu verzoekster gelast wordt om met ingang van 6 mei 2021 samen met haar echtgenoot en twee minderjarige kinderen de woning voor de duur van 3 maanden te verlaten.
4. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening zodat het besluit wordt opgeschort tot het moment dat op het bezwaar is beslist.
Wat is de aanleiding voor de sluiting?
5. Uit de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie van 4 januari 2021 blijkt dat op 17 december 2020 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de schuur, behorende bij de woning. Tijdens de doorzoeking is een grote hoeveelheid drugs en medicijnen aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is de woning doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn diverse drugs, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een grote som contant geld aangetroffen. Ook de voertuigen van de echtgenoot van verzoekster zijn doorzocht, waarbij onder meer een grote hoeveelheid GHB werd aangetroffen. In totaal werd aangetroffen:
- 3 grote zakken met ongeveer 2641 pillen (positief getest op MDMA);
- crèmekleurige brokken, ongeveer 863,3 gr (positief getest op Fenylazijnzuur);
- 43 doosjes met in totaal 301 sachets Kamagra medicijnen;
- 1110 pillen Diazepam;
- 277 gram Amfetamine;
- 25 pillen 2C-B;
- een bedrag van € 11.650,-;
- vier grote en twee kleine jerrycans in totaal 135 liter GHB;
- twee vuurwapengelijkende voorwerpen, geschikt om mee te dreigen als het ware het echte vuurwapens;
- 6 stuks vuurwerk ‘cobra 6’ en professioneel siervuurwerk categorie F4.
6. Op 13 april 2021 heeft de politie een aanvullende bestuurlijke rapportage op ambtseed opgemaakt, waaruit blijkt dat op diverse plekken in de woning drugs zijn aangetroffen. In de slaapkamer van verzoekster en haar echtgenoot zijn XTC-pillen en Kamagra medicijnen aangetroffen. In de oven in de keuken heeft de politie cafeïne aangetroffen. Naast de oven is een papieren zak met ketamine aangetroffen. Onder de oven in een lade/kastje heeft de politie MDMA aangetroffen. In een ovenwant achter het koffiezetapparaat in de keuken werd ketamine aangetroffen. In de vriezer in de keuken werd amfetamine aangetroffen. Alle in beslag genomen goederen zijn door de forensische opsporing bemonsterd en door het NFI getest. Daaruit blijkt dat er in totaal 175,82 gram MDMA, 16,21 gram amfetamine en 598,92 Ketamine zijn aangetroffen.
Het primaire besluit
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder, gelet op de bevindingen van de politie, gelast om de woning voor de duur van 3 maanden te sluiten. Hij acht voldoende aannemelijk dat de woning betrokken is bij de handel in harddrugs, nu er een handelshoeveelheid in en rond de woning en de bijbehorende schuur is aangetroffen. Uit het feit dat er meerdere meldingen over aanwezigheid van drugs in de woning bij de politie zijn binnengekomen, volgt dat de woning een zekere bekendheid in de buurt heeft gekregen en dat er een loop is ontstaan naar de woning van verzoekster. Het doel van de sluiting is om de loop naar de woning voor drugs te doorbreken alsmede de bekendheid van de woning in de klantenkring en/of het drugscircuit als zijnde een woning waar drugs aanwezig zijn, aldus verweerder.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten omdat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde te beschermen. In de tweede plaats wordt beoordeeld of het ook evenredig was om tot sluiting over te gaan. Dit volgt uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over dit soort zaken. [1]
9. Verzoekster voert aan dat de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig is.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten?
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op basis van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs mag worden verondersteld dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf een belang op bij de sluiting van de woning. De grote hoeveelheid contant geld die is aangetroffen wijst eveneens op handelsactiviteiten in of vanuit de woning.
11. Bij de beoordeling van de noodzaak om de woning te sluiten mag ook gewicht worden toegekend aan het doel van sluiting van de woning. Met de sluiting wordt geprobeerd de bekendheid van een pand als drugspand weg te nemen en de zogenaamde ‘loop’ naar de woning weg te halen, zodat het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat sprake was van een dergelijke ‘loop’ en dat drugsklanten naar de woning kwamen. De enkele verwijzing in dit verband van verweerder ter zitting naar het proces-verbaal van het verhoor van de echtgenoot van verzoekster, waarin staat vermeld dat ene ‘[A]’ toegang had tot de schuur en dat vrienden een sleutel van de woning hadden, is daartoe onvoldoende.
12. Van belang is verder dat verweerder direct na de vondst van de drugs kennelijk niet de noodzaak aanwezig achtte om over te gaan tot sluiting van de woning. Na de doorzoeking door de politie op 17 december 2020 is verweerder pas overgegaan tot sluiting van de woning bij besluit van 22 april 2021. Inmiddels is een periode van ruim vijf maanden verstreken sinds het aantreffen van de drugs in de woning, hetgeen zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet goed verhoudt tot een noodzaak om de normale woonsituatie en de openbare orde te herstellen. Het lijkt erop dat dat herstel na de vondst van de drugs al is ingezet, ook zonder dat de woning is gesloten.
13. Daarbij komt dat, afgezien van de MMA-melding die aanleiding gaf om de woning te doorzoeken, geen meldingen van overlast zijn gedaan rondom de woning. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat er geen meldingen zijn geweest van drugshandel in de buurt van de woning in het verleden. Tot 1 april 2021 heeft de echtgenoot van verzoekster in voorarrest gezeten, ook daarna zijn er geen meldingen van overlast rondom de woning bij verweerder bekend. Op basis van deze informatie – de afwezigheid van een loop naar de woning, de afwezigheid van overlast rondom de woning en het tijdsverloop sinds de drugs in de woning is aangetroffen – vraagt de voorzieningenrechter zich af of er thans nog sprake is van een noodzaak om de woning te sluiten.
Is de sluiting evenredig?
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder terecht heeft overwogen dat verzoekster als bewoner en eigenaar van de woning op de hoogte kon en moest zijn van de aanwezigheid van drugs (en andere attributen) in en rondom de woning. Gelet op de hoeveelheid drugs en de plekken in de woning waar de hoeveelheid drugs is aangetroffen – in de aanvullende bestuurlijke rapportage staat dat drugs opgeslagen lag in de oven, de vriezer en achter het koffiezetapparaat – acht de voorzieningenrechter het ongeloofwaardig dat verzoekster niet wist van de aanwezigheid van drugs in de woning.
15. De gevolgen van de woningsluiting zijn groot voor verzoekster. Het gezin zal in ieder geval voor 3 maanden tijdelijk andere woonruimte moeten zoeken. Het vinden van geschikte andere woonruime is moeilijk vanwege de financiële situatie van verzoekster. Het enkele gegeven dat er Financial Intelligence Unit meldingen (fiu-meldingen) zijn dat verzoekster over een som geld zou beschikken en dat in de woning een grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen, is onvoldoende om aan te nemen dat verzoekster over voldoende financiële middelen beschikt om in vervangende woonruimte voor haar en haar gezin voor de duur van 3 maanden te voorzien. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat niet gebleken is dat verzoekster over dit geld kan beschikken om andere woonruimte te bekostigen.
16. Hoewel van belang is in hoeverre verzoekster zelf vervangende woonruimte kan regelen, is hierbij ook een rol voor verweerder weggelegd. Dit volgt uit de overzichtsuitspraak van de ABRvS. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden besluit gelezen dat verzoekster met hulpverlening heeft gesproken, dat verweerder uit dat gesprek heeft geconcludeerd dat verzoekster tegen de hulpverlening heeft gezegd dat zij opvang heeft geregeld voor haar en haar kinderen en dat zij geen hulp van verweerder behoeft. Verzoekster heeft toegelicht dat dit anders is verlopen. Verzoekster stelt dat zij een gesprek heeft gehad met de gemeente, dat haar in dat gesprek is meegedeeld dat de enige vorm van opvang de crisisopvang is en dat haar kinderen dan mogelijk van haar gescheiden worden opgevangen. Verzoekster wil niet gescheiden van haar kinderen worden opgevangen. Zij heeft twee minderjarige kinderen: een zoon van 12 jaar en een dochter van 6 jaar. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat verzoekster in aanmerking kan komen voor crisisopvang, hetgeen zou kunnen betekenen dat zij apart van haar kinderen wordt opgevangen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rol van verweerder hierin verder gaat. Uit de overzichtsuitspraak van de ABRvS volgt dat verweerder zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre verzoekster zelf in staat is om iets te regelen. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder hier onvoldoende invulling aan heeft gegeven. Verweerder heeft enkel verwezen naar de reactie van verzoekster richting de hulpverlening, zonder in dat verband zelf te onderzoeken of verzoekster geschikte opvang heeft kunnen regelen voor haar gezin. Verder is in de belangenafweging door verweerder betrokken dat de kinderen niet in een huis met drugs kunnen blijven wonen, maar na de vondst van de drugs door de politie is niet langer sprake van een situatie, waarin minderjarige kinderen in een woning verblijven waar drugs aanwezig is.
Is het bezwaar tegen het besluit kansrijk?
17. In het licht van het voorgaande vraagt de voorzieningenrechter zich af of er een noodzaak is om de woning te sluiten en of de sluiting van de woning evenredig is in de situatie van verzoekster. Dit maakt dat de voorzieningenrechter met de huidige stand van zaken voorlopig van oordeel is dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van de bevoegdheid om de woning te sluiten.
18. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de spoedeisende belangen van verzoekster vereisen dat het besluit om de woning te sluiten wordt geschorst in afwachting van de bezwaarprocedure.
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en zal het primaire besluit schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
21. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.