ECLI:NL:RBMNE:2022:4325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1599 en UTR 22/1588
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging subsidievaststellingen NOW 1 en NOW 2 en terugvordering van uitbetaalde subsidies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bedrijf in klusdiensten, zorgdiensten en taxidiensten exploiteert, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had aanvragen ingediend voor subsidies op grond van de NOW 1 en NOW 2 vanwege een acute omzetdaling door de coronacrisis. De subsidies werden aanvankelijk toegekend, maar later door de verweerder met terugwerkende kracht gewijzigd naar € 0, omdat uit gegevens van de Belastingdienst bleek dat de totale omzetdaling van de onderneming minder dan 20% was. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de verweerder verklaarde deze bezwaren ongegrond.

De rechtbank behandelde de beroepen op 2 augustus 2022 en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser niet slaagde. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van toezeggingen door het Uwv die hem recht gaven op de subsidies. De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om de zaak aan te houden af, omdat dit te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de verweerder bevoegd was om de subsidies te wijzigen en terug te vorderen, en dat de nadelige gevolgen voor eiser niet onevenredig waren in verhouding tot het belang van een juiste subsidievaststelling.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en bevestigde de besluiten van de verweerder. Eiser had geen recht op de subsidies en moest de al ontvangen bedragen terugbetalen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besteding van publieke middelen en de noodzaak voor werkgevers om zich aan de voorwaarden van de NOW te houden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/1599 en UTR 22/1588
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 op de beroepen in de zaken tussen

[eiser] te [vestigingsplaats] , eiser,

en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1.1
Naar aanleiding van de coronacrisis zijn de Eerste (en later de Tweede) tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1 en NOW 2) vastgesteld. Op grond van de NOW kunnen werkgevers een tegemoetkoming in de betaling van hun loonkosten krijgen als zij gedurende een bepaalde periode worden geconfronteerd met een acute omzetdaling met ten minste 20% vanwege verminderde bedrijvigheid. Dit moet het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden door de coronacrisis. Omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico behoren. De tegemoetkoming is bedoeld voor het in dienst kunnen houden van werknemers voor de uren die zij werkten vóór de omzetdaling.
1.2
Eiser exploiteert een bedrijf in klusdiensten, zorgdiensten en taxidiensten. Voor de taxidiensten heeft hij een werknemer in dienst. Als werkgever is eiser verplicht om premies in te houden. Hiervoor heeft hij van de Belastingdienst een loonheffingennummer toegekend gekregen. De klusdiensten, zorgdiensten en taxidiensten zijn alle drie ondergebracht onder dit loonheffingennummer, zodat die tezamen moeten worden gezien als één onderneming. Door maatregelen rondom de coronacrisis zijn de taxidiensten van eiser nagenoeg stil komen te liggen, met een acute omzetdaling binnen deze bedrijfstak tot gevolg. Om zijn werknemer toch nog te kunnen betalen heeft eiser besloten om een beroep te doen op de NOW.
1.3
Over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 heeft eiser voor het loonheffingennummer van zijn werknemer een aanvraag op grond van de NOW 1 ingediend. Verweerder heeft deze subsidie aan eiser verleend en hem alvast een voorschot uitbetaald. Op 17 augustus 2021 heeft eiser verweerder gevraagd om de subsidie definitief vast te stellen en daarbij heeft eiser vermeld dat hij een omzetverlies van 100% heeft geleden. In het besluit van 16 september 2021 heeft verweerder eisers subsidie op grond van de NOW 1 definitief vastgesteld op € 2.391,. Dit bedrag, minus het voorschot dat eiser al had ontvangen, is aan eiser uitbetaald.
1.4
Over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 heeft eiser (voor het loonheffingennummer van zijn werknemer) een aanvraag op grond van de NOW 2 ingediend. Verweerder heeft ook deze subsidie aan eiser verleend en hem alvast een voorschot uitbetaald. Op 15 maart 2021 heeft eiser verweerder gevraagd om de subsidie definitief vast te stellen en daarbij vermeld dat hij ook in deze periode een omzetverlies van 100% heeft geleden. In het besluit van 6 april 2021 heeft verweerder eisers subsidie op grond van de NOW 2 definitief vastgesteld op € 3.433,. Ook dit bedrag, minus het voorschot dat eiser al had ontvangen, is aan eiser uitbetaald.
1.5
Eind 2021 heeft verweerder geconstateerd op basis van gegevens van de Belastingdienst over het loonheffingennummer van de werknemer dat eisers onderneming als geheel minder dan 20% omzetverlies heeft geleden in de subsidieperiodes. Waar in de subsidieperiodes dus al sprake is geweest van een omzetdaling binnen de taxidiensten, is die omzetdaling (deels) opgevangen met de omzet die de zorg- en klusdiensten hebben opgeleverd. Onderaan de streep is er minder dan 20% omzetverlies. Volgens verweerder had eiser dan ook geen recht op subsidie. Bij twee besluiten van 17 december 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de subsidies van eiser op grond van de NOW 1 en de NOW 2 daarom met terugwerkende kracht gewijzigd vastgesteld op € 0,. De subsidiebedragen van € 2.391, en € 3.433, die al aan eiser waren uitbetaald, heeft verweerder van hem teruggevorderd.
1.6
Eiser is het niet eens met de wijzigingen en terugvorderingen en heeft bezwaar gemaakt. Bij twee besluiten van 30 maart 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroepen ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend. De zaken zijn op 2 augustus 2022 tegelijkertijd bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigden door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten.

Overwegingen

Vertrouwensbeginsel
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gekeken naar de omzet van zijn bedrijf als geheel, dus alle drie de bedrijfstakken tezamen, en beroept zich in dat kader op het vertrouwensbeginsel. Voordat eiser zijn aanvragen indiende heeft hij meermalen telefonisch contact gehad met medewerkers van het Uwv over zijn situatie. Zij hebben hem daarbij volgens hem toegezegd dat hij in aanmerking zou komen voor subsidie. De taxibranche was er immers slecht aan toe. Eiser heeft nog specifiek gewezen op het feit dat hij wél omzet draaide met zijn zorg- en klusdiensten, maar dat zou geen probleem zijn. Eiser vindt dat hij er dan ook gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat die omzet niet aan de subsidie in de weg zou staan. Omdat eiser de telefoongesprekken heeft gevoerd met een telefoon van de GGZ die hij toen nog gebruikte voor zijn zorgdiensten, zijn de telefoongesprekken opgenomen. Eiser heeft deze telefoon echter niet meer in zijn bezit. Op de zitting heeft eiser de rechtbank daarom gevraagd om de zaak aan te houden en hem in de gelegenheid te stellen om de gespreksopnames bij de GGZ te achterhalen.
3.1
De rechtbank wijst eisers aanhoudingsverzoek af, omdat het te laat is ingediend. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Hoe de rechtbank hiertoe is gekomen, legt zij hierna verder uit.
3.2
In de NOW is bepaald dat een werkgever alleen subsidie kan aanvragen voor een loonheffingennummer. [1] Omdat het loonheffingennummer ziet op eisers bedrijf als geheel, was verweerder bij de beoordeling van eisers subsidieaanvragen dus niet bevoegd om onderscheid te maken naar de verschillende bedrijfstakken van eisers bedrijf. Het vertrouwensbeginsel zou dit kunnen doorkruisen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) echter nodig dat de uitlating of gedraging kan worden gekwalificeerd als een ‘toezegging’. [2] Het is aan degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept, in dit geval dus aan eiser, om dat aannemelijk te maken. Van de zijde van verweerder moeten uitlatingen zijn gedaan waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon én mocht afleiden of, en zo ja hoe, verweerder zijn bevoegdheid tot het vaststellen van subsidie in geval van eiser zou uitoefenen.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Bij het Uwv zijn geen registraties bekend van de telefoongesprekken die eiser noemt en eiser heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet onderbouwd. Het verzoek van eiser op de zitting om in de gelegenheid te worden gesteld de gespreksopnames bij de GGZ te achterhalen, is te laat. Bij de rechtbank geldt dat alle stukken uiterlijk op de elfde dag voor de zitting binnen moeten zijn. Eiser is daar in de uitnodiging voor de zitting op gewezen. Bovendien waren de gespreksopnames op de hoorzitting in bezwaar al onderwerp van gesprek. De rechtbank ziet niet waarom eiser niet al eerder achter de gespreksopnames aan had kunnen gaan. Er is daarom geen reden om de zaak aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af, omdat het in strijd is met de goede procesorde. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een toezegging slaagt zijn beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Belangenafweging en evenredigheid
4. Eiser voert verder aan dat hij zijn werknemer enkel in dienst heeft gehouden omdat hij daarvoor subsidie zou krijgen; anders had hij hem ontslagen, want daarover was eiser in gesprek met zijn werknemer. Eiser heeft hiermee dus juist in lijn met het doel van de NOW gehandeld. De subsidie die eiser uitgekeerd heeft gekregen, heeft hij al aan zijn werknemer betaald. Dat kan eiser onmogelijk weer terug vragen. Verder heeft eiser geen geld meer. Hij heeft zijn hoofd maar net boven water kunnen houden tijdens de coronacrisis en heeft bovendien onlangs ook nog een forse rekening ontvangen van het pensioenfonds voor de werknemer. In deze omstandigheden had verweerder aanleiding moeten zien om van wijziging en terugvordering af te zien.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder is op grond van de NOW bevoegd om een subsidie die al is vastgesteld in het nadeel van de subsidieontvanger te wijzigen. [3] Ook titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over subsidies is van toepassing. Op grond van artikel 4:49, eerste lid, onder b, van de Awb kan verweerder een subsidievaststelling in het nadeel van de subsidieontvanger wijzigen als die onjuist was en de subsidieontvanger dat wist of behoorde te weten. Verder kan verweerder subsidiebedragen die onverschuldigd zijn betaald op grond van artikel 4:47, eerste lid van de Awb terugvorderen. Deze bevoegdheden van verweerder zijn discretionair. Dat betekent dat verweerder de subsidie kán wijzigen en kán terugvorderen, maar daartoe niet verplicht is. Verweerder moet hierbij een afweging maken tussen het belang van een juiste subsidievaststelling en uitbetaling enerzijds, en de individuele gevolgen daarvan voor de betrokkene anderzijds. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb moet verweerder hierbij ook beoordelen of de nadelige gevolgen daarvan voor de betrokkene niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden gediend.
5.2
Verweerder heeft in dit geval meer gewicht toegekend aan het algemene belang bij een juiste subsidievaststelling en uitbetaling. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Het algemene belang bij een juiste subsidievaststelling en uitbetaling is dat publieke middelen zorgvuldig worden besteed. Dat is een legitiem doel waaraan belangrijke betekenis toekomt. Als verweerder in geval van eiser (geheel of gedeeltelijk) had afgezien van de subsidiewijzigingen en terugvorderingen had eiser subsidie ontvangen waarop hij op basis van de NOW geen recht had gehad.
5.3
Verweerder heeft verder de nadelige gevolgen van de subsidiewijzigingen en terugvorderingen voor eiser niet onevenredig gevonden. De besluiten hebben tot gevolg dat eiser de aan hem onverschuldigd betaalde subsidiebedragen van € 2.391, en € 3.433, moet terugbetalen. Eiser heeft erop gewezen dat hij daartoe niet in staat is, maar heeft geen (financiële) gegevens overgelegd waaruit dat blijkt. Bovendien kan eiser een betalingsregeling treffen en verzoeken om uitstel van betaling met maximaal een jaar. De rechtbank is daarom niet gebleken dat de subsidiewijzigingen en terugvorderingen zodanig ingrijpend zijn voor eiser dat verweerder daar geheel of gedeeltelijk van af had moeten zien.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidiewijzigingen en terugvorderingen in bezwaar terecht in stand gelaten. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer - de Bruin, griffier. De beslissing is op 25 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Dit is bepaald in artikel 8, derde lid, van de NOW 1 en in artikel 10, derde lid, van de NOW 2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1911.
3.Dit is neergelegd in artikel 16 van de NOW 1 en artikel 20 van de NOW 2.