ECLI:NL:RBMNE:2022:4297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van het dagloon op basis van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiser, die zich op 20 november 2018 ziekmeldde en sinds 16 november 2021 een WIA-uitkering ontvangt, betwist de hoogte van het door het Uwv vastgestelde dagloon van € 36,20. Hij stelt dat het Uwv een onjuiste referteperiode heeft gehanteerd en dat niet al zijn inkomsten zijn meegenomen in de berekening.

De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en dat het Uwv de referteperiode correct heeft vastgesteld op de periode van 5 november 2017 tot en met 4 november 2018. De rechtbank wijst erop dat de Wet WIA en het Dagloonbesluit geen ruimte bieden voor een andere referteperiode. Eiser's argument dat het Uwv niet het juiste aantal gewerkte dagen heeft meegenomen, wordt verworpen, omdat de wetgeving vereist dat het Uwv uitgaat van het aantal dagloondagen vanaf de eerste dienstbetrekking tot de laatste dag van de referteperiode.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de inkomsten van eiser in 2021, die verband houden met zijn re-integratie, niet bij de beoordeling heeft betrokken, wat in overeenstemming is met de wetgeving. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de vastgestelde bedragen en het dagloon onjuist zijn. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat het Uwv het dagloon correct heeft vastgesteld. Eiser krijgt geen gelijk en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het door het Uwv vastgestelde dagloon waarop zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is gebaseerd. Met het besluit van 18 november 2021 heeft het Uwv dit dagloon vastgesteld op € 36,20.
Met het bestreden besluit van 10 februari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser werkte laatstelijk als medewerker klantcontact bij [bedrijf] b.v. Hij heeft zich op 20 november 2018 ziekgemeld. Vanaf 16 november 2021 krijgt eiser een WIA-uitkering.
2. Eiser meent dat het Uwv zijn dagloon verkeerd heeft berekend. Zijn dagloon moet € 115,20 zijn. Hij voert aan dat voor de berekening van het dagloon een andere referteperiode moet worden gebruikt, omdat 2021 zijn meest recente arbeidsverleden is. Daarnaast voert eiser aan dat het Uwv niet al het loon in de beoordeling heeft betrokken, omdat hij in november 2018 meer heeft verdiend dan het bedrag waar het Uwv van uit gaat. Verder gaat volgens eiser het Uwv bij de berekening ten onrechte uit van 219 werkdagen in plaats van het daadwerkelijk aantal gewerkte dagen (78,38) in 2018.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de berekeningen in zijn besluit kloppen en dat van de juiste referteperiode is uitgegaan.
Referteperiode
4. Partijen zijn het eens over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, te weten 20 november 2018. Uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 20 november 2018 heeft het Uwv de referteperiode op goede gronden vastgesteld op de periode van 5 november 2017 tot en met 4 november 2018. De Wet WIA en het Dagloonbesluit – dit zijn de van toepassing zijnde regelingen - bieden geen ruimte om een andere referteperiode in acht te nemen dan die waarvan het Uwv is uitgegaan.
5. Om de referteperiode vast te stellen, moet het Uwv namelijk één jaar terugrekenen vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Het aangiftetijdvak waarin eiser is ziek geworden, wordt niet in deze vaststelling betrokken. Dit staat in artikel 13, eerste lid van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid van het Dagloonbesluit. Daarom heeft het Uwv terecht vastgesteld dat 4 november 2018 de laatste dag is van de referteperiode. In de situatie van eiser komt het er op neer dat de periode 5 november 2018 tot zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 20 november 2018 niet meetelt, ook al heeft hij toen wel gewerkt. Dat is ook de reden waarom het Uwv van een ander loonbedrag is uitgegaan voor november 2018. Artikel 13, eerste lid van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit zijn dwingendrechtelijk, wat inhoudt dat het Uwv hier niet van kan afwijken. [1]
Inkomsten in 2021
6. Verder heeft het Uwv terecht de inkomsten die eiser in 2021 heeft verdiend niet bij de beoordeling betrokken. Deze inkomsten heeft eiser namelijk verdiend in het kader van zijn re-integratie. Eiser is nooit hersteld verklaard voordat hij met dit werk begon. Dit erkent eiser ook. Eiser zat dus nog in hetzelfde arbeidsongeschiktheidstraject als in 2018. Dat eiser in 2021 andere werkzaamheden deed (voor dezelfde werkgever) dan in 2018, is daarom niet van belang. Het komt er op neer dat deze re-integratieperiode niet past in de regeling van artikel 13a van de Wet WIA. Het Uwv mag daarom de inkomsten, die eiser heeft genoten tijdens zijn re-integratieperiode, niet betrekken bij de berekening van eisers dagloon.
Hoogte van het dagloon
7. Het dagloon wordt berekent aan de hand van de inkomsten die eiser heeft verdiend in de referteperiode. De eerste dienstbetrekking van eiser in de referteperiode is aangevangen op 2 januari 2018. Dit betekent dat het Uwv op goede gronden artikel 18 van het Dagloonbesluit van toepassing heeft geacht en in de referteperiode van 219 sv-dagen is uitgegaan in plaats van de gebruikelijk 261 sv-dagen. Het Uwv kan niet enkel uitgaan van het daadwerkelijk aantal gewerkte dagen zoals eiser stelt. Volgens de toepasselijke wet- en regelgeving moet het Uwv namelijk uitgaan van het aantal dagloondagen vanaf de dag waarop de eerste dienstbetrekking in de periode is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode. Dat is in dit geval 219. Eiser heeft voor de referteperiode geen informatie overgelegd die de rechtbank doen twijfelen aan de bij de beoordeling in acht genomen bedragen en het vastgestelde dagloon van € 36,20 (inclusief indexering).
8. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eisers dagloon juist en in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

9. Eiser krijgt dus geen gelijk. Daarom hoeft het Uwv de proceskosten die eiser eventueel heeft gemaakt niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1202, r.o. 4.4.