ECLI:NL:RBMNE:2022:4272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
16/100358-22, 21/004180-19 (vord. tul) en 21/003069-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en mishandeling in Leerdam

Op 19 april 2022 heeft verdachte in Leerdam de aangever bedreigd met een vuurwapen door dit op zijn lichaam te richten. Tevens heeft hij de aangever mishandeld door met een tas tegen zijn hoofd te slaan. De rechtbank heeft op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze strafzaak, waarbij verdachte is veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, wapenbezit en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreiging voldoende ernstig was om bij de aangever redelijke vrees voor zijn leven te veroorzaken, ondanks dat het vuurwapen niet op het hoofd van de aangever was gericht. Verdachte heeft ook bekend dat hij het vuurwapen en de munitie in zijn bezit had. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 240 uren toegewezen. Daarnaast is er een schadevergoeding van €300,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, terwijl het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/100358-22, 21/004180-19 (vord. tul) en 21/003069-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat van de benadeelde partij, mr. R.J. Sturkenboom, advocaat te Culemborg, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 19 april 2022 te Leerdam [slachtoffer] heeft bedreigd door een vuurwapen te richten naar het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] ;
Feit 2:
op 19 april 2022 te Leerdam een vuurwapen (gasrevolver) voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
op 19 april 2022 te Leerdam munitie (knalpatroon en gaspatronen) voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
op 19 april 2022 te Leerdam [slachtoffer] heeft mishandeld door met een tas tegen het hoofd/lichaam te slaan en/of met een horloge tegen het lichaam te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn, en plaatst daarbij enkele kanttekeningen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen in de richting van het hoofd van aangever heeft gericht. Verdachte dient hiervan partieel te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft geslagen met een horloge. Verdachte dient hiervan partieel te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen in de richting van het hoofd van aangever heeft gericht. Verdachte dient hiervan partieel te worden vrijgesproken. De verdediging is voorts van oordeel dat – omdat het vuurwapen niet op het hoofd van aangever is gericht – er geen sprake is van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verder heeft de raadsman zich ter terechtzitting ten aanzien van feit 4 op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een horloge. Verdachte dient hiervan partieel te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4
Bewijsmiddelen
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend in bezit te zijn geweest van het desbetreffende vuurwapen en de munitie. Voorts heeft verdachte bekend met dat vuurwapen in de richting van aangever te hebben gericht en dat hij aangever heeft geslagen met een tas (met daarin een koffertje). De verdediging heeft voor deze feiten, voor zover hierna bewezenverklaard, geen vrijspraak bepleit. Voor het bewijs van deze feiten volstaat de rechtbank onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 19 april 2022; [2]
- een proces-verbaal van bevindingen (aantreffen wapen en munitie) van 22 april 2022; [3]
- een proces-verbaal van categorisering vuurwapen van [verbalisant] van 25 april 2022; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde (te weten bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer] ), het onder feit 2 ten laste gelegde (te weten het voorhanden hebben van een vuurwapen), het onder feit 3 ten laste gelegde (te weten het voorhanden hebben van munitie) en het onder feit 4 ten laste gelegde (te weten mishandeling van [slachtoffer] ), heeft begaan.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat ten aanzien van feit 1 bewezen kan worden verklaard dat verdachte het vuurwapen heeft gericht op het lichaam van [slachtoffer] . Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte het vuurwapen tegen het hoofd dan wel in de richting van het hoofd van [slachtoffer] heeft gehouden, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat (en op welke wijze) verdachte het vuurwapen op/tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gehouden, zodat verdachte voor dat bestanddeel in de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Aanvullende bewijsoverweging feit 1: bedreiging met de dood of bedreiging met zware mishandeling
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, omdat verdachte het vuurwapen heeft gericht op het lichaam van aangever en niet heeft gericht op het hoofd van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het lichaam een aantal vitale organen bevinden en dat de dood, als gevolg van een schot op deze organen, in kan treden indien één van die organen geraakt wordt. Door het richten van het vuurwapen op het lichaam van aangever kan bij aangever derhalve de redelijke vrees hebben bestaan dat hij het leven zou laten. Het richten van een vuurwapen in de richting van het lichaam van aangever, zoals in dit geval, levert derhalve naar het oordeel van de rechtbank op: een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Aanvullende bewijsoverweging feit 4
Ten aanzien van feit 4 zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bestanddeel ‘met een horloge op/tegen het lichaam slaan’, omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een wapen te richten in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] ;
Feit 2:
op 19 april 2022 te Leerdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, gasrevolver, van het merk Zoraki R2-2, kaliber 9 mm RK(knal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
op 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 1 scherp knalpatroon, van het merk Walther, van het kaliber 9 mm RK en
- 5 scherpe gaspatronen (pepperspray), van het merk Walther, van het kaliber 9 mm RPV,

voorhanden heeft gehad;

Feit 4:
op 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een tas (met als inhoud een koffertje) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 4:
mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten: (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) verplichte ambulante behandeling en (iii) een contactverbod met [slachtoffer] , [A] , [B] en [C] .
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, en indien niet of niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat zijn strafeis lager ligt dan gebruikelijk voor dit soort feiten, omdat hij daarbij rekening heeft gehouden met zijn eis ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf gelijk moet zijn aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat verdachte – gelet op het voortgangsverslag van de reclassering en de verklaring van de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting – in ieder geval niet terug naar de gevangenis hoeft. De raadsman verzoekt de rechtbank daarbij aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals die golden tijdens de schorsing van verdachte, met uitzondering van de contactverboden, omdat deze niet meer noodzakelijk zijn. Verdachte is inmiddels verhuisd en zijn relatie is over. Met betrekking tot een eventueel op te leggen taakstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiernavolgende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de ex-vriend van zijn (ex-)vriendin door op de openbare weg een vuurwapen op hem te richten. Deze bedreiging van de verdachte is voor het slachtoffer, maar ook voor de omstanders, heel beangstigend geweest. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden, gelet op de risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan (hetgeen zich hier ook in de vorm van een bedreiging met dat wapen heeft verwezenlijkt). Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van hetzelfde slachtoffer door met een tas, met daarin een (wapen)koffertje, tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan. Hierdoor heeft verdachte tevens een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van verdachte van 23 augustus 2022. Uit het uittreksel blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat verdachte daarbij is veroordeeld voor geweldsfeiten en verboden wapenbezit. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 mei 2022 en het voortgangsverslag (zonder naam en datum). De reclassering adviseert bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) verplichte ambulante behandeling – waarbij behandeling bij De Waag raadzaam wordt geacht – en (iii) een contactverbod met [slachtoffer] , [A] , [B] en [C] . De reclasseringsmedewerker F. Ruijter is ter terechtzitting als deskundige gehoord en heeft aangegeven dat het toezicht goed verloopt en dat een gevangenisstraf een negatieve uitwerking kan hebben op verdachte, omdat verdachte zal terugvallen in oud gedrag.
Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard behandeld te worden voor zijn impulsieve gedrag. Deze behandeling zou goed verlopen en verdachte heeft aangegeven beter zijn rust te bewaren dan voorheen.
Oplegging van straf
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gerechtvaardigd. De rechtbank heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met name hetgeen de reclassering daarbij heeft gerapporteerd en geadviseerd. Daarnaast houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting opening van zaken heeft gegeven. Tot slot is ook nog een vordering tenuitvoerlegging aan de orde, waarin wordt gevorderd een gevangenisstraf van 6 maanden ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal bepalen dat daarvan een gedeelte ten uitvoer gelegd dient te worden (zie de overweging in paragraaf 10 van dit vonnis), wat betekent dat verdachte nog een gevangenisstraf van 3 maanden uit moet zitten. Dit weegt de rechtbank ook mee in de strafoplegging.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend is en zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering en (ii) verplichte ambulante behandeling. Omdat verdachte inmiddels is verhuisd naar een andere woonplaats en verdachte geen relatie meer heeft, zal de rechtbank geen contactverboden opleggen.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, passend en geboden een onvoorwaardelijk taakstraf voor de maximale duur van 240 uren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank waardeert een in voorarrest doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.339,60. Dit bedrag bestaat uit € 339,60 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het materiële deel van de vordering toe te wijzen, met dien verstande dat het gevorderde bedrag aan brutosalaris dient te worden gecorrigeerd naar de netto-inkomsten.
Met betrekking tot het immateriële deel van de vordering verzoekt de officier van justitie, mede gelet op het feit dat niet geheel duidelijk is wat het aandeel van het slachtoffer zelf is geweest, de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00. Voorts verzoekt de officier van justitie de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de benadeelde partij zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Subsidiair heeft de verdediging zich – zoals de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat, indien het materiële deel van de vordering toegewezen wordt, de gederfde netto-inkomsten toegewezen dienen te worden en niet het brutobedrag.
Met betrekking tot het immateriële gedeelte van de vordering stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat de normschending niet zo evident is dat er zonder concrete onderbouwing kan worden geoordeeld dat er sprake is van immateriële schade. Immers, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de hoogte van de vordering gematigd dient te worden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële vordering
De advocaat van de benadeelde partij heeft materiële schadevergoeding gevorderd wegens gederfde inkomsten. In de toelichting op de vordering is een e-mail aangeleverd waaruit zou blijken dat het slachtoffer zelf drie dagen onbetaald verlof heeft opgenomen naar aanleiding van het incident. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gederfde netto inkomsten onvoldoende kunnen worden vastgesteld en ook niet kunnen worden geschat. De benadeelde partij en de verdediging zijn nog onvoldoende in de gelegenheid geweest om naar voren te brengen wat zij voor en tegen de vordering kunnen aanvoeren en daar is in dit strafproces nu geen gelegenheid meer voor. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële vordering
De advocaat van de benadeelde partij heeft immateriële schadevergoeding gevorderd ten aanzien van feit 1 (bedreiging) en feit 4 (mishandeling). De advocaat heeft aangevoerd dat er sprake is van een aantasting van de fysieke integriteit van het slachtoffer en dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Daarbij heeft de advocaat aangevoerd dat de ernst en de aard van de normschending van dien aard zijn dat er sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze (onder verwijzing naar Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024). Voor de gestelde psychische schade zijn geen concrete gegevens aangevoerd, maar zijn de nadelige gevolgen voor het slachtoffer in de toelichting op de vordering opgesomd.
Aantasting van de persoon op andere wijze
De rechtbank stelt voorop dat degene die immateriële schade vordert in beginsel met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van aantasting in zijn persoon. Echter, zoals door de advocaat uiteengezet, is in de rechtspraak aanvaard dat van aantasting in de persoon op andere wijze ook sprake kan zijn indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvoor voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
In de toelichting op de vordering staat omschreven dat het slachtoffer psychisch letsel heeft opgelopen in de vorm van angstgevoelens, herbelevingen, slaapproblemen (gedurende zes tot acht weken, inclusief nachtmerries) en het (sporadisch) gebruik van slaapmedicatie. Aangegeven wordt dat het slachtoffer enkele consulten bij de huisarts heeft gehad, maar dat er nog geen doorverwijzing naar de psychiater heeft plaatsgevonden.
In tegenstelling tot de situatie in de aangehaalde uitspraak, stelt de rechtbank vast dat de bedreiging van verdachte (in onderhavige zaak) slechts enkele seconden geduurd heeft, waarna het slachtoffer – naar eigen zeggen – uit zijn auto is gestapt en verdachte heeft geslagen. Ook blijkt niet dat het slachtoffer woordelijk is bedreigd door verdachte. Bij het slachtoffer is niet, in tegenstelling tot in de aangehaalde uitspraak, PTSS vastgesteld en blijkt niet dat het slachtoffer therapie heeft gevolgd ten gevolge van de feiten. Hoewel voorstelbaar dat het slachtoffer na een dergelijke bedreiging (en daaropvolgende mishandeling) te kampen heeft (gehad) met gevoelens van angst en (psychisch) onbehagen, is de rechtbank van oordeel dat de normschending niet van zodanige aard is dat er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De benadeelde partij zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de ingediende vordering – ten aanzien van de bedreiging onder feit 1 – onvoldoende is onderbouwd.
Aantasting van de fysieke integriteit (door de mishandeling)
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer naar aanleiding van de op de bedreiging gevolgde mishandeling letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van het slachtoffer en het slachtoffer heeft derhalve wegens de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks immateriële schade opgelopen. Die schade zal op dit moment op basis van de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden waaronder de mishandeling plaatsvond naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 300,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 april 2022 tot de dag van volledige betaling.
Niet-ontvankelijk overige deel
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 april 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 6 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Parketnummer 21-003069-19:
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2021 is verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren voorwaardelijk opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. De raadsman heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Om die reden zal de rechtbank gelasten dat deze straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Parketnummer 21-004180-19:
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2021 is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en de proeftijd met een jaar te verlengen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder het recente voortgangsverslag van de reclassering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. De vordering is derhalve in beginsel geheel toewijsbaar. De rechtbank heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verwijst hiervoor naar haar overwegingen daarover in paragraaf 8.3. Maar deze omstandigheden brengen niet mee dat de gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer moet worden gelegd. De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte, ondanks dat hem recent deze forse voorwaardelijke gevangenisstraf was opgelegd, wederom gewelddadige feiten pleegt (bedreiging met vuurwapen en mishandeling). Daar komt bij dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 ook al een eerder opgelegde voorwaardelijke straf ten uitvoer heeft gelegd (waarbij een gevangenisstraf werd omgezet in een taakstraf). Verdachte wist wat hem boven zijn hoofd hing en wist wat de consequenties zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zou het opleggen van een voorwaardelijke straf niet geloofwaardig zijn als er in een dergelijk geval niet (gedeeltelijk) gevolg wordt gegeven aan het overtreden van de voorwaarden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van een gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf, te weten voor de duur van 3 maanden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* zich binnen 5 dagen na onherroepelijk worden van onderhavig vonnis (telefonisch) meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Noordse Bosje 43, 1211 BE in Hilversum of op het telefoonnummer 035-6222980. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hij dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de methodiek ‘Stap voor Stap’, SCILL, gedragsinterventies en/of urinecontroles;
* zich laat behandelen en/of begeleiden bij forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Ook wanneer dit inhoudt dat hij moet deelnemen aan een psychologisch onderzoek.
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] ter zake van immateriële schade toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-003069-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 13 april 2021 opgelegde voorwaardelijke
taakstraf voor de duur van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-004180-19
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de door de het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 13 april 2021 opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvan 6 maanden, te weten voor een gedeelte
van 3 maanden;
- wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en M.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. J. van Buel en R.S. Wijkstra, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2022.
mr. M.E. Dekker en mr. J. van Buel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een wapen te richten naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 april 2022 te Leerdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, gasrevolver, van het merk Zoraki R2-2, kaliber 9 mm RK(nal), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3
hij op of omstreeks 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 1 scherp knalpatroon, van het merk Walther, van het kaliber 9 mm RK en/of
- 5 scherpe gaspatronen (pepperspray), van het merk Walther, van het kaliber 9 mm RPV,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 19 april 2022 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden [slachtoffer] heeft mishandeld door met een tas (met als inhoud een koffertje), althans enig voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan en/of met een horloge op/tegen het lichaam te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 juni 2022, genummerd PL0900-2022108949, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 62. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 19 april 2022, p. 4-5.
3.Een proces-verbaal van bevindingen (aantreffen vuurwapen en munitie) van 22 april 2022, p. 48.
4.Een proces-verbaal van categorisering vuurwapen van 25 april 2022, p. 50 tot en met 53 met fotobijlage p. 54 tot en met 62.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 september 2022.