ECLI:NL:RBMNE:2022:4191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
22/3274 en 22/4315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor distributiecentrum in Almere en de vraag naar belanghebbendheid van eisers

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning die op 24 december 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere is verleend aan Hunkemöller B.V. voor de bouw van een distributiecentrum op het bedrijventerrein Stichtsekant, gelegen aan het Gooimeer in Almere. Verzoekers, die op 3,5 km afstand van de bouwlocatie wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 20 oktober 2022 de mondelinge uitspraak gedaan, waarin hij het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om voorlopige voorziening afwees.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers geen belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de bouw van het distributiecentrum. De afstand tot de bouwlocatie en de aard van de gevolgen, zoals zicht op het bedrijventerrein en verkeersdrukte, zijn onvoldoende om hen als belanghebbenden te kwalificeren. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht door de verzoekers, maar dat hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door het college.

Daarnaast werd de vraag behandeld of er een aanhaakplicht gold voor een natuurvergunning, die mogelijk nodig zou zijn voor de bouw. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanhaakplicht was, omdat er op het moment van de beslissing op bezwaar geen natuurvergunning was aangevraagd of verleend. Hierdoor was de reguliere procedure gevolgd en was er geen reden om de uitgebreide procedure te starten. De uitspraak benadrukt het belang van de afstand tot de bouwlocatie en de betekenis van de gevolgen voor de beoordeling van belanghebbendheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/3274 en UTR 22/4315
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2]en
[eiser 3], allen uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S.H.M. Hussien).
Verder nemen als partij aan het geding deel:

Hunkemöller B.V., gevestigd in Amsterdam (gemachtigde: mr. M. Bekooy) en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland.

Procesverloop

Met het besluit van 24 december 2021 heeft het college aan Hunkemöller een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor het bouwen van een distributiecentrum met kantoorruimte op het perceel Sterkenburg 7 in Almere.
Met het besluit van 8 juni 2022 heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 20 oktober 2022. Van eisers waren [eiser 1] en [eiser 3] aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. [A] en [B] . Hunkemöller heeft zich laten vertegenwoordigen haar gemachtigde en door [C] . Gedeputeerde staten hebben zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook direct op het beroep zelf. Hij is na afloop van de zitting namelijk tot de conclusie gekomen dat verder onderzoek naar de zaak niet meer nodig is.
Eisers maken geen misbruik van recht
2. Hunkemöller vindt dat eisers misbruik maken van hun recht om beroep in te stellen. Volgens Hunkemöller zijn eisers helemaal niet tegen het bouwplan, maar willen zij de beroepsprocedure bij de rechtbank gebruiken als ‘breekijzer’ om bij de gemeente Almere af te dwingen dat er bomen en struiken worden geplant bij het Gooimeer, om het bedrijventerrein uit het zicht te onttrekken. Volgens Hunkemöller is deze situatie vergelijkbaar met de zaak waarover de kantonrechter in Almelo in 2002 heeft geoordeeld. [1] Hunkemöller wijst daarnaast op een lopend mediationtraject tussen eisers en de gemeente over deze landschappelijke inpassing.
3. Van misbruik van procesrecht is sprake als iemand de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen misbruikt. Een beroep wordt dan niet inhoudelijk behandeld en wordt niet-ontvankelijk verklaard. Maar daar zijn zwaarwichtige gronden voor nodig. Daarvoor moet duidelijk zijn dat er zonder redelijk doel beroep is ingesteld, of met het oog op een ander doel dan waarvoor het instellen van beroep bedoeld is. Dat moet zo duidelijk zijn, dat het niet anders kan dan dat iemand met kwade bedoelingen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Dit volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [2]
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze situatie zich niet voordoet. Het klopt dat eisers graag willen dat het bedrijventerrein landschappelijk wordt ingepast, maar tegen die achtergrond is het juist goed voorstelbaar dat beroep wordt ingesteld tegen een omgevingsvergunning die een groot distributiecentrum op datzelfde bedrijventerrein mogelijk maakt. Daaruit kunnen geen kwade bedoelingen worden afgeleid. De verwijzing naar een twintig jaar oud vonnis van de kantonrechter in Almelo door Hunkemöller gaat niet op, omdat uit dat vonnis niet blijkt dat het hiervoor gegeven toetsingskader voor misbruik van recht is toegepast. Bovendien was niet duidelijk of er in die zaak een ruimtelijk verband bestond tussen het bouwplan waartegen bezwaar was gemaakt en het geschil dat de indiener van dat bezwaar met die gemeente had. Dat verband is er hier wel, omdat het gaat over een bouwplan op hetzelfde bedrijventerrein. Dat er gesprekken zijn tussen eisers en de gemeente, ten slotte, is ook geen reden om misbruik van recht aan te nemen. Het beroep wordt daarom verder behandeld.

Eisers ondervinden geen gevolgen van enige betekenis

5. De omgevingsvergunning is verleend voor een distributiecentrum op het bedrijventerrein Stichtsekant, dat aan de Flevolandse kant van het Gooimeer grenst. Eisers wonen in [woonplaats] , aan de Noord-Hollandse oever van het Gooimeer. Tussen de locatie van het bouwplan en de woningen van eisers zit zo’n 3 kilometer, waarvan 2,5 kilometer aan open water. Als het distributiecentrum er staat en als er nog geen tussenliggende bebouwing is dan zullen eisers het kunnen zien, daar zijn partijen het over eens. Het college vindt dat dit vanwege de afstand geen gevolg is van enige betekenis en dat eisers daarom geen belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning. Daarom is hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eisers zijn het daar niet mee eens: zij vrezen voor hun uitzicht en lichthinder, en wijzen op toename van verkeer op de A27 en stikstofuitstoot. De voorzieningenrechter moet beoordelen of dat redenen zijn om te zeggen dat eisers wél belanghebbenden zijn en dat het college het bezwaar toch inhoudelijk had moeten bekijken.
6. Op grond van de wet is iemand belanghebbende als diegene een rechtstreeks belang heeft bij een besluit. [3] In de rechtspraak is dit uitgewerkt: er moet sprake zijn van een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang bij het besluit, waarmee de betreffende persoon zich onderscheidt van anderen. Uitgangspunt daarbij is dat iemand die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij het besluit. Maar daarbij geldt als correctie dat die gevolgen wel van enige betekenis moeten zijn. Gevolgen van enige betekenis ontbreken wanneer er weliswaar gevolgen zijn vast te stellen, maar die gevolgen voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zo klein zijn, dat van een persoonlijk belang bij het besluit geen sprake is. Daarbij wordt gekeken naar de afstand tot, het zicht op, de planologische uitstraling en de milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [4]
7. Afgezet tegen dit toetsingskader volgt de voorzieningenrechter de conclusie van het college, dat eisers geen gevolgen van enige betekenis ondervinden. De aanzienlijke afstand tussen hun woningen en de locatie van het bouwplan is daarvoor een doorslaggevend aspect. De gevolgen van het zicht op het bedrijventerrein, waaronder ook de zichtbare verlichting, zijn te klein om van een persoonlijk belang bij de omgevingsvergunning te kunnen spreken. Dat geldt ook voor de gestelde verkeerstoename op de A27 en stikstofuitstoot: dit belang is niet te onderscheiden van het belang van andere burgers.
Het bestaan van een aanhaakplicht is relevant…
8. Eisers voeren verder aan dat het college een fout heeft gemaakt door de omgevingsvergunning voor te bereiden met de reguliere procedure, waarbij eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat iemand naar de bestuursrechter kan. Volgens hen had de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moeten worden, omdat voor de bouw van het distributiecentrum ook een natuurvergunning nodig is en die nog niet verleend was.
9. Dit is een relevant punt om te beoordelen. Het is juist dat áls een natuurvergunning nodig is en deze nog niet is aangevraagd of verleend, die vergunning meeloopt met (‘aanhaakt’ bij) de omgevingsvergunning. [5] Het deel over de natuurtoestemming wordt dan als verklaring van geen bedenkingen beoordeeld door gedeputeerde staten. [6] En als dat aan de orde is, dan is inderdaad niet de reguliere maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. [7] In dat geval mag niet enkel een belanghebbende, maar iedereen een zienswijze indienen over het ontwerp van de omgevingsvergunning. [8] En het gevolg daar weer van is dat degene die een zienswijze heeft ingediend beroep mag instellen bij de bestuursrechter, ook als hij of zij geen belanghebbende is. Dat volgt uit de rechtspraak naar aanleiding van het Varkens in Noodarrest. [9] Kortom: als eisers er gelijk in hebben dat er vanwege een vereiste natuurvergunning een aanhaakplicht gold, dan hadden zij ook als niet-belanghebbenden bij de bestuursrechter terecht gekund over deze omgevingsvergunning. Dat kan in deze procedure aanleiding zijn om anders te kijken naar de rechtsbescherming die de voorzieningenrechter moet bieden.
…maar in dit geval was er geen aanhaakplicht
10. Een voorwaarde voor het bestaan van een aanhaakplicht is dat er geen natuurvergunning is aangevraagd of verleend. Dat volgt uit artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht. Andersom betekent dit ook dat als er wel een natuurvergunning is aangevraagd, er ook geen aanhaakplicht geldt.
11. Het college heeft voor de omgevingsvergunning de reguliere procedure gevolgd, omdat op basis van de stukken van Hunkemöller was beoordeeld dat er geen natuurvergunningplicht gold. Op basis van deze procedure is er de mogelijkheid van bezwaar opengesteld tegen de verleende omgevingsvergunning. Nog voor de beslissing op bezwaar heeft Hunkemöller vervolgens alsnog een aanvraag om een natuurvergunning gedaan. Daaruit volgt dat er in ieder geval op het moment van de beslissing op bezwaar geen aanhaakplicht gold en dat is de beslissing die bij de voorzieningenrechter voorligt. Er was voor het college dus geen reden om bij die beslissing te zeggen dat de verkeerde voorbereidingsprocedure was gevolgd en dat alsnog de uitgebreide procedure moest worden gestart. Eisers hebben daarom als niet-belanghebbenden via deze route evenmin een ingang bij de bestuursrechter als het gaat over de omgevingsvergunning. Het college heeft de juiste procedure gevolgd.
Conclusie over beroep en voorlopige voorziening
12. Eisers maken geen misbruik van recht, maar het college heeft hun bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn. En omdat er geen aanhaakplicht is voor een natuurvergunning is de juiste voorbereidingsprocedure gevolgd. Dit leidt ertoe dat de inhoudelijke bezwaren die eisers tegen de omgevingsvergunning hebben niet meer aan de orde komen in deze procedure bij de voorzieningenrechter. Het beroep is ongegrond. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022 door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vonnis van 22 oktober 2002, ECLI:NL:RBALM:2002:AJ3604.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2403.
3.Artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van (eveneens) 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2475.
5.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
6.Op grond van artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, in samenhang met artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor.
7.Op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
8.Op grond van artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo.
9.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.