ECLI:NL:RBMNE:2022:4171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
22/1355
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van rijbewijs wegens vermoedelijke geestelijke ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vrachtwagenchauffeur, en het CBR over de schorsing van zijn rijbewijs. Het CBR had op 25 november 2021 een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst, na een staandehouding door de politie op 5 oktober 2021. De politie had vermoedens geuit dat de eiser niet meer over de benodigde rijvaardigheid beschikte, wat leidde tot de schorsing van het rijbewijs. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen waren voor een geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het CBR de schorsing van het rijbewijs onterecht had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor 'duidelijke aanwijzingen' zwaarder is dan voor een 'vermoeden' van ongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat de politie niet gekwalificeerd was om te oordelen over een medische aandoening en dat er geen bijkomende omstandigheden waren die de conclusie van het CBR konden ondersteunen. De rechtbank vernietigde het besluit van het CBR en verklaarde het beroep van eiser gegrond, waardoor de schorsing van het rijbewijs werd opgeheven. Tevens werd het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en voldoende bewijs bij besluiten tot schorsing van rijbewijzen, vooral wanneer er twijfels zijn over de geestelijke of lichamelijke geschiktheid van een bestuurder. De rechtbank heeft ook aangegeven dat bij twijfel een medisch deskundige moet worden geraadpleegd, wat in dit geval niet was gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Claessens),
en

CBR, Divisie Rijgeschiktheid, unit Bezwaar en Beroep (het CBR)

(gemachtigde: S. van der Ark).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2021 (het primaire besluit) heeft het CBR aan eiser een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser is vrachtwagenchauffeur en is op 5 oktober 2021 staande gehouden door de politie. Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de staandehouding heeft de politie het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om auto te rijden. De politie heeft het CBR hiervan een mededeling gedaan. [1] Het CBR heeft naar aanleiding van die mededeling aan eiser een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Waarom heeft het CBR het rijbewijs geschorst?
2. Schorsing van een rijbewijs kan plaatsvinden als er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige. [2] Het CBR heeft de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst, omdat er volgens het CBR duidelijke aanwijzingen zijn dat eiser geestelijk en of lichamelijk niet goed functioneert of dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Dit baseert het CBR op de mededeling die hij van de politie heeft ontvangen naar aanleiding van de staandehouding van eiser op 5 oktober 2021 en een aantal eerdere registraties, waaronder een incident op 11 januari 2018.
Heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs mogen schorsen?
3. Het vermoeden - dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid om auto te rijden - is niet in geschil. De vraag of het CBR een medisch onderzoek mocht opleggen, komt dan ook niet aan de orde in deze procedure.
4. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het CBR de geldigheid van eisers rijbewijs terecht heeft geschorst omdat er voldoende ‘duidelijke aanwijzingen’ waren dat hij lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk niet goed functioneert óf dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft.
5. Volgens eiser heeft het CBR een foutieve maatstaf voor schorsing van de geldigheid van het rijbewijs gehanteerd. Voor schorsing geldt een zwaardere bewijslast dan voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid. Wanneer er twijfel bestaat, dient een medisch deskundige de aandoening of de ernstige psychiatrische aandoening te bevestigen. Volgens eiser zijn er dan ook onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn dat hij lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk niet goed functioneert óf dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Volgens eiser zijn de bevindingen van de politie onvoldoende voor een dergelijke conclusie. Het CBR stelt zich op het standpunt dat de feiten en omstandigheden zoals blijken uit de mededeling en de daaraan gevoegde stukken ‘duidelijke aanwijzingen’ zijn. Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat er ook geen twijfel was.
6. De rechtbank is van oordeel dat het CBR de geldigheid van het rijbewijs van eiser onterecht heeft geschorst. Voor het schorsen van het rijbewijs is een vermoeden van ongeschiktheid onvoldoende. De bewijslast voor ‘duidelijke aanwijzingen’ is zwaarder dan voor een ‘vermoeden’ dat eiser lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel dat hij ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Uit de stukken is gebleken dat eiser buitenproportioneel boos gedrag heeft vertoond, maar dat kan niet zondermeer gekwalificeerd worden als ‘duidelijke aanwijzingen’ dat er sprake is van een (medische) aandoening. De verbalisanten van de politie zijn niet gekwalificeerd om te beoordelen of er sprake is van een (medische) aandoening. Het CBR verwijst terecht naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een medisch oordeel niet altijd nodig is. [3] In die zaken was er steeds sprake van bijkomende omstandigheden, zoals een eigen verklaring van de bestuurder dat hij een black-out had. Eiser heeft niet verklaard dat hij lijdt aan een aandoening die past bij het getoonde gedrag of dat hij onder psychiatrische behandeling is. Ook is er geen andere informatie over eiser bekend waaruit zou kunnen volgen dat hij lijdt aan een aandoening. Hoewel uit het proces-verbaal van het incident op 11 januari 2018 agressief gedrag van eiser blijkt, is dit niet doorslaggevend gezien het tijdsverloop en dat zich sindsdien geen andere incidenten hebben voorgedaan. Ook is niet bekend welke gevolgen aan voorgenoemd proces-verbaal zijn verbonden. Verder is niet gebleken dat eiser dergelijk gedrag vertoont tijdens het rijden en is gericht op medeweggebruikers. Eisers buitenproportioneel boos gedrag was gericht op de politieagenten die hem staande hielden. Hun waarneming en het oude incident vormen onvoldoende duidelijke aanwijzingen dat eiser lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, omdat er geen bijkomende omstandigheden zijn waaruit de conclusie kan worden getrokken. Twijfel of aanwijzingen verband houden met een aandoening of ernstige psychiatrische problemen behoort er dan ook snel te zijn wanneer een betrokkene niets verklaard over een eventuele aandoening, er geen andere aanwijzingen zijn van een al bevestigde aandoening en er geen indicatie is dat de verkeersveiligheid in het geding is ten tijde van de aanhouding. Bij twijfel moet een medisch deskundige bevestigen of de betreffende aanwijzingen verband houden met een aandoening of ernstige psychiatrische problemen. [4] Uit de toelichting op de zitting is gebleken dat het CBR geen twijfel had. Het is verder niet duidelijk geworden of er overleg heeft plaatsgevonden met een medisch deskundige voorafgaand aan de besluitvorming. Dit laatste blijkt in ieder geval niet uit het dossier. Hierdoor is de besluitvorming onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond te verklaren en dat besluit te herroepen voor zover dat ziet op de schorsing van eisers rijbewijs. Daarvoor bestaat aanleiding, omdat in deze beroepsprocedure is gebleken dat het CBR ten onrechte het rijbewijs van eiser heeft geschorst.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het CBR moet deze vergoeding betalen.
9. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.059,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 februari 2022 voor zover dat ziet op de schorsing van eisers rijbewijs;
- herroept het besluit van 25 november 2021 voor zover daarin is beslist dat de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het CBR tot betaling van € 2.059,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
De rechter is niet in de
gelegenheid om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW).
2.Artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling).
3.Uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA7072 en van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:477..
4.Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter rechtbank Zeeland-West Brabant van 16 juni 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2594.