ECLI:NL:RBMNE:2022:4171
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schorsing van rijbewijs wegens vermoedelijke geestelijke ongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vrachtwagenchauffeur, en het CBR over de schorsing van zijn rijbewijs. Het CBR had op 25 november 2021 een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst, na een staandehouding door de politie op 5 oktober 2021. De politie had vermoedens geuit dat de eiser niet meer over de benodigde rijvaardigheid beschikte, wat leidde tot de schorsing van het rijbewijs. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen waren voor een geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het CBR de schorsing van het rijbewijs onterecht had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor 'duidelijke aanwijzingen' zwaarder is dan voor een 'vermoeden' van ongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat de politie niet gekwalificeerd was om te oordelen over een medische aandoening en dat er geen bijkomende omstandigheden waren die de conclusie van het CBR konden ondersteunen. De rechtbank vernietigde het besluit van het CBR en verklaarde het beroep van eiser gegrond, waardoor de schorsing van het rijbewijs werd opgeheven. Tevens werd het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en voldoende bewijs bij besluiten tot schorsing van rijbewijzen, vooral wanneer er twijfels zijn over de geestelijke of lichamelijke geschiktheid van een bestuurder. De rechtbank heeft ook aangegeven dat bij twijfel een medisch deskundige moet worden geraadpleegd, wat in dit geval niet was gebeurd.