ECLI:NL:RBMNE:2022:4164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/802 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om kwijtschelding van vordering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2022 een tussenuitspraak gedaan over een verzoek van eiseres om kwijtschelding van een vordering van het Uwv. Eiseres had in 2010 een bedrag van € 30.724,88 teruggevorderd gekregen van het Uwv, omdat zij volgens het Uwv haar inlichtingenplicht had geschonden. Eiseres verzocht op 2 augustus 2021 om kwijtschelding van deze vordering, maar het Uwv wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte de '50%-regel' uit de Beleidsregel terug- en invordering toepaste, omdat deze niet van toepassing was in dit geval. De rechtbank gaf het Uwv de gelegenheid om te overwegen of zij alsnog gebruik wilde maken van de bevoegdheid om de vordering kwijt te schelden, waarbij de persoonlijke situatie van eiseres in acht moest worden genomen.

De rechtbank stelde vast dat het Uwv wel degelijk de bevoegdheid had om de vordering kwijt te schelden, en dat de bestreden besluiten onzorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat het Uwv binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal moest meedelen of zij gebruik wilde maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Eiseres had in haar beroep verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de nadelige gevolgen van het besluit in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank benadrukte dat het Uwv de relevante feiten en omstandigheden moest onderzoeken en betrekken bij de besluitvorming over de kwijtschelding.

De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand konden blijven, omdat het Uwv nog niet had beslist over het gebruik van zijn bevoegdheid. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/802 T
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Het gaat in deze zaak om een verzoek om kwijtschelding. Het Uwv heeft op 25 mei 2010 een bedrag van in totaal € 30.724,88 van eiseres teruggevorderd. Volgens het Uwv heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden en heeft zij daardoor over de periode 1 augustus 2003 tot en met 31 mei 2010 teveel toeslag op maar Wajonguitkering ontvangen. In deze zaak gaat het om een verzoek om kwijtschelding van deze vordering. Eiseres heeft hier op 2 augustus 2021 om verzocht en het Uwv heeft dit verzoek op 4 augustus 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 7 januari 2022 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv die afwijzing in stand gelaten.
Op 25 augustus 2022, nadat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 7 januari 2022, heeft het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar (het bestreden besluit II) genomen. Het beroep van eiseres is van rechtswege ook gericht tegen dit gewijzigde besluit op bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op een zitting behandeld. Eiseres was hierbij aanwezig samen met haar begeleider en bijgestaan door haar gemachtigde. Verder was de gemachtigde van het Uwv aanwezig. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak, in de vorm van een tussenuitspraak, gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee na verzending van dit proces-verbaal de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van dit procesverbaal het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

Het geschil
1. Het Uwv stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor kwijtschelding, omdat eiseres nog niet 50% van de oorspronkelijk vordering van € 30.724,88 heeft afgelost. Dat is volgens het Uwv een vereiste om de vordering kwijt te kunnen schelden. Het Uwv verwijst hiervoor naar artikel 4.1.2 van de Beleidsregel terug- en invordering (de Beleidsregel).
2. Eiseres is het niet eens met het Uwv en vindt dat het Uwv haar verzoek om kwijtschelding had moeten toewijzen. Zij voert daarvoor verschillende argumenten (beroepsgronden) aan. Het standpunt van eiseres komt er, kort gezegd, op neer dat het Uwv de Beleidsregel niet had mogen toepassen. En als dat al had gemogen, dan geldt dat zij wel al 50% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost. Verder voert eiseres aan dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, omdat de nadelige gevolgen van het nieuwe besluit voor eiseres niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022. [1]
Heeft het Uwv een bevoegdheid om de vordering kwijt te schelden?
3. De rechtbank moet in deze zaak eerst beoordelen of het Uwv een bevoegdheid heeft om de vordering op eiseres kwijt te schelden. Het uitgangspunt van de wet is namelijk dat het Uwv teveel betaalde toeslag terugvordert. Het Uwv vindt dat hij niet bevoegd is om terug te vorderen, omdat eiseres niet aan de vereisten uit artikel 4.1.2 van de Beleidsregel voldoet.
4. De rechtbank stelt vast dat het Uwv wel een bevoegdheid heeft om de vordering kwijt te schelden. De rechtbank legt dit hierna uit. Eiseres heeft gewezen op artikel 20, tweede en derde lid, van de Toeslagenwet (TW). Daarin staat dat, als iemand zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, het Uwv kan besluiten om af te zien van verdere terugvordering als diegene tien jaar aan zijn of haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres al elf jaar aan haar betalingsverplichting voldoet.
5. Het Uwv stelt zich in het besluit op bezwaar van 7 januari 2022 op het standpunt dat dit artikel uit de TW hier niet van toepassing is, omdat de vordering van eiseres uit 2010 is en dit artikel alleen geldt voor vorderingen die in of na 2013 zijn ontstaan. Maar, zoals ook op de zitting vastgesteld, in 2010 stond in de TW dat het Uwv al na vijf jaar aflossen bevoegd was om een vordering kwijt te schelden, ook als sprake was van schending van de inlichtingenplicht. Er is dus hoe dan ook een bevoegdheid voor het Uwv op grond van de TW om terug te vorderen.
6. De rechtbank heeft kennis genomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] waar het Uwv naar verwijst, maar de rechtbank doet het anders. Artikel 4.1.2 van de Beleidsregel schrijft namelijk alleen voor onder welke voorwaarden het Lisv ambtshalve beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor kwijtschelding. Deze zaak gaat niet over de vraag of het Lisv ambtshalve moet beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor kwijtschelding, maar gaat over een verzoek van eiseres aan het Uwv om kwijtschelding van haar vordering. Voor de beoordeling of het Uwv bevoegd is om de vordering kwijt te schelden, moet worden gekeken naar artikel 20, tweede en derde lid van de TW. Het Uwv heeft artikel 4.1.2 van de Beleidsregel dus ten onrechte aan eiseres tegengeworpen. De beroepsgrond van eiseres slaagt. Dit betekent dat de rechtbank niet meer hoeft te beoordelen of het Uwv de Beleidsregel buiten toepassing had moeten laten en of eiseres al 50% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost.
7. Het Uwv heeft niet onderkend dat hij wel bevoegd is om de vordering van eiseres kwijt te schelden. Ook heeft hij nog niet beslist of hij van die bevoegdheid gebruik wil maken. De bestreden besluiten zijn daarom onzorgvuldig voorbereid. Dat is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb.
8. Vervolgens moet de rechtbank beslissen welke gevolgen zij hieraan verbindt. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand laten, omdat het Uwv nog niet heeft beslist of hij gebruik wil maken van de bevoegdheid om de vordering op eiseres kwijt te schelden. Die afweging ligt in de sfeer van het Uwv en de rechtbank vindt dat het Uwv nu eerst die afweging moet maken. De rechtbank zal dus niet nu zelf een beslissing in de zaak nemen, zoals eiseres heeft verzocht.
Hoe gaat het verder?
9. De rechtbank doet een tussenuitspraak en stelt het Uwv in de gelegenheid om alsnog af te wegen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de vordering op eiseres kwijt te schelden. Dat kan met een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres. Als het Uwv een nieuw besluit neemt waarin hij afweegt of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om de vordering op eiseres kwijt te schelden, moet het Uwv onderzoek doen naar de relevante feiten en omstandigheden en deze bij de besluitvorming betrekken. De volgende omstandigheden, die eiseres in beroep heeft genoemd, kunnen daarbij een rol spelen. Eiseres heeft uitgelegd dat zij in 2010 onder curatele stond en dat de schuld waarschijnlijk is ontstaan door een fout van de curator. Zij is vervolgens haar woning kwijt geraakt en heeft toen vijf jaar op straat geleefd. Daarna is zij uit de ouderlijke macht ontzet. Zij leeft inmiddels al elf jaar onder het bestaansminimum. Eiseres staat onder bewind en haar budget is te weinig om van te leven, daarom is zij afhankelijk van de voedselbank. Ook heeft zij PTSS en door de zorgen over geld heeft zij steeds angstaanvallen. Als het Uwv een nadere onderbouwing van deze omstandigheden nodig heeft, moet hij eiseres in de gelegenheid stellen om die onderbouwing te geven.
10. Verder moet het Uwv de memorie van toelichting bij de invoering van de wet ‘Terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid’ betrekken. Met de invoering van deze wet is de terugvorderingsmogelijkheid in (onder meer) de TW opgenomen. In die memorie van toelichting staat dat het uitgangspunt van die wet is dat buitengerechtelijke schuldsanering de voorkeur verdient boven een wettelijke schuldsanering en dat de met de versoepeling van de terugvorderingsbepalingen wordt bereikt dat problematische schuldsituaties als gevolg van onbeperkte terugvordering kunnen worden teruggedrongen.
Welke termijnen stelt de rechtbank?
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van dit proces-verbaal. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
13. Partijen zijn er op gewezen dat tegen deze tussenuitspraak nog geen hoger beroep open staat en dat hoger beroep tegen deze tussenuitspraak tegelijk met hoger beroep tegen de einduitspraak kan worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
2.De uitspraak van de CRvB van 10 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1802.