ECLI:NL:RBMNE:2022:412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21/2864
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering wegens schending inlichtingenplicht door eiseres met zelfstandige inkomsten

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1988 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in beroep gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WAO-uitkering over een bepaalde periode heeft teruggevorderd. Het Uwv concludeerde dat eiseres te veel uitkering had ontvangen vanwege haar inkomsten als zelfstandig ondernemer van een webshop. Eiseres ontving een primair besluit op 16 februari 2021, waarin werd vastgesteld dat zij geen WAO-uitkering meer zou ontvangen over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2019, en dat het Uwv een bedrag van € 15.777,51 bruto terugvorderde. Eiseres stelde dat zij haar inkomsten tijdig had doorgegeven en dat het Uwv haar had laten geloven dat haar uitkering correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 december 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door haar inkomsten als zelfstandige niet tijdig te melden. De rechtbank stelde vast dat het Uwv niet op de hoogte was van deze inkomsten en dat eiseres had moeten begrijpen dat haar zelfstandige inkomsten van invloed konden zijn op haar WAO-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde uitkering had teruggevorderd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.R. van Es-de Vries en openbaar gemaakt op 28 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiseres heeft vanaf 13 april 1988 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 14 januari 2021 heeft het Uwv de uitkering van eiseres gecontroleerd. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat eiseres te veel WAO-uitkering heeft ontvangen in verband met haar inkomsten als zelfstandige uit de webshop [naam webshop] .
2. Met het besluit van 16 februari 2021 (primair besluit) heeft het Uwv besloten dat eiseres geen WAO-uitkering meer ontvangt over de periode van 1 januari 2016 tot en met
31 september 2019. Het Uwv heeft over die periode de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van € 15.777,51 bruto van eiseres teruggevorderd.
3. Met het besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 13 december 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres was aanwezig bij de zitting met haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich bij de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten

4. Eiseres heeft, naast haar WAO-uitkering, in de in geding zijnde periode inkomsten uit arbeid gehad. Het Uwv was daarvan op de hoogte en heeft de WAO-uitkering bij wijze van voorschot uitbetaald en de loongegevens van eiseres verrekend met de WAO-uitkering. Jaarlijks is het recht op WAO-uitkering definitief vastgesteld na controle met de belastingdienst. Van de definitieve vaststelling van het recht op uitkering is eiseres jaarlijks op de hoogte gesteld.
Verder is niet in geschil dat eiseres, naast haar WAO-uitkering en inkomsten uit arbeid, inkomsten als zelfstandig ondernemer van [naam webshop] heeft gehad vanaf
1 januari 2016 en dat deze inkomsten niet zijn verrekend met haar WAO-uitkering.

Geschil

5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij haar inkomsten als zelfstandige uit de [naam webshop] tijdig aan het Uwv heeft doorgegeven en dat het Uwv haar steeds heeft laten weten dat haar WAO-uitkering niet wijzigde omdat het Uwv de loongegevens heeft gecontroleerd aan de hand van de gegevens die het Uwv van de belastingdienst heeft ontvangen. Zij mocht er daarom op vertrouwen dat zij recht had op deze WAO-uitkering. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering vanaf 1 januari 2016 tot en met 30 september 2019 heeft teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

6. Het beroep is ongegrond: eiseres krijgt geen gelijk. De rechtbank zal eerst het juridisch kader bespreken en daarna de beroepsgronden van eiseres bespreken.
Juridisch kader
7. Artikel 80, eerste lid, van de WAO luidt:
Degene, die de wachttijd, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
8. Op grond van artikel 33a, tweede lid, van de Wet Suwi worden de gegevens die door het Uwv worden verwerkt, niet verkregen van de in het eerste lid genoemde personen, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
9. Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO wordt, indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
10. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
11. De rechtbank overweegt dat de in artikel 80, eerste lid, van de WAO en artikel 33a, tweede lid, van de Wet Suwi bedoelde ministeriële regeling of algemene maatregel van bestuur tot op heden niet tot stand zijn gekomen. Dit betekent dat de onderzoeksplicht van het Uwv beperkt is tot de gegevens die kunnen worden verkregen uit de polisadministratie, de verzekerdenadministratie en de basisadministratie. Deze administraties geven echter geen inzicht in de inkomsten die eiseres in de periode in geding als zelfstandige heeft verworven. Dit betekent dat eiseres verplicht was tijdig haar inkomsten als zelfstandige te melden aan het Uwv. [1]
Schending van de inlichtingenplicht
12. Eiseres voert aan dat zij het Uwv een brief met de dagtekening 1 juli 2016 heeft gestuurd, waarin zij meldt dat zij met ingang van 1 januari 2016 de webshop [naam webshop] is begonnen. Met haar bezwaarschrift van 28 januari 2021 heeft eiseres een kopie van die brief meegestuurd, waaruit zou blijken dat zij die melding heeft gedaan.
13. Het Uwv heeft weersproken dat eiseres tijdig melding heeft gedaan van deze werkzaamheden als zelfstandige. De brief waar eiseres op wijst, is pas in bezwaar ontvangen. Bovendien is niet duidelijk aan wie deze brief is gestuurd, omdat dat niet uit de brief blijkt. Volgens het Uwv heeft eiseres haar werkzaamheden als zelfstandige niet tijdig gemeld.
14. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer eiseres deze brief heeft verzonden en aan wie eiseres deze brief heeft verzonden. Op eiseres rust de bewijslast om de verzending van de brief van 1 juli 2016 aannemelijk te maken. [2] Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij deze brief, met de datum 1 juli 2016, eerder dan met het bezwaarschrift en tijdig aan het Uwv heeft verzonden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres haar werkzaamheden als zelfstandige telefonisch heeft gemeld. Zoals op de zitting met eiseres is besproken, heeft eiseres nimmer navraag gedaan bij het Uwv of haar melding over haar inkomsten als zelfstandige is ontvangen. Ook niet na de jaarlijkse definitieve vaststelling van haar WAO-uitkering, waarbij uit de bijlage bleek dat het Uwv alleen rekening had gehouden met haar inkomsten uit arbeid. Hieruit volgt dat de rechtbank vindt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
15. Eiseres wijst er verder op dat zij niets hoefde te doen, omdat zij er van uitging dat het Uwv haar loongegevens controleerde aan de hand van de gegevens die het Uwv ontving van de belastingdienst. Volgens eiseres was het haar niet duidelijk dat zij een te hoge uitkering ontving en mocht zij er op vertrouwen dat de besluiten over de definitieve vaststelling van haar WAO-uitkering over de jaren 2016 tot en met 2019 door het Uwv correct waren. Zij zou hebben gebeld met het Uwv: “of dit wel klopte”. Het Uwv zou hebben gezegd: “u heeft recht op die uitkering”. Eiseres wijst op brieven van het Uwv van 22 november 2017 en
19 oktober 2019, waarin staat dat de loongegevens zijn gecontroleerd met de gegevens van de belastingdienst en dat blijkt dat er geen wijzigingen zijn geweest die van invloed zijn op de hoogte van de uitkering.
16. Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv desgevraagd toegelicht dat alleen de loongegevens van eiseres van haar inkomsten uit arbeid werden opgevraagd bij de belastingdienst en niet de inkomsten als zelfstandige van eiseres omdat het Uwv hiervan niet op de hoogte was.
17. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. De rechtbank legt dit hierna uit.
Jaarlijks ontving eiseres een beslissing met de definitieve vaststelling van haar WAO-uitkering. In het besluit van 22 november 2017 is de WAO-uitkering definitief vastgesteld over de periode 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017, met een overzicht met daarin de loongegevens van haar werkzaamheden bij werkgever [A] Eiseres had uit de vermelding van de naam van de werkgever op pagina 2 en de vermelde bedragen op pagina 3 en 4 kunnen zien en redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met haar inkomsten uit haar werkzaamheden als zelfstandige. Eiseres verklaart eerst op de zitting dat zij van het besluit van 22 november 2017 slechts twee pagina’s zou hebben ontvangen, zonder de overzichten van loongegevens uit de werkzaamheden in loondienst. Dit komt de rechtbank niet geloofwaardig voor. De rechtbank wijst in dit verband op de informatie die eiseres heeft gegeven aan het Uwv blijkens de notitie van
17 februari 2021 over de motivering van de subjectieve verwijtbaarheid voor de oplegging van een boete. Tegenover de medewerker van het Uwv heeft eiseres verklaard dat zij elk jaar een brief van het Uwv kreeg waarin stond dat haar inkomsten bekeken waren aan de hand van de gegevens van de belastingdienst en dat in de bijlage bij deze brieven alleen de werkgevers stonden vermeld en niet de inkomsten als zelfstandige. Hieruit volgt dat eiseres wist dat het Uwv alleen van haar inkomen uit loondienst uitging. Zelfs al zou eiseres de relevante overzichten niet hebben ontvangen, dan had eiseres kunnen zien dat er pagina’s ontbraken en had het op haar weg gelegen de ontbrekende pagina’s bij het Uwv op te vragen. Dat eiseres telefonisch van een medewerker van het Uwv zou hebben gehoord dat de inkomsten als zelfstandige niet van invloed zijn op haar WAO-uitkering is niet onderbouwd en – in het licht van het voorgaande – niet aannemelijk geworden.
Daar komt bij dat uit de later opgevraagde informatie over de inkomsten als zelfstandige de brutowinst uit de onderneming van eiseres in 2017 ruim € 45.000,- bedroeg, in 2018 ruim
€ 40.000,- en in 2019 ruim € 21.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres – ook gelet op de hoogte van deze inkomsten – redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat deze inkomsten als zelfstandige van invloed zou zijn op de hoogte van haar WAO-uitkering. De conclusie is dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
18. De rechtbank vindt dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2019 heeft teruggevorderd. Van dringende redenen waarom het Uwv zou moeten afzien van terugvordering is niet gebleken.

Conclusie

19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2918, r.o. 7.4.
2.Uitspraak van de CRvB van 22 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:153.