In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken gekregen met terugwerkende kracht vanaf 3 september 2021, en daarnaast werd er een bedrag van € 592,09 teruggevorderd. De eiser was het niet eens met deze beslissing en had hiertegen bezwaar aangetekend, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 augustus 2022 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft vervolgens de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken. De kern van het geschil draaide om de vraag of de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat hij per 3 september 2021 was verhuisd naar Rotterdam. De eiser stelde dat zijn formele verhuizing pas op 24 september 2021 had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat de eiser per 3 september 2021 zijn hoofdverblijf naar Rotterdam had verplaatst.
De rechtbank concludeerde dat de bewijslast bij verweerder lag en dat deze aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank vond dat de inschrijving van de eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Rotterdam een aanwijzing was dat hij zijn hoofdverblijf had verplaatst. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de kosten standhielden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.