ECLI:NL:RBMNE:2022:4076

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van de aanvraag voor een aanvullende beurs en de gevolgen van gewekt vertrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiseres voor een aanvullende beurs. Eiseres had op 22 december 2020 een aanvullende beurs aangevraagd, maar deze aanvraag werd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afgewezen. DUO had eerder, op 16 november 2021, de aanvullende beurs toegekend met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2019, maar trok dit besluit later in en stelde de ingangsdatum vast op 1 september 2020. Eiseres stelde dat zij gerechtvaardigd had vertrouwd op de eerdere toezegging van DUO en dat zij daardoor schade had geleden.

De rechtbank oordeelde dat DUO een fout had gemaakt door de beurs met terugwerkende kracht toe te kennen, aangezien de wet bepaalt dat aanvullende studiefinanciering alleen kan worden toegekend vanaf het studiejaar waarvoor de aanvraag is gedaan. De rechtbank concludeerde dat het algemeen belang in dit geval zwaarder woog dan het gewekte vertrouwen van eiseres. Eiseres had geen aanvullende beurs aangevraagd voor het studiejaar 2019 en had geen handelingen verricht op basis van de gewekte verwachting. Daarom was zij niet benadeeld door de wijziging van de ingangsdatum van de beurs.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde dat DUO de aanvullende beurs terecht had toegewezen per 1 september 2020. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1153

proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO)

(gemachtigde: G. Naber).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft op 22 december 2020 een aanvullende beurs aangevraagd. Bij aanvraag van 5 maart 2021 heeft eiseres gevraagd om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar ouders.
DUO heeft deze aanvraag met het besluit van 11 augustus 2021 afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2021 heeft DUO de aanvullende beurs toegekend vanaf
1 april 2019. Met het hernieuwde bestreden besluit op bezwaar van 14 januari 2022 heeft DUO het besluit van 16 november 2021 ingetrokken en de aanvullende beurs toegekend vanaf 1 september 2020.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2022 op zitting behandeld. Hierbij was eiseres aanwezig. De gemachtigde van DUO heeft via beeldverbinding deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

1. Met de ingetrokken beslissing heeft DUO de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat eiseres alsnog aanvullende beurs zou krijgen vanaf 1 april 2019. De vraag is of DUO gehouden was om aan die verwachting te voldoen. Zwaarwegende belangen, zoals het algemeen belang, kunnen daaraan in de weg staan. Bij de belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van het gewekte vertrouwen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [1]
2. DUO heeft een fout gemaakt door eerst de aanvullende beurs toe te kennen vanaf
1 april 2019. Eiseres heeft namelijk pas op 22 december 2020 een aanvullende beurs aangevraagd en uit de Wet studiefinanciering 2000 [2] volgt dat aanvullende studiefinanciering alleen toegekend kan worden vanaf het studiejaar waarvoor de studiefinanciering is aangevraagd. Het is onwenselijk om de fout van verweerder voort te laten bestaan omdat het zou leiden tot toekenning van studiefinanciering in strijd met dwingend recht. Het algemeen belang staat dus aan de weg om DUO te houden aan de gewekte verwachting. In beginsel mag DUO die fout herstellen.
3. Er zijn geen belangen aan de kant van eiseres die zo zwaar wegen dat dit toch niet was toegestaan. Natuurlijk, het was in haar voordeel geweest als DUO de aanvullende beurs met een eerdere ingangsdatum had verleend, maar eiseres heeft geen handelingen verricht of nagelaten op basis van het gewekte vertrouwen. Eiseres was los hiervan namelijk in 2019 al bezig met haar bachelor en ze had over dat jaar geen aanvullende beurs aangevraagd. De situatie van eiseres is dan ook niet veranderd door het bestreden besluit, toen de ingangsdatum van de aanvullende beurs was gewijzigd naar 1 september 2020. Ze is in juridische zin hierdoor dan ook niet benadeeld.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat DUO de aanvullende beurs met loskoppeling van het inkomen van de ouders van eiseres terecht heeft toegewezen per
1 september 2020. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1188).
2.Artikel 3.21, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000.