Overwegingen
1.De woning is een 2016 gebouwde hoekwoning met een berging. De woning heeft een oppervlakte van 94 m2, een berging van 5 m2 en een kaveloppervlakte van 195 m2.
2.In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 270.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van
€ 305.000,- en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
3.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
4. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning niet hoger dan de waarde in het economisch verkeer heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen. De waarde in het economisch verkeer wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de ter vergelijking gebruikte referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet WOZ, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in WOZ-zaken.
5. Om de waarde te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met de volgende woningen in [woonplaats] :
[adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank laat daarbij vier in de taxatiematrix opgenomen woningen buiten beschouwing, namelijk [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] . De verkoopdata van die woningen liggen namelijk met (ruim) anderhalf jaar te ver van de waardepeildatum af. De andere drie woningen (namelijk: [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] ) heeft verweerder wel kunnen gebruiken. De woningen zijn alle drie rug-aan-rug woningen, net als de woning van eiser. Met de drie genoemde woningen op de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. Eiser voert aan dat de woning op een perceel ligt dat niet optimaal bruikbaar is. Het perceel is ondoelmatig te noemen omdat de tuin aan de zijkant ligt. Dit maakt de woning moeilijk verkoopbaar omdat er praktisch gezien geen sprake van een tuin. Daar heeft verweerder onvoldoende rekening mee gehouden.
9. Over deze grond merkt de rechtbank ten eerste op dat alle gebruikte referentiewoningen eveneens over een voor- in plaats van een achtertuin beschikken, zodat daarmee in de vergelijking voldoende rekening is gehouden. De woning heeft daarnaast ook nog een stuk tuin aan de zijkant. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende onderbouwd heeft dat de tuin van het perceel hierdoor ondoelmatig is. Bovendien heeft verweerder door middel van een grondstaffel rekening gehouden met de afnemende meerwaarde van het aantal m2 van het perceel.
10. Aangezien de rechtbank de referentiewoning [adres 5] buiten beschouwing laat, hoeft de grond van eiser over deze woning niet te worden besproken.
11. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder geen grondstaffel, taxatiekaart met KOUDV- en liggingsfactoren van het object heeft overgelegd.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarfase alleen een taxatieverslag aan eiser heeft gezonden. De andere gegevens waar eiser om heeft gevraagd heeft verweerder niet in bezwaar overgelegd. Dat het taxatieverslag volgens verweerder voldoende was om te voldoen aan de vereisten van de Wet WOZ, volgt de rechtbank niet. Daaruit volgde immers niet wat de grondslag is geweest voor onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak.Hierdoor was sprake van een informatieachterstand bij eiser. Dit betekent dat er sprake is van schending van artikel 7:4 van de Awb en artikel 40 Wet WOZ waardoor er bij eiser in de bezwaarfase een informatieachterstand is ontstaan. Deze achterstand is in beroep hersteld omdat verweerder in beroep een taxatiematrix met KOUDV- en liggingsfactoren, een grondstaffel, indexering en correcties heeft overgelegd.