ECLI:NL:RBMNE:2022:4071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/3326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke zaak tegen GGZ Centraal

In deze zaak heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen naar aanleiding van een brief van GGZ Centraal van 15 juli 2022. In deze brief werd gereageerd op het verzoek van verzoeker om een kopie van zijn medisch dossier. GGZ Centraal heeft aangegeven dat het medisch dossier, bestaande uit 26 stukken, aan verzoeker is opgestuurd. Verzoeker beroept zich op artikel 12 en 15, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en vraagt om een spoedige verstrekking van het gehele dossier, inclusief contacten met instanties en personen over hem.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, omdat hij geen twijfel had over de uitkomst. De wet vereist dat een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend bij de voorzieningenrechter als er sprake is van een besluit. Een besluit is gedefinieerd als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. In dit geval is vastgesteld dat GGZ Centraal geen bestuursorgaan is, waardoor de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het verzoek.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3326

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

GGZ Centaal, te Lelystad.

Inleiding

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij het niet eens is met de brief van verweerder van 15 juli 2022. In die brief reageert verweerder op het verzoek van verzoeker om een kopie van zijn medisch dossier op te sturen. Uit de brief volgt dat verweerder het medisch dossier over de behandeling van verzoeker in Meerzicht Lelystad aan verzoeker heeft opgestuurd. Volgens het overzicht in de brief bestaat dat dossier uit 26 stukken.
Verzoeker doet in zijn verzoek een beroep op artikel 12 en 15, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hij wil dat verweerder de opdracht krijgt om met spoed het gehele dossier te verstrekken, inclusief contacten met instanties en personen over hem.
Omdat de voorzieningenrechter geen twijfel heeft over de uitkomst van de zaak, doet hij uitspraak zonder eerst een zitting te houden. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De wet bepaalt dat alleen een verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend bij de voorzieningenrechter als sprake is van een besluit. Onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [2] Daarvan is geen sprake, omdat GGZ Centraal geen bestuursorgaan is. Daarom is de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet in kan gaan op de inhoudelijke argumenten van verzoeker.
2. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat mag op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb