ECLI:NL:RBMNE:2022:4070

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2446
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in de toeslagenaffaire met betrekking tot compensatie op grond van de Catshuisregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een compensatie van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling vorderde. Verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, had in een besluit van 1 mei 2021 geoordeeld dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor deze compensatie. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 was verzoekster niet aanwezig, maar de gemachtigden van verweerder waren wel aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft allereerst het verzoek van verzoekster om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat verzoekster spoedeisend belang had bij haar verzoek. Echter, het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster belanghebbende was bij het besluit van 1 mei 2021, ondanks dat haar adres niet op het besluit stond vermeld. Het besluit was naar haar gemachtigde gestuurd, die het had ontvangen, en verzoekster was in de aanhef van het besluit genoemd.

Verder oordeelde de voorzieningenrechter dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een voorschot op basis van de Catshuisregeling, omdat zij niet als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire kon worden aangemerkt. De rechtbank Overijssel had de verzoeken van verzoekster terecht doorgezonden naar de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen recht had op compensatie en dat haar bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2446

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: M.C. Neslo),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht (verweerder)

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

Verweerder heeft met een ‘lichte toets’ beoordeeld of verzoekster in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling. In het besluit van 1 mei 2021 heeft verweerder beslist dat verzoekster daarvoor niet in aanmerking komt.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Verzoekster was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het door haar te betalen griffierecht. Gelet op het door verzoekster ingevulde en ondertekende formulier ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit verzoek in deze zaak toe te wijzen.
2. De voorzieningenrechter neemt in dit individuele geval aan dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verweerder heeft nog niet beslist op het bezwaar van verzoekster, dat zich richt tegen het besluit van 1 mei 2021. Verzoekster stelt dat zij recht heeft op een voorschot van
€ 30.000,- omdat zij het besluit van 1 mei 2021 niet op tijd en niet voorzien van de juiste adressering heeft ontvangen. Verzoekster stelt dat ze daarom geen belanghebbende is bij dat besluit.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat het adres van verzoekster op het besluit van 1 mei 2021 niet staat vermeld. Het besluit is echter naar de gemachtigde van verzoekster gestuurd en hij heeft de beslissing ook ontvangen. Verder staat de naam van verzoekster in de aanhef van het besluit en vermeldt het besluit het Burgerservicenummer van verzoekster. Verzoekster is daarom zonder twijfel belanghebbende bij dat besluit.
6. Over de gestelde ontvangst van het besluit na 1 mei 2021 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit de Catshuisregeling volgt dat gedupeerden van de toeslagenaffaire vóór 1 mei 2021 een voorschot kunnen ontvangen. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat iemand op basis van een lichte toets als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire kan worden aangemerkt. Dat is verzoekster volgens verweerder niet. In de Catshuisregeling staat verder niet dat er recht bestaat op een voorschot als daarover niet vóór 1 mei 2021 een beslissing is genomen. De gronden treffen dan ook geen doel.
7. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de rechtbank Overijssel de verzoeken van verzoekster gelet op haar woonplaats terecht heeft doorgezonden naar de rechtbank Midden-Nederland. De late doorzending betekent niet dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd zou zijn. De voorzieningenrechter zal ook geen onderzoek doen naar de werkwijze van de rechtbank Overijssel.
8. Verzoekster heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen recht op een compensatie op grond van de Catshuisregeling. Zij heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat zij een gedupeerde is van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het bezwaar heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
9. Voor zover verzoekster bedoelt een verzoek om schadevergoeding te doen zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wijst de voorzieningenrechter dit verzoek af omdat niet is gebleken dat het besluit van 1 mei 2021 onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.